Stelling 1
De recente voorstellen tot verhoging van strafmaxima enerzijds en de discussie over korte
gevangenisstraffen anderzijds laten zien dat de wetgever en de rechtspraak inzake straftoemeting niet
op één lijn zitten.
De verhouding van de wetgeving/rechtspraak ten aanzien van verhoging strafmaxima
Strafrechter heeft van de wetgever een ruime mate van vrijheid gegeven bij het vaststellen van de soort
en de zwaarte van de sanctie. Bij vrijheidsstraffen uit deze vrijheid zich in een combinatie van een laag
algemeen strafminimum, en relatief hoge bijzondere strafmaxima (‘bijzonder’: het strafmaximum is
per bepaald feit vastgesteld).
Art. 10 lid 2 Sr: hoofdlijn: duur tijdelijke gevangenisstraf bedraagt ten hoogste 18 jaren (inmiddels 25
jaar).
- Niettemin zijn er bepaalde delicten met een hoger strafmaximum: zoals moord (art. 289 Sr).
o Art. 10 lid 3 Sr: gevangenisstraf kan voor max 30 jaar worden opgelegd in de gevallen
waarin op het feit levenslange en tijdelijke gvs ter keuze van de rechter zijn gesteld en
die waarin wegens strafverhoging ter zake van samenloop, terroristische misdrijven,
herhaling van misdrijf of het bepaalde in 44 Sr de tijd van achttien jaar wordt
overschreden.
o Maar, art. 10 lid 4 Sr: de tijdelijke gvs kan niet langer dan 30 jaar duren.
o Levenslang kan wel langer duren!
Bijzondere strafmaxima worden incidenteel verhoogd
- Meest besproken voorbeeld: aankondiging dat de maximumstraf voor doodstraf te verhogen
van 15 naar 25 jaar, waardoor het strafgat met moord kleiner wordt.
De strafminima zijn laag, art. 10 lid 2 Sr, begint bij een dag. Hieruit spreekt het vertrouwen van de
wetgever in het oordeel van de rechter en het besef dat zich in de rechtspraktijk grote verschillen
voordoen die zich op voorhand niet laten voorspellen.
Er bestaat een noodzakelijke wisselwerking tussen de wetgever en de rechter. De wetgever en de
strafrechter hebben de gezamenlijke verantwoordelijkheid bij te dragen aan de rechtsontwikkeling in
een snel veranderde samenleving. Er is behoefte aan een dynamische verhouding (dynamisch
evenwicht) in plaats van een waterdichte scheiding van machten. Wel heeft ieder een eigen functie: er
is dus soms sprake van tegenwicht, soms van samenspraak, soms van invulling en soms van
aanvulling van het werk van de ander.
Het wetsvoorstel ‘verhoging wettelijk strafmaximum doodslag’
Wat houdt de wijziging in?
a. Art. 10 lid 2 Sr: “ten hoogste achttien jaren” wordt vervangen door “ten hoogste vijfentwintig
jaren”.
b. Art. 10 lid 3 Sr: “de tijd van achttien jaren” vervangen door “de tijd van vijfentwintig jaren”.
c. Art. 287 Sr (‘doodslag’) wordt “ten hoogste vijftien jaren” vervangen door “ten hoogste
vijfentwintig jaren”
Memorie van toelichting
De strafbedreiging van doodslag moet, op zichzelf en in verhouding met in het bijzonder het
strafmaximum van moord, recht doen aan de ernst van dit feit en de rechter voldoende armslag geven
om een passende straf op te leggen.
- ECLI:NL:GHARL:2016:5907 in ernstige gevallen wordt het strafmaximum bij doodslag
als knellend ervaren.
- ECLI:NL:RBROT:2019:9745 En het verschil tussen de maximumduur van de tijdelijke
gevangenisstraffen voor doodslag en moord (te) groot bevonden.
,Misdrijven doodslag en moord zijn nauw verwant, doodslag met voorbedachte raad is moord.
Doodslag en moord zijn verschijningsvormen van de meest ernstige onomkeerbare aantasting van het
hoogste rechtsgoed, namelijk het menselijk leven.
