In deze samenvatting staat álles wat je nodig hebt voor de kennisbasistoets van taal. De hoofdstukken zijn overzichtelijk met alle begrippen beschreven.
Nederlands
Samenvatting boek Basiskennis taalonderwijs
Hoofdstuk 3 Mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
Theorieën over taalverwerving
Behaviorisme
Kinderen leren taal door imitatie
Eerst concrete zelfstandige naamwoorden leren die je kunt aanwijzen
Creatieve constructietheorie
Kinderen hebben een aangeboren taalvermogen waarmee ze zinnen kunnen maken
Aangeboren taalleermechanisme; een kind kan elke willekeurige taal aanleren
Interactionele benadering
Interactie en taalaanbod van omgeving is belangrijk.
Eerstetaalverwerving
Fonologisch niveau = spraakklanken
Morfologisch niveau = vorming van woorden
Semantisch niveau = betekenis
Syntactisch niveau = regels voor combineren van woorden
Pragmatisch niveau = regels eigen maken per situatie
Ontwikkeling
1. Prelinguale periode (0-1 jaar)
2. Linguale periode
- Vroeglinguale periode (1-2.5 jaar)
- Differentiatiefase (2,5-5 jaar)
- Voltooiingsfase (5-9 jaar)
Gemiddelde leeftijden.
Prelinguale periode
Geluiden produceren, geen taal, soort communicatie, huilen
Vocaliseren = zelf klanken produceren; klinkers 1,5 mnd
Vocaal spel = verschil in toonhoogte, luidheid en duur, tonen die wij niet kennen produceren 4 mnd
Brabbelen = klankgroepen herhalen; /bababa/, 7 mnd
Linguale periode
Vroeglinguale periode
Brabbelen betekenisvol taalgebruik
Spreekmechanisme is nog niet helemaal ontwikkeld; niet alles uit kunnen spreken
Eenwoordzin = eigenschap aan voorwerp koppelen 1 jaar
Tweewoordzin = twee woorden combineren 1,5 jaar
Meerwoordzin = zin met meer dan twee woorden maken 2 jaar
500 woorden kennen rond tweede jaar: actieve woordenschat vooral inhoudswoorden.
Functiewoorden nog niet.
De differentiatiefase
3 jaar: 1000 woorden actieve woordenschat. Functiewoorden worden gebruikt. Nieuwe
woordsoorten leren. Vormveranderingen, tijdverschil.
Zie figuur 3.4 voor overzicht ontwikkeling. Pagina 49.
Overgeneralisaties = taalregels verkeerd toepassen: loopte, gevald en meegebrengd
Neologismen = niet-bestaande woorden die kinderen zelf bedenken
De voltooiingsfase
Tussen 3000 en 4000 woorden actief, 6000 tot 8000 passief 5 à 6 jaar
Volwassenen tussen 50.000 en 100.000 woorden.
Passieve zinnen zijn nog lastig
Tweedetaalverwerving
Simultane tweetaligheid = twee talen gelijktijdig leren, ook als je voor je derde een tweede taal leert
Successieve tweetaligheid = tweede taal leren nadat je de eerste hebt geleerd. Grens bij 3 e jaar.
Tweede taal blijft vaak iets achter.
Overeenkomsten twee talen: zelfde volgorde, klanksysteem eigen maken, accent.
3.2 Spreek- en luisterstrategieën
Spreekstrategieën
Spreekstrategie = manier van spreken die iemand hanteert een bepaald spreekdoel te bereiken
Rekening houden met: inhoud, doel en publiek, plannen, presenteren, reflecteren op doel en inhoud.
Gespreksvorm, presentatietechnieken en taalgebruik hanteren.
Luisterstrategieën
Globaal luisteren = begrijpen van informatie, niet op details letten; begrijpend luisteren
Intensief luisteren = begrijpen van informatie + op details letten
Kritisch luisteren = mening vormen tijdens luisteren
Gericht luisteren = met een doel luisteren naar een specifiek onderwerp
Actief luisteren luisterresponsen geven (knikken, oogcontact)
3.3 Spreek- en luisterdoelen
Spreekdoelen = informeren, amuseren, instrueren, overtuigen
Informeren = overbrengen van feiten
Instrueren = uitleggen, verduidelijken
Amuseren = doel om luisteraars te vermaken
Overtuigen = mening innemen
Combinatie van doelen gebeurt vaak.
Luisterdoelen = iets willen weten(intensief L.), gevoel ondergaan(globaal L.), mening vormen (kritisch
L.), handeling willen uitvoeren(gericht L.)
3.4 Gesprekssoorten
Kringgesprek, interview, uitleg, presentatie, etc.
Verschilt in vorm, lengte, opbouw, spreekstijl en doelstelling.
Monoloog, dialoog, groepsgesprek(polyloog).
3.5 Hoe gebruik je kennis van mondelinge taalvaardigheid?
Kinderen de regels leren van gesprekssoorten. Inzicht krijgen in niveau van het kind.
Verschillende identiteiten van een woord:
Akoestische identiteit = wijze waarop een woord klinkt
Articulatorische identiteit = wijze waarop je een woord uitspreekt
Fonologische identiteit = 1 en 2 samen; klank van een woord
Morfologische identiteit = nieuwe woorden kunnen vormen uit bestaande woorden m.b.v. bestaande
voor- en achtervoegsels
Semantische identiteit = betekenis van een woord
Syntactische identiteit = mogelijkheden van een woord om met andere woorden gecombineerd te
worden
Orthografische identiteit = spelling van een woord
Kinderen leren het eerst de fonologische(klank) en de semantische(betekenis) identiteit van
woorden.
Concrete betekenis = betekenis die ligt op ervaringsniveau; iets wat je concreet kunt
aanwijzen/ervaren. Vanaf 1 jaar.
Abstracte betekenis = betekenis in je hoofd, kun je niet aanwijzen. In context wordt het verduidelijkt.
Vanaf 2 jaar.
Contextuele betekenis = alle relaties die een woord heeft met andere woorden. Vanaf 3 à 4 jaar.
Diepe woordkennis = kennis van woorden verder uitdiepen.
Productieve/actieve woordenschat = woorden die kinderen gebruiken om met anderen te
communiceren.
Receptieve/passieve woordenschat = woorden die kinderen begrijpen of betekenis herkennen.
4.2 Woordenschatverwerving
Principes voor woordenschatverwerving
Labelen = woord koppelen aan voorwerp/gebeurtenis uit de werkelijkheid in concrete context
Categoriseren =betekenissen van woorden combineren en onderbrengen bij overkoepelende
begrippen
Netwerkopbouw = betekenissen van een woord in het geheugen aan elkaar koppelen.
4.3 Woordleerstrategieën
Woordleerstrategieën = werkwijzen die bewust worden ingezet om de betekenis van woorden te
achterhalen. Bij onbekende woorden.
- Analyseren van een woord
Woord opsplitsen in delen; makkelijker achter de betekenis komen.
- Gebruikmaken van de (verbale en non-verbale) context
- Gebruikmaken van een bron in de eerste of de tweede taal
Zoeken in woordenboek/op internet/vragen aan persoon
- Letten op overeenkomsten tussen eerste en tweede taal
Woord herhalen en opschrijven
Woord ophalen uit geheugen
Woord produceren
4.4 Soorten taalgebruik
Vaktaalwoorden = woorden die je op school leert en thuis/buiten school niet gebruikt.
Schooltaal = abstracte begrippen die leerlingen moeten kennen om onderwijs te kunnen volgen.
Pagina 3 van 17
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maaikemeulenbelt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.94. You're not tied to anything after your purchase.