Samenvatting Inleiding Wetenschappelijk Onderzoek
Algemene informatie:
Normatieve wetenschap: Wat normaal en gewenst is.
Methodologisch (systematisch) te werk gaan, er moeten bepaalde stappen gemaakt worden:
1. onderzoekcyclus empirische cyclus. (onderzoek)
2. Theoretische cyclus (literatuur)
3. Regulatieve cyclus (diagnostisch)
In de praktijk zijn er de 5 B’s
1. Belang -> voordeel zien van het onderzoek
2. Bereidheid -> willen, nut moet ingezien worden
3. Bekwaamheid -> het moet kunnen
4. Beschikbaarheid -> middelen beschikbaar
5. Benutting -> je moet het kunnen gebruiken
Terminologie
- Deelnemers (proefpersonen, participanten,
over wie gaat het onderzoek? Tenzij het
informaten zijn)
- Populatie (iedereen die in aanmerking zou kunnen komen voor het onderzoek en voor wie de
resultaten in toepassing zijn)
- Steekproef (iedereen die je gaat benaderen om mee te doen aan je onderzoek, ook de
uitvallers)
Informatie over design van een onderzoek:
Single subject research
Niet-experimenteel (zonder een experiment te doen): case study
Experimenteel:
- Reversal design (AB, ABA, ABAB) A= controle conditie en B= experimentele conditie
- Multiple baseline design (start treatment moet effect laten zien)
Voorbeeld: Iemand is eerst 1.75 en na treatment is iemand 1.80, na treatment is het variatie te
zien in personen/situatie/gedragingen.
Manieren van steekproeftrekken
- Aselect (probability-sampling)
Random mensen kiezen zonder enige regelmaat, iedereen kan in de steekproef komen
- Select (non-probability-sampling)
Mensen worden gekozen door gemak of sneeuwballen effect, niet iedereen kan in de
steekproef komen.
Aselecte steekproeven
- Enkelvoudige aselecte steekproef (simple random sampling)
Random selectie
Steekproeffractie
- Gestratificeerde steekproef (stratified random sampling)
Strata (lagen): deelpopulaties (je wel rekening houden met 1 kenmerk)
Voorbeeld: leerlingen van een basisschool maar verdeeld in verschillende klassen.
, (Proportioneel – disproportioneel)
- Clustersteekproef (cluster sampling)
Clusters (primaire eenheden) identificeren
Voorbeeld: 5 van de 50 sportclubs onderzoeken.
Clusers voor deelname selecteren (aselect)
Alle personen (secundaire eenheden) in clusters deelnemen
Voorbeeld: Random een wijk uitkiezen.
- Twee- en meertrapssteekproef
Clustersteekproef met selectie uit primaire eenheden (proportioneel / disproportioneel)
Voorbeeld: Eerst scholen selecteren, dan een aantal docenten van verschillende scholen.
Selecte steekproeven
- Gelegenheidssteekproef / gemakssteekproef (haphazard of convenience sampling)
Voorbeeld: Iedereen die in de collegezaal doet mee met de steekproef
- Doelgerichte, beredeneerde steekproef (purposive sampling)
Voorbeeld: alleen mensen uit een bepaald gebied worden ondervraagt.
- Quotasteekproef (quota sampling)
Voorbeeld: max. aantal mensen doen mee, 25 mannen en 25 vrouwen.
Kwaliteit steekproef
- Representativiteit
Verdeling kenmerken in steekproef = als in populatie (m.u.v. grootte)
Biases: sampling en response / response rate
Mensen komen ineens niet meer opdagen met het onderzoek en doen niet meer mee.
Voorwaarde bij beschrijvend onderzoek (survey, demografisch, epidemiologisch); niet bij
nagaan van samenhang
- Grootte
Liefst populatie / steekproeffluctuaties
Kwantitatief onderzoek: bepaalt betrouwbaarheid uitkomsten
Kwalitatief onderzoek: saturatie / verzadiging
Conceptualisering fase
Probleemstelling: vaststellen van het probleem
Discrepantie: verschil tussen hoe het is (feitelijkheid) en wenselijkheid (hoe je het wil hebben)
Er is ook verschil tussen praktische problemen (onderzoek in de praktijk) en theoretische problemen
(fundamenteel onderzoek).