In 2006: onderlinge verhouding tussen de strafmaxima van doodslag en moord ingrijpend veranderd
door de inwerkingtreding van de Wet herijking aantal strafmaxima. Hiermee is het strafmaximum voor
moord (en die in 10 lid 3 en 4 Sr) verhoogd naar 30 jaar. Doel van deze verhoging was het gat tussen
de tijdelijke en levenslange gevangenisstraf verkleinen. Omdat de maximale gevangenisstraf van
doodslag tot vijftien jaar beperkt bleef, nam het verschil met de maximumstraf voor moord toe
van vijf tot vijftien jaar gevangenisstraf.
Dit veschil is gaan klemmen sinds de HR in zijn uitspraak van 28 februari 2012 hogere eisen stelt aan
het bewijs van voorbedachte raad. Vóór de uitspraak van de Hoge Raad uit 2012 werd voor het
bewijs van de voorbedachte raad in wezen genoegen genomen met de vaststelling dat de betrokkene
de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen
daad, en zich daarvan rekenschap te geven. Sinds 2012 wordt weer recht gedaan aan de
oorspronkelijke wil van de wetgever, doordat de Hoge Raad de bewijslat hoger heeft gelegd. De
aanscherping houdt in de kern in dat voldoende tijd voor beraad weliswaar een belangrijke objectieve
aanwijzing vormt dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar steeds zal de rechter in zijn uitspraak
moeten uitleggen waarom het redelijk is om aan te nemen dat de betrokkene die gelegenheid
daadwerkelijk in de hiervoor bedoelde zin heeft benut. Contra-indicaties zijn mogelijk (hevige drift).
Door deze koerswijziging laten zich veroordelingen voor moord aanwijzen die onder het oude
bewijsregime zijn uitgesproken, waarvan de bewijsconstructie onder vigeur van het huidige
bewijsregime ‘slechts’ een veroordeling wegens doodslag zou kunnen dragen. Dus nu is doodslag
levensdelicten komen te omvatten die hiervoor als moord werden gekwalificeerd.
Rechter is levensdelicten zwaarder gaan bestraffen, straf nadert huidige strafmaximum in vaker
voorkomende gevallen, en wordt soms zelfs als knellend ervaren.
Strafmaximum van doodslag viel samen met de hoogst mogelijke tijdelijke gevangenisstraf bij de
invoering van het WvSr in 1886: 15 jaar. Tegenwoordig zijn er bepaalde zedenmisdrijven die de dood
van een ander ten gevolge hebben (artikel 248, achtste lid, Sr) en mensenhandel met zwaar lichamelijk
letsel tot gevolg (artikel 273f, vierde lid, Sr), die worden bedreigd met achttien jaar gevangenisstraf.
Het algemene strafmaximum van art. 10 lid 2 Sr is daarmee in overeenstemming gebracht.
De maximale gevangenisstraf van doodslag is daardoor lager dan het algemene strafmaximum. Ook is
deze lager dan de strafbedreiging van voormelde misdrijven, terwijl bij die misdrijven – anders dan bij
doodslag – niet is vereist dat een ander (opzettelijk) van het leven is beroofd. Deze strafmaxima zijn
niet in balans. De verhoging van de strafbedreiging van doodslag en in het verlengde daarvan van het
algemene strafmaximum, strekt ertoe te komen tot een evenwichtiger onderlinge verhouding.
Waarom 25 jaar?
Het beoogde strafmaximum positioneert zich tussen de hoogst mogelijke tijdelijke gevangenisstraf die
nu op grond van artikel 10, tweede lid, Sr kan worden opgelegd (achttien jaar) en de maximale
tijdelijke gevangenisstraf voor moord (dertig jaar). Daarmee wordt op het niveau van de systematiek
van strafmaxima recht gedaan aan de relatieve ernst van doodslag. Het terugbrengen van het verschil
met de maximale tijdelijke gevangenisstraf voor moord tot vijf jaar gevangenisstraf, is in lijn met het
verschil van vijf jaar dat in 1886 bestond en vormt een passender uitdrukking van de nauwe
verwantschap tussen beide levensdelicten.
