Circulatie 1: Meerkeuze tentamenvragen (285). Ingedeeld per leerdoel.
8 views 1 purchase
Course
Circulatie I (GNBA100506)
Institution
Universiteit Utrecht (UU)
Voor elk leerdoel uitgewerkte vragen, zodat je kunt toetsen of je de stof voldoende beheerst om een (bovengemiddeld) cijfer te halen voor circulatie 1.
Circulatie 1 Geneeskunde Utrecht
Vragen gebaseerd op alle leerdoelen van Circulatie 1.
De antwoorden staan achter de vragen van elke week.
Gebaseerd op de werkgroepen en hoorcolleges van circulatie 1.
Week 1: Hart als pomp
Vraag 1: Hoe passen de mechanismen van de hartprestatie zich aan de
behoefte aan, en wat is de rol van het autonome zenuwstelsel hierin?
1. Wat gebeurt er met de hartfrequentie bij verhoogde sympathische activiteit?
o A) Verlaagt
o B) Verhoogt
o C) Blijft gelijk
o D) Wisselt
2. Welke receptor speelt een cruciale rol bij de verhoging van de hartfrequentie door
sympathische stimulatie?
o A) M2 receptor
o B) α1 receptor
o C) β1 receptor
o D) β2 receptor
3. Hoe beïnvloedt een verhoogde preload het slagvolume van het hart?
o A) Verlaagt het slagvolume
o B) Verhoogt het slagvolume
o C) Heeft geen effect
o D) Wisselt afhankelijk van de hartfrequentie
4. Welke rol speelt calcium in de contractiliteit van de hartspier?
o A) Het vermindert de contractiliteit
o B) Het heeft geen invloed
o C) Het verhoogt de contractiliteit
o D) Het zorgt voor repolarisatie
5. Hoe draagt de spierpomp bij aan de verhoging van de preload?
o A) Door verhoogde arteriële druk
o B) Door verhoogde veneuze terugkeer
o C) Door verhoogde hartfrequentie
o D) Door verhoogde afterload
Vraag 2: Wat is het onderscheid tussen intrinsieke en extrinsieke
mechanismen in de regulatie van de hartprestatie en hoe werken deze
mechanismen?
1. Wat is een intrinsieke regulatie van de hartprestatie?
o A) Sympathische stimulatie
o B) Parasympathische stimulatie
o C) Frank-Starling mechanisme
o D) Hormoonafgifte
2. Welke van de volgende is een extrinsiek mechanisme dat de hartprestatie
beïnvloedt?
o A) Verandering in myosine-ATPase activiteit
o B) Afgifte van adrenaline
o C) Spiervezelstretching
o D) Calciumgeïnduceerde calciumafgifte
3. Hoe beïnvloedt het autonome zenuwstelsel de contractiliteit van het hart?
o A) Alleen via intrinsieke mechanismen
, o B) Via zowel intrinsieke als extrinsieke mechanismen
o C) Alleen via extrinsieke mechanismen
o D) Het heeft geen invloed op de contractiliteit
4. Welke van de volgende is GEEN gevolg van verhoogde sympathische activiteit?
o A) Verhoogde hartfrequentie
o B) Verlaagde hartfrequentie
o C) Verhoogde contractiliteit
o D) Verhoogde slagvolume
5. Wat veroorzaakt een afname in de hartfrequentie via het parasympathische
systeem?
o A) Activering van β1 receptoren
o B) Activering van M2 receptoren
o C) Verhoogde calciuminstroom
o D) Verhoogde natriuminstroom
Vraag 3: Hoe kan de relatie tussen hartwerking, vaatvulling, bloeddruk en
bloedstroom worden verklaard?
1. Hoe beïnvloedt een toename in de preload de bloeddruk?
o A) Verlaagt de bloeddruk
o B) Verhoogt de bloeddruk
o C) Heeft geen effect op de bloeddruk
o D) Verhoogt alleen de systolische druk
2. Welke factor heeft direct invloed op de vaatvulling?
o A) Hartfrequentie
o B) Veneuze terugkeer
o C) Afterload
o D) Contractiliteit
3. Wat gebeurt er met de bloedstroom als de bloeddruk stijgt?
o A) De bloedstroom neemt toe
o B) De bloedstroom neemt af
o C) De bloedstroom blijft constant
o D) De bloedstroom stopt
4. Hoe beïnvloedt een toename in afterload het slagvolume?
o A) Verhoogt het slagvolume
o B) Verlaagt het slagvolume
o C) Heeft geen effect
o D) Verhoogt de contractiliteit
5. Welke factor beïnvloedt de hartwerking direct?
o A) Arteriële druk
o B) Longventilatie
o C) Spierpomp
o D) Contractiliteit
Vraag 4: Hoe kan de relatie tussen druk in het vat, vaatwandspanning en
vaatvolume worden verklaard en wat is de rol van het autonome zenuwstelsel
hierin?
