1
1.1
Een niet-productieonderneming koopt producten in en verkoopt deze zonder dat de
producten veranderingen ondergaan, hoogstens krijgen ze een andere verpakking
Een productie-onderneming koopt grondstoffen en maakt een nieuw product, zij heeft de
maken met productiekosten, fabricagekosten.
Kosten = geldwaarde van alle opgeofferde productiemiddelen (KANO) ten behoeve van de
productie van goederen en diensten, waarbij moet gelden dat deze opoffering noodzakelijk
en onvermijdbaar is.
De kostprijs omvat alleen de toegestane kosten per eenheid product. Door deze achteraf te
vergelijken met de werkelijke kosten valt vast te stellen of de onderneming efficiënt heeft
geproduceerd.
1.2
De categorische kostenindeling deelt de kosten in naar het soort productiemiddel dat de
kosten veroorzaakt:
1. kosten van vermogen,
2. kosten van grond,
3. kosten van arbeid,
4. kosten van diensten van derden,
5. de inkoopwaarde van de verkochte producten,
6. de kosten van duurzame productiemiddelen,
7. de kostprijsverhogende belastingen.
Door de inkoop van grondstoffen neemt de voorraad van de onderneming toe. Geld wordt
als bezitting ingeleverd voor een andere bezitting, grondstoffen, als het bedrijf deze niet
gebruikt in het fabricageproces heeft zij ook geen kosten.
Tot grondstofkosten behoren ook de voorraadkosten en de interestkosten. De
voorraadkosten bestaan uit:
- de bewaarkosten, zoals de huur van het magazijn,
- de bestelkosten, zoals de telefoonkosten.
Doordat er afval ontstaat bij de productie moet de ondernemer meer grondstoffen gebruiken
bij de fabricage waardoor de grondstofkosten per product toenemen. Indien dit afval nog
niets oplevert, mag de opbrengst van het afval in mindering worden gebracht worden op de
kosten, zodat de kostprijs lager wordt.
Interestkosten ontstaan doordat je vermogen moet aantrekken om de aanschaf van
productiemiddelen te financieren, deze interestkosten ontstaan door het bezit van
productiemiddelen.
, Bij duurzame productiemiddelen berekent men meestal de interestkosten over het
gemiddeld geïnvesteerd vermogen, gedurende de gehele levensduur van het duurzaam
productiemiddel. Als de afschrijvingen per periode gelijk zijn:
aanschaffingsprijs+restwaarde
Gemiddeld geïnvesteerd vermogen=
2
1.3
Constante- of capaciteitskosten: de kosten die niet veranderen als de productie of de
verkopen veranderen.
Variabele kosten: de kosten die wel veranderen als de productie of verkopen veranderen.
We veronderstellen deze proportioneel, dus dat ze recht evenredig zijn met de verandering
van de productie of verkopen. Deze zijn dus per eenheid product constant.
De productiecapaciteit is de productie die een onderneming kan produceren op basis van
de aanwezige productiemiddelen. Deze constante kosten van de productiemiddelen, zoals
afschrijvingskosten, worden hierop gebaseerd.
De constante kosten kunnen wel veranderen door de aanschaf van extra machines, dus als
de productiecapaciteit wordt vergroot.
De normale bezetting van de aanwezige productiemiddelen is hoeveel capaciteit die men
gemiddeld denkt nodig te hebben voor de komende jaren. Dit is de productieomvang die
men gemiddeld in de komende jaren zal produceren.
C
De constante kosten per eenheid product: .
Np
- C = verwachte toegestane constante kosten,
- Np = normale productie = normale bezetting.
V
De variabele kosten per eenheid product: .
Bp
- V = verwachte toegestane variabele kosten,
- Bp = begrote of verwachte productie.
De totale toegestane kosten bestaan uit de constante en de variabele kosten en hangen dus
deels samen met de begrote massaproductie en deels met de normale productie:
V C
( Integrale )kostprijs= +
Bp Np
In de kostprijs zit dus een dekking voor de variabele en constante kosten, de variabele
kosten worden altijd terugverdiend als de begrote verkoop verkocht wordt omdat deze per
product gelijk zijn. Deze verandert niet bij verandering van de productie of verkoop.
Onderbezetting: de begrote productie is kleiner dan de normale productie: Bp < Np. De
constante kosten worden niet volledig gedekt, dit tekort heet het onderbezettingsverlies.
Volledige bezetting: Bp = Np, alle kosten worden terugverdiend
Onderbezetting: er is sprake van overbezetting, Bp > Np. De ondernemer maakt
overbezettingswinst.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller SemBridie. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.73. You're not tied to anything after your purchase.