Beide strafmaxima staan zo weer in redelijke verhouding tot elkaar. In relatie tot andere misdrijven
maakt het verhoogde strafmaximum zichtbaar dat doodslag een verschijningsvorm is van de meest
ernstige onomkeerbare aantasting van het hoogste rechtsgoed, te weten het menselijk leven.
ECLI:NL:GHARL:2016:5907
,Verdachte heeft samen met medeverdachte (zijn zoon) op brute wijze het slachtoffer gedood. De
voorbedachte raad kon echter niet uit de bewijsmiddelen volgen – dus het hof legt doodslag op.
“De rechtbank heeft verdachte een gevangenisstraf van 14 jaren opgelegd. De advocaat-generaal heeft
16 jaren gevangenisstraf geëist. De hoogte van de gevorderde straf acht het hof in beginsel geboden.
Nu het hof tot een andere kwalificatie komt dan de advocaat-generaal - te weten medeplegen van
doodslag in plaats van medeplegen van moord - is dat op grond van de maximale gevangenisstraf die
kan worden opgelegd voor doodslag niet mogelijk. De maximaal op te leggen gevangenisstraf voor het
medeplegen van doodslag is 15 jaren. De ‘geringere’ juridische kwalificatie (medeplegen van)
doodslag in plaats van moord maakt het gruwelijke handelen van verdachte echter niet minder
laakbaar. Het hof zal daarom aan verdachte de maximale gevangenisstraf voor doodslag voor de duur
van 15 jaren opleggen.”
Verhouding van de rechtspraak/wetgever ten aanzien van korte gevangenisstraffen
In het advies van de RSJ ‘korte detenties nader bekeken’ stellen zij dat het aantal korte detenties moet
worden teruggedrongen. Zij pleiten voor een betekenisvolle, maatschappelijk relevante en effectieve
reactie op maatschappelijk onaanvaardbaar gedrag. Die reactie zou moeten bijdragen aan herstel van
het aangedane leed en verstoorde verhoudingen.
De conclusie van dit advies is dat korte detenties weinig effectief en/of betekenisvol zijn. De
mogelijkheden voor gedragsverandering en re-integratie zijn zeer beperkt. Daar komt bij dat ook een
korte detentie tot detentieschade kan leiden, door het (mogelijke) verlies van een baan, inkomen,
huisvesting en het stigma van verblijf in een justitiële inrichting voor de justitiabele en diens
omgeving. Bovendien is het recidiverisico na detentie hoog en zijn detenties duur in vergelijking met
alternatieven.
Naast de beperkte effectiviteit komen korte detenties slechts ten dele tegemoet aan de verschillende
strafdoelen. De afschrikwekkende werking van een detentie is beperkt en er zijn slechts beperkte
mogelijkheden om deel te nemen aan resocialisatie- en reintegratieactiviteiten tijdens, en in aansluiting
op, een korte detentie (generale en speciale preventie). Ook draagt detentie niet bij tot herstel. Aan het
strafdoel vergelding (het onrecht of het ontstane leed moet worden vergolden) wordt – terecht -
tegemoetgekomen, maar uitsluitend dit doel is naar het oordeel van de RSJ onvoldoende.
Aanbevelingen van de RSJ zijn:
De RSJ adviseert de minister zich in te spannen om het aantal korte detenties te verminderen en de
toepassing van betekenisvolle(re) sancties te stimuleren. Om korte detenties te kunnen verminderen is
maatwerk vereist. Elke modaliteit vraagt om een andere aanpak. De aanbevelingen zijn gericht op de
volgende drie modaliteiten: voorlopige hechtenis, gevangenisstraf (inclusief zelfmelders) en
vervangende hechtenis.
