Uitgebreide samenvatting van de hoofdstukken 4,8,9,10 en 11 van het boek Europa: een nieuwe geografie (2e druk). Deze samenvatting is geschikt voor het 2e tentamen van het vak Ruimtelijke vraagstukken Europa van de bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie.
Toets 2
Hoofdstuk 4: Landelijke gebieden: landbouw, beleid,
cultuurlandschappen
Op het Franse platteland heeft de ontvolking toegeslagen. Dat begon eigenlijk al in de laatste
decennia van de 19e eeuw toen industrialisatie en verstedelijking de toon zetten. Men verhuisde van
het platteland naar de steden. Het rurale departement Lot verloor tussen 1860 en 1950 de helft van
zijn inwoners. Lot ligt ver buiten de grootstedelijke zone. Tegenover de dynamiek in deze zones staat
de stagnatie van perifeer landelijk gebied: het rurale gebied dat ver buiten het daily urban system (de
centrale stad en omliggende woongebieden) ligt. Volgens een definitie van de EU woont 5% van de
inwoners in perifeer gebied. Nederland en België scoren 0, landen als Griekenland en Ierland tussen
de 20 en 30%. Bij minder strenge definitie komt het percentage inwoners in periferie op 20%. Anders
dan het overwegend welvarende en intensief gebruikte suburbane landelijk gebied, heeft het
perifere gebied last van verlies aan bevolking en bedrijvigheid. Soms is dit relatief maar vaak
absoluut. De grens tussen beiden soorten landelijk gebied wordt een overgangszone van
intermediate rural regions. Vooral afgelegen en dunbevolkte gebieden hebben te lijden onder
ontvolking, en de mensen die blijven, blijven vaak in de kern.
De landbouw biedt in de meeste perifere gebieden een acceptabele kans op bestaan, tenzij klimaat,
bodem en reliëf een grootschalige moderne landbouw toestaan. Commerciële en publieke
voorzieningen zijn grotendeels verdwenen en oude huizen zijn vervallen. Soms vestigen zich er
alternatieve gemeenschappen. Ontvolkte gebieden die landschappelijk waardevol zijn krijgen soms
wel een nieuwe functie. Zo wordt er gepleit om deze gebieden volledig aan de natuur over te laten
om zo (bijna) uitgestorven diersoorten te herintroduceren. Zulke gebieden zouden tal van
ecotoeristen aan moeten trekken. Overigens gaat het helemaal niet zo slecht met de grote
carnivoren in Europa (Beren, lynxen en wolven).
In dit hoofdstuk gaat het over het landelijke gebied en de voornaamste gebruikers.
Kader 4.1: lopen berggebieden terug?
Eeuwenlang waren berggebieden reservoirs van arbeidskrachten. Tegenwoordig niet meer.
Verschillen tussen verschillende berggebieden zijn groot. Alpen en Pyreneeën groeien,
Karapaten, Balkan en Zuidoost-Europa dalen. Leegloop van bergsteden valt mee door
ontwikkeling van dorpen naar woondorpen.
Kader 4.2: oude gebruiken en innovaties in Galicië
Platteland van Spanje grotendeels vervallen en verwaarloosd. Veranderen in krimpregio’s.
Achterblijvers doen op kleine schaal aan zelfvoorzienende boerderijen: Minifundio’s. Naast
ontvolking ook landverlating. Kavels zonder eigenaar worden niet onderhouden. Ook veel
gedeeld landeigenschap in Galicië. Deze worden beheerd door lokale gemeenschappen. Deze
gebieden zijn niet geschikt voor landbouw vanwege hun locatie. Deze gebieden winnen de
laatste jaren weer in functies en groeien weer in belang.
4.1: Landbouw aan de rand van het suburbane landelijk gebied
In de traditionele landbouwgeografie is altijd veel interesse geweest voor de dynamiek van de
landbouw. Voorbeelden hiervan zijn processen van intensivering en schaalvergroting. Om erachter te
komen wat er speelt in de landbouw is het nodig rekening te houden met de actoren: de boeren. Zij
handelen wel binnen een kader wat gevormd wordt door anderen. In onderzoek naar de mate
waarin lokale samenlevingen en actoren het vermogen hebben om door eigen handelen hun
toekomst vorm te geven, wordt wel onderscheid gemaakt tussen condities (externe omstandigheden
die voor regio wel relevant zijn, maar waarop actoren geen invloed kunnen uitoefenen) en
hulpbronnen (resources waarover het agrarisch gebied zelf beschikt). Deze hulpbronnen worden ook
,wel site-kenmerken genoemd. Hulpbronnen die actoren zelf bezitten worden vaak aangeduid als
vormen van kapitaal. Gegeven de condities en hulpbronnen komen actoren tot een strategie voor
hun bedrijf.
