ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
Connected book
Book Title:
Author(s):
Edition:
ISBN:
Edition:
Written for
Hogeschool Windesheim (HW)
Pedagogiek
Ontwikkelingspsychopathologie
All documents for this subject (10)
1
review
By: marnixspanjer • 5 year ago
Seller
Follow
leonievanhunen
Reviews received
Content preview
Hoofdstuk 4
1. Is een aangeboren eigenschap erfelijk overdraagbaar?
A. ? Nee, een aangeboren eigenschap hoeft niet altijd een erfelijke
eigenschap te zijn.
B. ? Ja, dit is zo.
C. ? Ja, dit is zo mits de eigenschap niet geslachtsgebonden is.
2. Wat is een trisomie?
A. ? Bij een celdeling worden drie kopieën van een chromosoom gemaakt.
B. ? Bij een celdeling worden drie kopieën van het gehele DNA gemaakt.
C. ? Bij een celdeling worden drie kopieën van een gen gemaakt.
3. Foetussen met een hersenafwijking kunnen herkend worden omdat zij in hun beweging
verschillen van gezonde foetussen. Waarin verschillen zij?
A. ? Foetussen met een hersenafwijking bewegen minder én hebben minder
variatie in hun bewegingen.
B. ? Foetussen met een hersenafwijking bewegen minder.
C. ? Foetussen met een hersenafwijking hebben minder variatie in hun
bewegingen.
4. Waarvan is het foetaal alcohol syndroom een voorbeeld?
A. ? Een afwijking die veroorzaakt wordt door genetische en omgevingsinvloeden.
B. ? Een afwijking die veroorzaakt wordt door geboortecomplicaties.
C. ? Een afwijking die veroorzaakt wordt door schadelijke
omgevingsinvloeden tijdens de zwangerschap.
5. Welke van de onderstaande uitspraken over 'De blues' (kraamtranen) is juist?
A. ? Huilbuien van de moeder tijdens de eerste dagen na de bevalling kunnen
wijzen op een naderende postpartum depressie.
B. ? Huilbuien van de moeder tijdens de eerste dagen na de bevalling is
een normaal kenmerk van vroeg moederschap.
C. ? Huilbuien van de moeder tijdens de eerste dagen na de bevalling komen
vooral voor na een moeilijke zwangerschap en bevalling.
6. Wat is een risicofactor voor een postpartum depressie?
A. ? Een thuisbevalling.
B. ? Een moeizame relatie met de partner.
C. ? Een bevalling na een kunstmatige bevruchting (IVF).
7. Welke van de onderstaande uitspraken slaat op de Nederlandse ('autochtone')
geboortepraktijk?
A. ? In Nederland wordt het kind eerst fysiek geboren en daarna sociaal.
B. ? In Nederland wordt het kind eerst sociaal geboren en daarna fysiek.
C. ? In Nederland vallen de fysieke en sociale geboorte samen.
8. Wat is een belangrijke oorzaak van de toename van het aantal premature en/of dysmature
baby's in Nederland?
A. ? Het verschijnsel dat allochtonen vaker trouwen binnen de eigen religieuze of
etnische groep.
B. ? De toename van kunstmatige bevruchting.
C. ? De verbetering van de medische zorg.
9. Wat is een belangrijke beschermingsfactor bij de ontwikkeling van premature baby's?
A. ? Een broertje of zusje dat niet te veel in leeftijd verschilt.
B. ? Onderlinge steun en vertrouwen tussen de ouders.
C. ? Een moeder die niet te jong (jonger dan 20 jaar) en niet te oud (ouder dan 35
jaar) is.
10. Als je het functioneren van premature kinderen vergelijkt met het functioneren van de
gemiddelde doorsnee kinderen, wat valt dan op?
A. ? Hechtingsstoornissen komen wel vier keer zo vaak voor bij premature
kinderen.
B. ? Zware neurologische stoornissen en zintuiglijke handicaps komen wel vier keer
zo vaak voor bij premature kinderen.
C. ? Lichte stoornissen zoals cognitieve achterstand en slechte
schoolprestaties komen wel vier keer zo vaak voor bij premature
kinderen.
Hoofdstuk 5
, 1. Wanneer droomt een jong (driejarig) kind?
