Oefententamen Inleiding Fiscaal Recht 2024
VERBODEN TE KOPIËREN
Niets uit dit tentamen mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt
worden in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur van de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Oefententamen Inleiding Fiscaal Recht 2023-2024
LET OP: het oefententamen is een tentamen van vorig jaar. De vragen en de antwoorden van het
oefententamen zien op de wet uit 2023. Er kunnen dus andere getallen of percentages worden
genoemd dan welke jullie in de wettenbundel zien. Let hier dan ook goed op.
Vraag 1
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
a. Belastingheffing wordt alleen gebruikt om overheidsuitgaven te financieren.
b. Het legaliteitsbeginsel staat in de Grondwet.
c. De vennootschapsbelasting levert Nederland van alle belastingen de meeste
inkomsten op.
d. Geen van de andere beweringen is juist.
Antwoord
B is juist.
Bij alle antwoordopties het onderstaande standaardantwoord toevoegen.
Het antwoord ‘’Het legaliteitsbeginsel staat in de Grondwet ’’ is juist.
Uitleg
Het legaliteitsbeginsel staat in artikel 104 van de Grondwet (belastingen mogen slechts uit
kracht van een wet worden geheven)
Belastingheffing wordt niet alleen gebruikt om overheidsuitgaven te financieren.
Belastingheffing wordt ook gebruikt om inkomen te herverdelen en om gedrag van burgers te
sturen.
De vennootschapsbelasting levert niet de meeste inkomsten op: dat is de loonbelasting.
Omdat een andere bewering juist, is het antwoord “Geen van de andere beweringen is juist.”
niet juist.
Vraag 2
Welke van de hierna genoemde belastingen is een aangiftebelasting?
a. Inkomstenbelasting.
b. Overdrachtsbelasting.
c. Erfbelasting.
d. Geen van de genoemde belastingen is een aangiftebelasting.
Classification: Internal
, Oefententamen Inleiding Fiscaal Recht 2024
VERBODEN TE KOPIËREN
Niets uit dit tentamen mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt
worden in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur van de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Antwoord
B is juist.
Bij alle antwoordopties het onderstaande standaardantwoord toevoegen.
Het antwoord ‘’Overdrachtsbelasting’’ is juist.
Uitleg
Artikel 17 Wet op belastingen van rechtsverkeer 1970 bepaalt dat de overdrachtsbelasting op
aangifte moet worden voldaan.
Artikel 9.1 lid 1 Wet IB 2001 bepaalt dat deze inkomstenbelasting wordt geheven bij wege van
aanslag. Dit is dus een aanslagbelasting.
Artikel 37 Successiewet 1956 bepaalt dat de erfbelasting (en de schenkbelasting) geheven wordt
bij wege van aanslag.
Omdat een ander antwoord juist is, is het antwoord “Geen van de genoemde belastingen is een
aangiftebelasting.” niet juist.
Vraag 3
Welke van de onderstaande beweringen is juist over een onderneming waarin een boekhandel
wordt gedreven?
a. Om ondernemer in de inkomstenbelasting en in de omzetbelasting te zijn, moet de
belastingplichtige rechtstreeks worden verbonden voor de verbintenissen betreffende
deze onderneming.
b. Een stichting is alleen belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting indien zij
rechtstreeks wordt verbonden voor de verbintenissen betreffende deze onderneming.
c. Alleen om ondernemer in de inkomstenbelasting te zijn, moet de belastingplichtige
rechtstreeks worden verbonden voor de verbintenissen betreffende deze onderneming.
d. Geen van de andere antwoorden is juist.
Antwoord
C is juist.
Bij alle antwoordopties het onderstaande standaardantwoord toevoegen.
Het antwoord ‘’Alleen om ondernemer in de inkomstenbelasting te zijn, moet de
belastingplichtige rechtstreeks worden verbonden voor de verbintenissen betreffende deze
onderneming’’ is juist.
Uitleg
Classification: Internal
, Oefententamen Inleiding Fiscaal Recht 2024
VERBODEN TE KOPIËREN
Niets uit dit tentamen mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt
worden in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur van de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
Artikel 3.4 Wet IB eist voor ondernemerschap in de inkomstenbelasting een rechtstreekse
verbondenheid voor de verbintenissen betreffende de onderneming. Deze eis wordt in geen van
de andere wetten gesteld voor ondernemerschap. Daarom zijn de andere antwoorden onjuist.
Vraag 4
Barry is ondernemer. Hij drijft een belwinkel. Hij koopt in 2023 een Dianto koelkast van € 2.000 die
hij in het bij zijn winkel horende personeelskeukentje zet, zodat hij en zijn werknemers altijd koele
drankjes hebben tijdens werktijd. De koelkast zal zo’n 15 jaar meegaan, zo is Barry beloofd. Na die
15 jaar is de koelkast vermoedelijk nog € 50 waard.