Kaiserstuhl en Emmental vergeleken
Zo op het eerste gezicht hebben beide streken weinig met elkaar gemeen behalve dat ze beide
bekend zijn van één landbouwproduct (Kaiserstuhl wijn en Emmentaler Kaas). Kaiserstuhl ligt op een
100km2 vulkanisch gebied waar het warm en droog is en waar het in combinatie met de bodem
ideaal is voor wijnbouw. Emmental bestaat uit een gebied met heuvels waarop boerderijen liggen op
600 a 1000 meter hoogte. Deze hoogte maakt de groeiseizoenen kort en koel en ideaal voor melk en
kaas teelt. De verbindingen waren slecht en hierdoor kozen boeren voor het maken van lang
houdbare Emmentaler kaas. Niet alleen de fysisch-geografische condities verschillen, ook de
marktconditie is anders. De vraag naar de kaas is groot, zodat tegenwoordig kaas die in de buurt
wordt geproduceerd ook welkom is. Nadelig is wel de prijs van de Zwitserse frank, waardoor de kaas
duur is in het buitenland. De wijnbouw heeft het echter moeilijker: de consumptie in Europa daalt en
veel concurrentie van landen buiten de EU.
Beide agrarische bedrijven tonen overeenkomsten. Zo hadden ze beiden een hard bestaan,
incidenteel door rampen maar meestal door de machtspositie van opkopers. Boeren in beide
gebieden richten coöperaties op waarin ze collectief eigenaar zijn en de winst delen. Ze brengen
dagelijks hun grondstoffen hier heen waarna deze er het eindproduct van maakt. Naast deze
strategieën is er ook een meer daagse strategie: boerengezinnen proberen op een andere manier
hun inkomsten te vergroten. Bijvoorbeeld door een (parttime)baan in de grote stad. Maar ook veel
extra inkomsten worden verworven op de boerderij zelf. Zo organiseren ze allerlei dingen voor
omwonenden en toeristen. Ook krijgen boeren soms subsidie om de flora en fauna in staat te
houden. De wijnboeren scheiden zich steeds vaker van de coöperaties omdat ze zelf herkenbaar
willen zijn en niet als collectieve organisatie. Op deze manier ontstaat er een diversificatie in
strategieën. Sociale controle is verdwenen, individualisering is op het platteland doorgedrongen.
In beide steden zijn landschap en cultuur belangrijke resources. Beide zijn landschappelijk bezien
heel aantrekkelijk voor kleinschalig toerisme. Beide kennen ze ook een sterke traditionele identiteit.
Deze wordt vermarkt in toeristenfolders en op het internet. Het is een gebied waar het leven goed is,
waar het leven ouderwets zijn gangetje gaat, ver buiten de heksenketel van het gejaagde leven.
4.2: Een ongelijk speelveld: perifere landelijke gebieden
Diversificatie in strategieën is ook elders in Europa zichtbaar. Waar boeren vroeger op één manier
hun bedrijf uitoefenden, hebben ze nu een breed repertoire van bedrijfsstijlen. De ene kiest voor
zuinigheid, anderen voor bijvoorbeeld schaalvergroting of diversificatie. De bedrijfsstijl is een
individuele aangelegenheid geworden. Het speelveld is moeilijk voor actoren die ver weg zitten van
de grootstedelijke regio’s of gebieden met weinig voordelen. Zie bijvoorbeeld Oost-Groningen. Hoe
kundig actoren ook zijn, het uitvoeren van een project is op deze locaties veel moeilijker dan in
gebieden met gunstige hulpbronnen en condities.
Bestuurders en restauranthouders als actoren: Les Arques in Lot
Na bijna een eeuw bevolkingsverlies ging het inwoneraantal van Lot groeien. Lot is geen onderdeel
geworden van het daily urban system. Evenmin is natuurlijke groei de oorzaak, de bevolking vergrijst
juist. De groei komt door een hoge mate van immigratie, er vestigen zich veel mensen van buitenaf
(zowel Fransen als niet-Fransen). Het gebied trekt vooral gepensioneerden aan die op zoek zijn naar
rust. Les Arques is een voorbeeld van een dorp in dit gebied. Hier flinke groei door
vestigingsoverschot. Ook veel mensen door plan voor Zadkine museum, dit plan werd gesteund door
de DRAC-directeur. Dit museum trekt veel toeristen en leidde tot de bouw van een goed restaurant.
Zo kwam door de inspanning van een paar actoren het dorp weer op de kaart te staan. Door de
belangstelling in het dorp zijn de prijzen hoog en is er moeilijk aan een huis te komen.
, Een strijd bergopwaarts: Värmland, Zweden
In veel opzichten is deze streek in Zweden te vergelijken met Lot. Geen grote steden in de buurt.