Voorlopige hechtenis
a) Stimuleer schorsing van de voorlopige hechtenis onder voorwaarden, waarbij elektronische
controlemiddelen kunnen worden ingezet
Alternatieven voor de korte gevangenisstraf
b) Heroverweeg het taakstrafverbod (art. 22b Sr) zodat de rechter een taakstraf kan opleggen
indien dit de meest passende straf is. In het verlengde hiervan is de RSJ geen voorstander van
uitbreiding van het taakstrafverbod, zoals opgenomen in het wetsvoorstel Uitbreiding
taakstrafverbod en adviseert dit in te trekken.
c) Het arsenaal van bijzondere voorwaarden biedt mogelijkheden om op de persoon toegesneden
voorwaarden aan de voorwaardelijke straf te verbinden. Stimuleer daarom de voorwaardelijke
sancties.
d) Neem elektronische detentie op als hoofdstraf in art. 9 Sr. Neem hierbij tevens in de wet op
dat deze kan worden gecombineerd met bijzondere voorwaarden.
, e) Zelfmelders bij wie geruime tijd verstrijkt tussen vonnis en de daadwerkelijke
tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, moeten in aanmerking komen voor alternatieven
voor korte detenties. Onderzoek daarom welke mogelijkheden er zijn.
Terugdringen van vervangende hechtenis
f) Laat voorafgaand aan het opleggen van een sanctie vaker en beter onderzoeken welke sanctie
passend en haalbaar is. Dit kan door vaker advies van de reclassering in te winnen en de
reclassering te vragen nadrukkelijker alternatieven te overwegen en te adviseren. Door meer
op de persoon toegesneden sancties, kunnen omzettingen naar vervangende hechtenis
voorkomen worden.
g) Verbeter de uitvoering van de taakstraf met het innen van boetes, zodat tenuitvoerlegging van
vervangende hechtenis kan worden voorkomen.
h) Laat de reclassering bij de retourzending van een mislukte taakstraf een advies bijvoegen voor
de rechter over een passende reactie
i) Neem naast de vervangende hechtenis ook de mogelijkheid van de vervangende taakstraf op
in de wet, zodat een boete die is opgelegd door de rechter kan worden omgezet in een
vervangende taakstraf.
Reactie Minister voor Rechtsbescherming (Sander Dekker) 19 november 2021
Hij ziet in het advies van de RSJ vooral een aansporing om te blijven zoeken naar mogelijke
verbeteringen van het sanctiestelsel.
Conclusie:
Het lijkt erop dat het Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) en de minister
het niet volledig eens zijn over het onderwerp van korte detenties in Nederland. Er lijkt sprake te zijn
van een verschil in benadering en visie op dit onderwerp tussen de RSJ en de minister.
De RSJ lijkt van mening te zijn dat het aantal korte detenties in Nederland moet worden
teruggedrongen en pleit voor meer betekenisvolle en effectieve reacties op maatschappelijk
onaanvaardbaar gedrag. Ze benadrukken dat korte detenties vaak weinig effectief en betekenisvol zijn
en dat ze schade kunnen veroorzaken, zoals het verlies van werk, inkomen, huisvesting en het
veroorzaken van stigma. Ze geven ook aan dat korte detenties niet volledig voldoen aan de
verschillende strafdoelen.
Aan de andere kant lijkt de minister, Sander Dekker, van mening te zijn dat korte detenties een
belangrijk onderdeel zijn van het sanctiestelsel in Nederland. Hij ziet de detenties als een
mogelijkheid om iemand weer op het juiste pad te krijgen en te werken aan recidivepreventie. De
minister lijkt minder ruimte te zien om korte vrijheidsstraffen terug te dringen en benadrukt het
belang van effectieve tenuitvoerlegging van gevangenisstraffen.
Er is dus een duidelijk verschil in standpunten tussen de RSJ en de minister met betrekking tot de
effectiviteit en het nut van korte detenties. Dit kan wijzen op een verstoorde dialoog of een verschil
van inzicht tussen de wetgever (minister) en de rechtspraak (RSJ) op dit specifieke onderwerp. Het
lijkt erop dat de minister vasthoudt aan het belang van korte detenties als onderdeel van het
strafrechtelijk systeem, terwijl de RSJ pleit voor meer alternatieve en betekenisvolle straffen. Dit kan
leiden tot verdere discussie en debat over dit onderwerp binnen het rechtssysteem in Nederland.
, Stelling 2
De huidige en toekomstige wettelijke strafmotiveringsvoorschriften, alsmede bestaand beleid binnen
de magistratuur, dwingen de rechter onvoldoende om zijn sanctiebeslissing adequaat te motiveren.