1. Welke wet beschrijft de relatie tussen druk, vaatwandspanning en vaatvolume?
o A) Wet van Boyle
o B) Wet van Laplace
o C) Wet van Starling
o D) Wet van Dalton
2. Wat gebeurt er met de vaatwandspanning als de bloeddruk stijgt?
o A) De spanning neemt toe
o B) De spanning neemt af
, o C) De spanning blijft gelijk
o D) De spanning fluctueert
3. Hoe beïnvloedt sympathische activiteit de vaatdiameter?
o A) Verhoogt de diameter
o B) Verlaagt de diameter
o C) Heeft geen effect
o D) Verandert alleen de diameter bij verhoogde hartfrequentie
4. Welke factor heeft GEEN directe invloed op het vaatvolume?
o A) Veneuze terugkeer
o B) Contractiliteit
o C) Bloeddruk
o D) Vaatwandspanning
5. Hoe draagt vasoconstrictie bij aan de bloeddrukregulatie?
o A) Verlaagt de bloeddruk
o B) Verhoogt de bloeddruk
o C) Verhoogt de hartfrequentie
o D) Verlaagt het slagvolume
Vraag 5: Wat zijn de mechanismen van korte termijn regulatie van de
bloeddruk?
1. Welke receptor is betrokken bij de detectie van bloeddrukveranderingen in de
halsslagader?
o A) Baroreceptor
o B) Chemoreceptor
o C) Mechanoreceptor
o D) Thermoreceptor
2. Hoe reageert het autonome zenuwstelsel op een plotselinge bloeddrukdaling?
o A) Door parasympathische activering
o B) Door sympathische activering
o C) Door afgifte van insuline
o D) Door vermindering van adrenaline
3. Welke hormoon wordt snel afgegeven bij een daling van de bloeddruk?
o A) Adrenaline
o B) Insuline
o C) Aldosteron
o D) Oxytocine
4. Wat is het effect van verhoogde sympathische activiteit op de bloedvaten?
o A) Vasodilatatie
o B) Vasoconstrictie
o C) Verhoogde permeabiliteit
o D) Verminderde contractiliteit
5. Welke rol speelt het hart bij de korte termijn regulatie van de bloeddruk?
o A) Verandert de slagvolume
o B) Verandert de hartfrequentie
o C) Verhoogt de contractiliteit
o D) Al het bovenstaande
Vraag 6: Hoe kan de pompfunctie van het hart en de variatie ervan worden
verklaard uitgaande van veranderingen in preload, afterload en contractiliteit?
1. Wat gebeurt er met het slagvolume als de preload toeneemt?
o A) Verlaagt
o B) Verhoogt
o C) Blijft gelijk
o D) Wisselt
, 2. Hoe beïnvloedt een toename in afterload de contractiliteit van het hart?
o A) Verhoogt de contractiliteit
o B) Verlaagt de contractiliteit
o C) Heeft geen effect
o D) Verhoogt het slagvolume
3. Welke factor heeft GEEN directe invloed op de preload?
o A) Veneuze terugkeer
o B) Bloedvolume
o C) Arteriële druk
o D) Spierpomp
4. Wat is de relatie tussen afterload en het slagvolume?
o A) Direct evenredig
o B) Omgekeerd evenredig
o C) Geen relatie
o D) Wisselend afhankelijk van de hartfrequentie
5. Hoe kan de contractiliteit van het hart onafhankelijk van preload en afterload
worden verhoogd?
o A) Verhoogde calciuminstroom
o B) Verminderde sympathische activiteit
o C) Verlaagde natriuminstroom
o D) Verminderde hartfrequentie
Vraag 7: Wat is het verloop van de drukken en volumina in de boezems en
kamers gedurende een hartcyclus en hoe zijn de verschillende stadia
gerelateerd aan het ECG?
1. Wat vertegenwoordigt de P-golf in een ECG?
o A) Ventrikeldepolarisatie
o B) Atriumdepolarisatie
o C) Ventrikelrepolarisatie
o D) Harttonen
2. Tijdens welke fase van de hartcyclus is de druk in de linker ventrikel het hoogst?
o A) Diastole
o B) Isovolumetrische contractie
o C) Systole
o D) Isovolumetrische relaxatie
3. Welke fase volgt direct op de QRS-complex in een ECG?
o A) Isovolumetrische contractie
o B) Ventrikelsystole
o C) Isovolumetrische relaxatie
o D) Ventrikelrepolarisatie
4. Wat gebeurt er met het ventrikelvolume tijdens de isovolumetrische contractie?
o A) Verhoogt
o B) Verlaagt
o C) Blijft gelijk
o D) Wisselt
5. Hoe zijn de atriale drukveranderingen gerelateerd aan de hartcyclus?
o A) Atriale druk daalt tijdens de atriale contractie
o B) Atriale druk stijgt tijdens de ventriculaire contractie
o C) Atriale druk blijft constant
o D) Atriale druk daalt tijdens de ventriculaire contractie
Vraag 8: Wat is de hemodynamische achtergrond van harttonen en hoe zijn
deze gerelateerd aan de werking van de kleppen?
1. Wat veroorzaakt de eerste harttoon (S1)?
o A) Sluiten van de aortaklep
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller studymethods30. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.02. You're not tied to anything after your purchase.