Bosbouw floreert er, de landbouw marginaliseert, de door boeren gebruikte gronden groeien dicht.
De afstanden binnen de regio zijn groot, de bevolkingsdichtheid is laag en winkels en andere
voorzieningen liggen ver uit elkaar. Vooral emigranten uit het buitenland op zoek naar rust of
verdreven uit hun geboorteland. Ten opzichte van de rest van Zweden kent Värmland een
vertrekoverschot. Dit geldt alleen niet voor Karlstad vanwege de universiteit. Buiten Karlstad
worstelen dorpen en plattelandsstadjes met het behouden van hun inwoners. Lokale actoren boeken
soms nog enigszins succes. Bijvoorbeeld Torsby wat wordt omgetoverd in wintersportlocatie. Hier
sprake van multipliereffecten (stimulering lokale economie door bijvoorbeeld hotels).
4.3: Nationaal beleid: de tijden zijn veranderd
In Europa dat georganiseerd is volgens de principes van de vrije markteconomie zuigen
grootstedelijke gebieden meer en meer bedrijven, huishoudens en investeringen naar zich toe. Voor
perifere gebieden resteren de kruimels. Overheden denken zelf meer en meer in termen van
concurrentie, groei en efficiency en bieden geen serieus tegenwicht meer aan sociaal- en
economisch-ruimtelijke polarisatie. Hun traditionele beleid van herverdeling is verdwenen.
Voorbeeld in Noord-Noorwegen waar ijzerertsmijnen waren die verliesgevend waren. Overheid wou
gebied niet helemaal in de steek laten en zorgde voor arbeidsplaatsen.
Dit polarisatieverhaal is erg ongenuanceerd. De situatie in perifere gebieden is niet uitsluitend
somber. Vaak wordt geen rekening gehouden met de tevredenheid van mensen in deze regio’s. Ze
waarderen de rust en de ruimte en zijn mobiel genoeg om andere delen te bezoeken. Het
polarisatieverhaal heeft ook te weinig oog voor oprechte pogingen van overheden om de verliezers
bij te staan. Perifere gebieden krijgen bijvoorbeeld meer subsidies en belastingvoordelen. Het
verhaal miskent ook de weerbaarheid en zelfredzaamheid van inwoners van deze gebieden. De
overheid oefent niet meer autoritair beleid uit. De tijd van hiërarchische sturing is voorbij. In plaats
hiervan is er sprake van netwerksturing gekomen waarbij de overheid een partner is van lokale
partijen met zelfsturing. De verschuiving van de hiërarchische sturing naar netwerk- en zelfsturing
wordt ook wel aangeduid als verschuiving van top-down naar bottom-up en van exogeen naar
endogeen. Deze verschuiving vindt niet overal gelijktijdig en in dezelfde mate plaats. Op het Franse
platteland wordt nog veel van de overheid verwacht. Maar hoe ongelijk dan ook, de omslag van
nationale sturing van bovenaf, met weinig oog voor lokale contexten en verschillen, naar een
waardering voor initiatieven in en vanuit regionale samenlevingen, is onmiskenbaar. De tijd van een
uniforme aanpak is voorbij, die van een pluriforme lokaal-specifieke aanpak is gekomen. Toch blijft
hulp van buitenaf onmisbaar.
4.4: Het Europese landbouwbeleid
Tegenwoordig gaan de belangrijkste vergaderingen van de EU over migratie of het buitenlandbeleid
maar in de jaren ’70 en ’80 vooral over landbouw. Landbouw was het eerste belangrijke
beleidsterrein van de EU. Het GLB was en is een belangrijke uitgavenpost (bijna 40% van totale
budget). Mansholt was de architect van het GLB want hij wist de lidstaten te overtuigen van het
belang van een gezamenlijk beleid. De GLB bleek echter wel de basis voor verdergaande Europese
integratie. De productiesubsidies waren gunstig voor de boeren want meer productie betekende
meer inkomsten. De subsidies leiden echter tot overproductie en overschotten op de wereldmarkt.
De subsidieregeling bleek een zogenaamde openeinderegeling, dus zonder maximum. Hogere
productie betekende hogere uitgaven voor de EU.
Het landbouwbeleid dreigde aan zijn eigen succes ten onder te gaan. Er moest iets gebeuren tegen
de overproductie en ook aan de inkomens van de boeren. De lonen waren laag en er waren te veel
kleine boerderijen. Mansholt had grotere landbouwbedrijven voor ogen. Er moest schaalvergroting
plaatsvinden. Van 12 miljoen boeren moesten er 5 miljoen verdwijnen. Hierdoor zou 20 miljoen
hectare grond vrijkomen die kon worden gebruikt voor bosbouw en recreatie. De plannen van
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller abelvandijk. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.83. You're not tied to anything after your purchase.