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
a. De inspecteur zal fiscale afschrijving van zo’n dure koelkast niet toestaan.
b. De koelkast is verplicht privévermogen.
c. Het jaarwinstbeginsel verplicht tot opname van de koelkast op de fiscale balans van
Barry’s onderneming.
d. Geen van de andere antwoorden is juist.
Antwoord
D is juist.
Bij alle antwoordopties het onderstaande standaardantwoord toevoegen.
Het antwoord ‘’Geen van de andere antwoorden is juist.’’ is juist.
Uitleg
De inspecteur mag niet op de stoel van de ondernemer gaan zitten en dus het
ondernemingsbeleid (kopen van een dure koelkast) niet toetsen. Er geldt alleen een
uitzondering als geen weldenkend ondernemer dergelijke kosten zou maken, maar dat is een
enorm hoge toetsingsdrempel, die werd toegepast bij een medicus die een privévliegtuig kocht.
Een dure koelkast voldoet absoluut niet aan dat criterium. Dus de inspecteur zal afschrijving
toestaan, de koelkast kan immers als ondernemingsvermogen worden aangemerkt en
vermindert volgens de casus in waarde.
De koelkast staat in de bij de winkel behorende personeelskeuken en wordt ook door de
ondernemer en zijn medewerkers gebruikt tijdens werktijd. Er is dus geen sprake van een
koelkast alleen voor privégebruik en dus is er geen sprake van verplicht privévermogen
Vermogensetikettering (al dan niet opnemen van de koelkast op de fiscale balans) is geen
vraagstuk van jaarwinstbepaling, maar van totaalwinstbepaling.
Alle andere beweringen zijn derhalve onjuist.
Vraag 5
Welke van de onderstaande beweringen is juist?
Classification: Internal
, Oefententamen Inleiding Fiscaal Recht 2024
VERBODEN TE KOPIËREN
Niets uit dit tentamen mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt
worden in enige vorm of op enige wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur van de Erasmus Universiteit
Rotterdam.
a. Een nadeel van de fiscale eenheid kan zijn dat slechts eenmaal van het 19% tarief
gebruik kan worden gemaakt.
b. Een nadeel van de fiscale eenheid is dat je onderlinge transacties niet ziet.
c. Een voordeel van de fiscale eenheid kan zijn dat hierin ook niet in Nederland
gevestigde dochtervennootschappen in hun geheel kunnen worden opgenomen.
d. Een voordeel van de fiscale eenheid is dat alleen vennootschappen die in een fiscale
eenheid zijn gevoegd, recht hebben op onbeperkte carry forward van verliezen.
Antwoord
A is juist.
Bij alle antwoordopties het onderstaande standaardantwoord toevoegen.
Het antwoord ‘’Een nadeel van de fiscale eenheid kan zijn dat slechts eenmaal van het 19% tarief
gebruik kan worden gemaakt’’ is juist.
Uitleg
Bij een fiscale eenheid wordt de belasting van de moedervennootschap en haar in de fiscale
eenheid gevoegde dochters geheven alsof er slechts één belastingplichtige is (artikel 15, lid 1
Wet Vpb).
Artikel 22 Wet Vpb bepaalt dat de vennootschapsbelasting twee tarieven kent: een tarief van
19% over de eerste € 200.000 en 25,8% voor het meerdere. Waar buiten fiscale eenheid iedere
vennootschap tot een belastbaar bedrag van € 200.000 het 19% tarief betaalt, wordt in de
fiscale eenheid alle winst opgeteld en heb je dus maar één keer de € 200.000 waar 19% over
moet worden betaald. Bijvoorbeeld: moeder, dochter en dochter hebben ieder een winst van €
150.000 zonder verrekenbare verliezen. Buiten fiscale eenheid betalen ze alle drie 19%
belasting. Als ze in een fiscale eenheid zitten, betaalt de moeder over € 200.000 19%, maar over
€ 250.000 25,8%. In totaal wordt dan dus meer belasting betaald. Het kan dus een nadeel van
de fiscale eenheid zijn dat slechts éénmaal van het 19% tarief gebruik kan worden gemaakt.
Het is juist een voordeel van de fiscale eenheid dat je onderlinge transacties niet ziet.
In het buitenland gevestigde dochtervennootschappen kunnen juist niet in een fiscale eenheid
worden opgenomen: artikel 15, lid 4, onderdeel c Wet Vpb
De onbeperkte carry forward van verliezen geldt niet alleen binnen fiscale eenheid, maar ook
daarbuiten (artikel 20 Wet Vpb), dat is dus niet een voordeel van de fiscale eenheid, want er is
geen fiscale eenheid voor nodig.
Vraag 6
Treip BV is in 2019 opgericht en heeft de afgelopen jaren de volgende resultaten behaald:
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Max1998. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $7.68. You're not tied to anything after your purchase.