A. ? Tijdens de NREM-periode (non-rapid eye movement) van de slaap.
B. ? Tijdens de REM-periode (rapid eye movement) van de slaap.
C. ? Dit kan bij een jong kind zowel tijdens de NREM- als REM-periode plaatsvinden.
2. Wat is hoogst waarschijnlijk de functie van NREM-slaap (non-rapid eye movement)?
A. ? Het emotioneel verwerken van belangrijke gebeurtenissen van de voorafgaande
dag.
B. ? Het in het geheugen opslaan (back-up maken) van belangrijke gebeurtenissen van
de voorafgaande dag.
C. ? Lichamelijk herstel.
3. Op welke manier is een pavor nocturnus (nachtelijke paniek) goed te onderscheiden van een
nachtmerrie?
A. ? Een pavor nocturnus weet een kind zich niet te herinneren, een
nachtmerrie wel.
B. ? Na een pavor nocturnus is een kind 's ochtends toch redelijk uitgerust, na een
nachtmerrie niet.
C. ? Na een pavor nocturnus kent het kind vaak een terugval in zindelijkheid
(bedplassen), na een nachtmerrie is dit niet het geval.
4. Is een verschil tussen een 'gewone' angstige droom en een nachtmerrie?
A. ? Een nachtmerrie vindt meestal in de eerste helft van de slaap plaats, een angstige
droom meestal in de tweede helft van de slaap.
B. ? Bij een nachtmerrie zit het kind rechtop in bed, bij een angstige droom niet.
C. ? Bij een nachtmerrie wordt het kind direct - 's nachts - wakker, bij een
angstige droom wordt een kind normaal - 's ochtends - wakker.
5. Voor welke andere problemen vormen slaapproblemen bij het kind een risicofactor?
A. ? Gedragsproblemen.
B. ? Hechtingsproblemen.
C. ? Leerproblemen.
6. Wat is een secundaire slaapstoornis?
A. ? Dit is een slaapstoornis die veroorzaakt wordt door een andere stoornis
zoals bijvoorbeeld een angststoornis.
B. ? Dit is een slaapstoornis die hoort bij de normale ontwikkeling, dus waar een kind
weer overheen groeit.
C. ? Als een kind twee slaapstoornissen heeft, is dit de stoornis met de minste
problemen.
7. In Nederland wordt over het algemeen aan kinderen een strikt slaapregime opgelegd en slapen
kinderen vrij jong op een eigen kamer. Wat is er over de gevolgen van deze praktijk bekend?
A. ? Deze praktijk komt vooral in de Nederlandse cultuur voor en is niet per se
goed maar ook niet slecht voor het kind.
B. ? Het is goed voor het kind, want het lichamelijke groei- en rijpingsproces wordt
erdoor bevorderd.
C. ? Dit is vooral in het voordeel van de ouders omdat kinderen met zo'n strak regime
minder in- en doorslaapproblemen hebben.
8. Wat moet er gebeuren voordat slaapproblematiek bij een kind eventueel behandeld kan worden?
A. ? Er moet eerst een preventieve interventie toegepast worden.
B. ? Het slaaparrangement van het kind moet eerst veranderd worden.
C. ? Het slaapgedrag van het kind én het gedrag van de ouders moeten
geregistreerd worden.
9. Volgens een vooraanstaand deskundige zijn bij de meeste slaapproblemen van kinderen drie
ingrediënten aanwezig. Wat is het derde ingrediënt naast een slechte slaapaanleg en een
moeilijk temperament van het kind?
A. ? De kwaliteit van de school of de kinderopvang.
B. ? De reacties van de ouders.
C. ? De eigen slaapproblemen van de ouders.
10. Welke interventie kan toegepast worden om te voorkomen dat een kind gaat slaapwandelen?
A. ? Het kind een aantal nachten een uur later naar bed laten gaan. Daarna wordt dit
weer stapsgewijs verminderd.
B. ? Het kind een aantal nachten, een half uur voordat hij gewoonlijk gaat
slaapwandelen, even wakker maken. Daarna wordt dit weer stapsgewijs
verminderd.
C. ? Het kind een aantal nachten langer laten (uit)slapen. Daarna wordt dit weer
stapsgewijs verminderd.
Hoofdstuk 6
1. Op welke manier is een voedingsstoornis bij een jong kind het beste op te vatten?
A. ? Als een individueel kenmerk van het kind.
B. ? Als een kenmerk van de relatie tussen het kind en de ouder.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller leonievanhunen. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.74. You're not tied to anything after your purchase.