Strafmotivering
De motiveringseis van art. 121 Gw hangt onlosmakelijk samen met de ruime straftoemetingsvrijheid
van de rechter. Door het goed motiveren van een straf blijft individualisering (oog hebben voor
bijzondere omstandigheden van het feit en de dader) mogelijk, hetgeen wanneer het verkeerd gedaan
wordt tegen de consistentie (dezelfde sancties bij soortgelijke feiten) van straffen kan indruisen.
Straftoemetingsvrijheid
Er blijken grote verschillen te bestaan in bestraffing tussen verschillende rechtbanken in soortgelijke
zaken. Het OM heeft richtlijnen, maar deze zijn voor de zittende magistratuur niet in (dwingende)
mate voorhanden. Belangrijk is dus dat de rechter de door hem opgelegde sanctie motiveert. De
Nederlandse rechter heeft een ruime straftoemetingsvrijheid. Volgens de wetgever is de strafrechter de
enige die de gehele strafzaak meekrijgt en zodoende kan afwegen of al dan niet een straf of maatregel
moet worden opgelegd. Deze ruimte brengt mee dat verwacht kan worden dat de rechter inzicht
verschaft en verantwoording aflegt over de sanctiebeslissing. Motiveren heeft drie functies
- Explicatiefunctie: rechter legt zijn beslissing aan het publiek uit
- Controlefunctie: de rechter kan gecontroleerd worden
- Inscherpingsfunctie: door argumentatie op schrift te stellen, wordt de rechter gedwongen zijn
conclusies te onderbouwen (zelfcontrole)
Huidige, wettelijke motiveringsvoorschriften
De rechter heeft in Nederland weinig wettelijke motiveringsplichten. De straftoemetingsvoorschriften
zijn merendeels opgenomen in art. 359 (jo. 358 lid 4 Sv).
- Lid 2: beslissing op art. 350 Sv vragen (dus ook: welke sanctie) is met redenen omkleed
- Lid 2: het voorschrift sanctiebeslissing dient nader gemotiveerd te worden bij afwijking van
een ‘uitdrukkelijk onderbouwd standpunt’ ten aanzien van de sanctieoplegging.
ECLI:NL:HR:2006:AU9130: de HR neemt aan dat de verwerping van een standpunt alleen
hoeft te worden gemotiveerd als dat standpunt duidelijk, beargumenteerd en voorzien van
een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.
- Lid 2: art. 358 lid 3 Sv: strafverminderingsgrond: responsieplicht
- Lid 5: voorschrift om bijzondere redenen op te geven die de oplegging van de straf hebben
bepaald, dan wel tot de maatregel hebben geleid. Zorgt voor korte, standaard motiveringen
- Lid 6: een nader motiveringsvereiste bij het opleggen van een vrijheidsbenemende straf of
maatregel.
De huidige motiveringsvoorschriften leiden niet tot strafmotiveringen die inzicht geven in de
overwegingen van de strafrechter om voor een bepaalde straf te kiezen. Bij strafoplegging maken
rechters doorgaans gebruik van standaardoverwegingen, die weinig inzicht geven over de
beweegredenen van de rechter bij een sanctiebeslissing.
Cassatierechtspraak
De HR laat veel ruimte aan de rechter bij de motivering van de straf, maar acht het onvoldoende dat de
rechter in algemene zin overweegt. Ook een enkele verwijzing naar de omstandigheden van het geval
en het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte waaruit blijkt dat deze eerder voor
soortgelijke feiten is veroordeeld volstaat niet. Verder is de rechter vrij in de selectie en waardering
van factoren die tot de strafoplegging hebben geleid. De strafmotivering ligt dus vooral in handen van
de feitenrechter. De HR hecht ook zeer aan de straftoemetingsvrijheid van de feitenrechter en stelt zich
terughoudend op.
ECLI:NL:HR:2022:1641
Voor zover het gaat om de motiveringsverplichting overweegt de Hoge Raad dat de feitenrechter
een zekere verantwoordelijkheid heeft voor de straftoemeting. Die moet met het oog op de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller martha56. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $10.24. You're not tied to anything after your purchase.