Tentamen Bestuursrecht: Rechtsbescherming, 2023-2024, tweede kans
Vraag 1
Begin 2024 heeft de Autoriteit Consument en Markt (ACM) een boete opgelegd aan Yamoha
motoren b.v., gevestigd te Leeuwarden, voor de overtreding van het kartelverbod dat is vervat
in art. 6 lid 1 van de Mededingingswet. Bij besluit op bezwaar heeft de ACM de boete in stand
gelaten. Yamoha motoren b.v. is het niet eens met dit besluit en wil beroep instellen.
1. Leg uit welke bestuursrechter bevoegd is om in eerste aanleg over dit besluit te oordelen.
Bespreek ook, mocht het mogelijk zijn om daarna verder te procederen, bij welke instantie
hoger beroep kan worden ingesteld.
Op grond van art. 8:1 jo. art. 8:6 lid 1 Awb is de rechtbank absoluut competent, nu er geen
sprake is van een andere rechter die bevoegd is op grond van hoofdstuk 2 Bevoegdheidsregeling
bestuursrechtspraak (1 punt). Uit art. 8:7 lid 3 Awb volgt dat indien beroep wordt ingesteld
tegen een besluit als bedoeld in hoofdstuk 3 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak de
rechter genoemd in dat hoofdstuk bevoegd (1 punt). Op grond van art. 7 Bb is de rechtbank
Rotterdam relatief competent (1 punt).
Op grond van art. 8:104 jo. art. 8:105 Awb (1 punt) volgt dat hoger beroep kan worden ingesteld
bij het CBb, gelet op art. 11 Bb (1 punt).
Opmerkingen bij het antwoordmodel (lees zorgvuldig door):
• Wanneer in het antwoord niet expliciet wordt verwezen naar art. 8:7 lid 3 Awb bij de uitleg
van de relatieve competentie leidt dit tot 1 punt aftrek. Een groot deel van de studenten slaat
deze stap over en gaat enkel in op art. 7 Bb.
• Wanneer in het antwoord t.a.v. de bevoegheid van de rechtbank niet expliciet wordt
aangeduid dat zowel de absolute competentie als de relatieve competentie moet worden
bepaald, leidt dit tot 0,5 punt aftrek.
• Bij de vaststelling dat de rechtbank absoluut competent is dient expliciet te worden
verwezen naar art. 8:6 lid 1 Awb + de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Dit leidt
bij het ontbreken van een van de elementen tot 0,5 of 1 punt aftrek.
Vraag 2
Sophie Petrauskas wil haar rijtjeswoning verbouwen en heeft daarom een
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aangevraagd. Nadat de vergunning is verleend,
maken haar naaste linkerbuurman Piedro Smith en haar naaste rechterbuurvrouw Carlijn
Busscho bezwaar tegen de vergunningverlening, maar al hun bezwaargronden worden
verworpen. Daarom komen Piedro en Carlijn in hun beroep bij de rechtbank Gelderland tegen
het besluit op bezwaar met geheel nieuwe gronden. Piedro voert aan dat de verbouwing een
aantasting van wettelijke normen over de hoogte van het plafond betekent. Het plafond op de
eerste verdieping van de woning van Sophie wordt zes centimeter te laag. Carlijn voert aan dat
de verbouwing in strijd is met wettelijke brandveiligheidsnormen en bij brand voor haar woning
een gevaar oplevert.
2. Hoe zal de rechtbank Gelderland over de door Piedro en Carlijn aangevoerde gronden
oordelen, nu deze gronden niet in bezwaar maar pas in beroep zijn aangevoerd en
aangenomen dat de door hen bedoelde wettelijke voorschriften inderdaad zijn geschonden?
, Eerste aandachtspunt is dat er geen grondentrechter tussen bezwaar en beroep bestaat (1 punt)
(aftrek of geen punten bij verwarren onderdelen- en grondentrechter of bij noemen verkeerde
(standaard)uitspraken)
Vervolgens speelt de vraag van de relativiteit op grond van art. 8:69a Awb. (noemen
relativiteitseis en wetsartikel of alleen wetsartikel 1 punt).
De normen over de plafondhoogte strekken enkel ter bescherming van het belang van de
bewoner (Sophie) en gasten van het huis. Dus geen vernietiging op deze grond. (1,5 punten)
De brandveiligheidsnormen strekken ook ter bescherming van het belang van de buren (tenzij
de woningen ver uit elkaar liggen; hier gaat het echter om een rijtjeswoning met belangen van
de naaste buren). Deze grond leidt wel tot vernietiging van het bestreden besluit (1,5 punten)
Vraag 3
Het college van B&W van Oldambt neemt een inhoudelijk besluit op het bezwaar van Kailey
Steeghstra tegen een vergunning voor de bouw van een zwembad, ondanks dat het
bezwaarschrift te laat is ingediend. In dit besluit wordt gedeeltelijk tegemoetgekomen aan het
bezwaar van Kailey. Tegen het besluit op bezwaar wordt door Kailey en de vergunninghouder
tijdig beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland.
De juridisch adviseur van het college van B&W verzekert een betrokken wethouder dat “de
bestuursrechter in zijn uitspraak het bezwaar van Kailey in geen geval alsnog niet-ontvankelijk
zal mogen verklaren. Er zal dus sowieso een inhoudelijke behandeling plaatsvinden van haar
beroep.”
3. Leg uit of, en zo ja, in hoeverre de bewering van de adviseur juridisch correct is.
De bestuursrechter beschouwt de vraag of een bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend niet
langer als een kwestie van openbare orde. (1 punt) De bestuursrechter beoordeelt daarom niet
ambtshalve de tijdigheid van het bezwaar. (1 punt) Dit betekent dat de bestuursrechter het bij
het college gemaakte bezwaar niet ambtshalve wegens termijnoverschrijding alsnog niet-
ontvankelijk mag verklaren. In zoverre heeft de adviseur gelijk (0,5 punt) Maar hij heeft niet
helemaal gelijk: (derde-)belanghebbenden kunnen wel in beroep aanvoeren dat het
bestuursorgaan het bezwaar in strijd met de toepasselijke wettelijke bepalingen ontvankelijk
heeft geacht en dus ten onrechte een inhoudelijk besluit heeft genomen. (1 punt) In dit geval zou
de vergunninghouder dat kunnen doen. (1 punt) Dan zou de bestuursrechter het bezwaar alsnog
niet-ontvankelijk verklaren en het beroep van Kailey niet inhoudelijk beoordelen. Hierbij is van
betekenis dat artikel 6:7 een bepaling van dwingend recht is. (0,5 punt)
Vraag 4
In een tussenuitspraak oordeelt de rechtbank Noord-Holland dat er een gebrek zit in de door de
burgemeester van Bergen op grond van de APV verleende evenementenvergunning voor een
cultuurmanifestatie op het strand bij Egmond aan Zee. De rechtbank vindt dat bij de vergunning
ten onrechte geen voorschriften zijn opgenomen over de beschikbaarheid van gratis
waterpunten op het festivalterrein. De burgemeester stuurt daarop een brief naar de rechtbank
waarin hij gemotiveerd betoogt dat er geen sprake is van een gebrek. Hij geeft aan om die reden
geen gebruik te willen maken van de geboden herstelmogelijkheid. De rechtbank overweegt
naar aanleiding van de brief van de burgemeester om terug te komen van haar oordeel in de
tussenuitspraak.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller anoniemestudentaanderug. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.45. You're not tied to anything after your purchase.