Doelstelling van een onderzoek: de beoogde benutting. (gewenste gebruik)
Benutting van een onderzoek vindt op meerdere manieren plaats. Onderscheid kan worden gemaakt
tussen conceptueel gebruik ter vergroting van inzicht (verandering in denken door
kennisvermeerdering)
instrumenteel gebruik waarbij bevindingen worden ingepast in processen en procedures
(beoordeling die leidt tot doorgaan of stoppen) verandering in handelen.
Vraagstelling, kan bestaat uit verschillende soorten vragen.
Descriptieve vragen: beschrijvende vragen over een beschrijving van de werkelijkheid.
Voorbeeld: Hoeveel % rookt, wat is het werkeloosheidsaantal, in welke mate ervaren studenten stress
Normatieve vragen: Hoe iets zou moeten zijn, er is een waardeoordeel. Er worden bepaalde normen
aan gekoppeld.
Voorbeeld: Is de cursus omgaan met stress goed? Je moet definiëren wanneer iets goed is.
, Correlationele vragen: onderzoeksvragen naar de samenhang, verbanden en/of relaties.
Voorbeeld: Hangt prestatiedruk samen met stress?
Impact vragen: onderzoeksvragen naar causale verbanden
Duidelijk wat de oorzaak is en wat het gevolg is
Voorbeeld: Is de mate van efficiëntie tijdens het studeren van invloed op de mate stress?
Het probleem, het doel en de vraagstelling dienen in een theoretisch kader geplaatst te worden.
Een theoretisch kader geeft richting aan de hypothese.
De herkomst en uitkomst wordt door een theoretisch kader helder.
Een conceptueel model is een schematische weergaven van de meest relevante kernconcepten
(variabelen) en de verwachte relaties met andere kernconcepten. (de hypothese)
Descriptieve vragen in conceptueel model: in welke maten ervaren studenten stress
Wat wordt er verstaan onder stress?
Correlationele vragen: hangt prestatiedruk samen met stress? Prestatiedruk stress
Hangt stress samen met prestatiedruk? Stress prestatiedruk
De vraag kan beide kanten op. En wat zijn is de definitie van stress en prestatiedruk.
Impactvragen: Er is wel een verschil tussen oorzaak en gevolg.
Is de mate van efficiëntie tijdens het studeren van invloed op de mate stress
Efficentie stress en nadenken over beide definities en de relatie.
Variabele: een kenmerk dat een onderzoekselement al of niet, in meer of mindere mate bezit.
Voorbeeld: Studenten is een onderzoekelement, allemaal verschillende individuen.
Een onderzoekselement of onderzoekseenheid is datgene waarop de eigenschappen/kenmerk en
relaties betrekking hebben. (individuen, paren, collectiviteit, groepen)
Een variabele (kenmerk) heeft altijd twee of meer waarden.
- Kwalitatieve variabelen: waarden worden gebruikt om categorieën aan te duiden.
(verschil in geslacht of geloofsovertuiging)
- Kwantitatieve variabelen: waarden duiden een hoeveelheid aan.
(leeftijd, lengte, mate van stress (1 t/m 5))
In de Conceptualisering fase houden we ons alleen bezig met de theoretische definitie van de
variabelen.
Je moet een theoretische definitie vaststellen (wat is een student?) Voorbeeld: wat is stress, zijn het
lichamelijke klachten of kenmerk je het door een stof in het bloed
De operationele definitie geeft aan hoe een grootheid berekend kan worden
Voorbeeld: stress wordt uitgedrukt in een score of stress kan je meten door de stof in je bloed te
meten
Variabelen kunnen afhankelijk zijn en onafhankelijk.
Afhankelijk: is te verklaren, het vermoedelijke vervolg, staat achter de pijl.
Onafhankelijk: is de vermoedelijke oorzaak, de verklaring.
Bij impact vragen is dit verschil het duidelijkste te zien.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller daphnebremer. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.23. You're not tied to anything after your purchase.