Hoofdstuk 1: Klinische neuropsychologie: een historische schets (studietaak 1.1)
Leerdoelen H1: Het beschrijven van de bijdragen van Gall, Broca, Wernicke en Luria aan de
hedendaagse neuropsychologie.
1.1 Inleiding
Neuropsycholoog: In Nederland is een klinisch neuropsycholoog een psycholoog die in de
gezondheidszorg werkzaam is op het gebied van diagnostiek en behandeling
van problemen die samenhangen met hersenaandoeningen.
1.2 De celtheorie
Celtheorie: In de oudheid gingen filosofen die de menselijke anatomie onderzochten
ervan uit dat de geest zich bevond in de hersenventrikels, die toen cellen
werden genoemd. Daarbij werd de geest opgedeeld in verschillende functies.
De verschillende functies van de geest volgens de celtheorie (figuur 1.1 blz. 25):
Eerste cel, sensus communis (verenigde zintuigen)
Hier zou de informatie uit de verschillende zintuigen binnenkomen.
Tweede cel
Hier werd het beeld of ‘imago’ geïnterpreteerd, dit kon visuele of niet-visuele input zijn.
o Wat stelde het beeld voor?
o Hoe belangrijk is het beeld voor mij? (affectieve component)
Derde cel, memoria (geheugen)
Hier werd het beeld opgeslagen.
Waarom de celtheorie tot vandaag de basis vormt van de ideeën over de cognitieve psychologie:
Het gaat om een algemeen systeem van informatieverwerking
De geest kan alle informatie verwerken, er zijn geen aparte functies voor visuele of auditieve
beelden, voor muziek of voor taal, voor het onthouden van gebeurtenissen of kennis.
Het gaat om een opvatting over de geest van iedereen
De theorie gaat niet in op individuele verschillen, hedendaagse cognitieve modellen
beschrijven tevens de werking van mentale processen in het algemeen.
1.3 Descartes: een ongedeelde geest
Axioma: René Descartes trok alles in twijfel en bouwde alleen op inzichten die hij
onomstotelijk vond. Zijn eerste, beroemdste axioma was: ‘Ik denk, dus ik ben’.
Volgens Descartes kon de mens worden opgedeeld in twee substanties:
Het fysieke lichaam (res extensa)
De niet materiële geest (res cogitans), die huisde in de epifyse of pijnappelklier
Reflex: Volgens Descartes kwamen er vanuit het hele lichaam via de zenuwen
berichten over de buitenwereld binnen. Op basis van herinneringen, die in
het weefsel van de hersenen waren opgeslagen, werden boodschappen
teruggestuurd, waardoor de ledematen konden bewegen.
,1.4 Gall en het lokalisatievraagstuk
Fysiognomie: Leer waarbij de vorm van iemands gelaat, maar ook van het totale uiterlijk,
werd gezien als een reflectie van het karakter van die persoon (Lavater). Franz
Joseph Gall, die dit niet logisch vond, werd zo aangezet tot het ontwikkelen
van een volstrekt nieuwe benadering van individuele verschillen.
Frenologie: Gall stelde aan het einde van de 18e eeuw een nieuwe psychologie voor, die
hij zelf liever Organologie of Kraniologie (schedelleer) noemde.
In zijn leer stelde Gall dat (figuur 1.4 blz. 29):
Alle psychologische functies (kennis, gevoel, neigingen) aangeboren zijn
Alle psychologische functies eigenstandige en onafhankelijke organen zijn
o Daarmee brak hij met de klassieke opvatting van een algemene
informatieverwerkende en ongedeelde geest
Alle psychologische functies aan de buitenkant van de hersenen zitten, in de cortex
Individuele verschillen: Gall ging ervan uit dat mensen verschillen in aanleg voor functies. Een betere
functie betekent een groter orgaan, wat zorgt voor een bobbel op de schedel.
Hij dacht ook dat organisatie van functies voor alle mensen en dieren gelijk is.
Gall accepteerde twee soorten bewijs bij het lokaliseren van functies:
Door bij mensen met speciale vermogens te voelen waar de knobbel zit
De effecten van hersenbeschadigingen
o Flourens en Lashley beargumenteerde later dat het niet ging om de plaats van een
laesie, maar dat de omvang van de beschadiging bepaalde welke functies uitvielen
Punten uit het werk van Gall die wel kloppend zijn gebleken:
De cruciale rol van de cortex
Bepaalde functies kennen wel degelijk een strikte lokalisatie
1.5 De clinicoatonomische methode
Clinicoanatomisch: Methode van het toetsen van lokalisatie-ideeën door bij patiënten met een
focaal hersenletsel de specifieke uitvalsverschijnselen in kaart te brengen. In
de 19e eeuw werden veel van zulke studies uitgevoerd, waar in hedendaags
neuropsychologisch onderzoek nog steeds naar wordt verwezen.
De volgende personen en hun ontdekkingen speelden een belangrijke rol in de lokalisatie van taal:
Paul Broca, gebied van Broca (voet van de 3e frontaalwinding links)
Dit gebied bevat het specifieke mechanisme om woorden uit te spreken (woordproductie).
o Zijn patiënt Tan had schade aan dit gebied en kon niets anders zeggen dan ‘tan’
o Stelde dat mensen met de linkerhersenhelft spreken (ongelijkheid van hersenhelften)
Carl Wernicke, gebied van Wernicke (einde gehoorbaan in linkertemporaalkwab)
Hier ligt een apart centrum voor het herkennen van gesproken woordbeelden (woordbegrip).
o Droeg sterk bij aan het idee dat taal gezien kon worden als een geheel van functies
o Stelde dat de hersenen sensorische prikkels koppelen aan motorische reacties
,Verbindingsbaan: Volgens Wernicke waren zijn woordbegripscentrum en het
woordproductiecentrum van Broca met elkaar verbonden door middel van
een vezelbaan. Een stoornis kon dan ontstaan door een laesie in een centrum
of van de verbindingsbaan, in dat laatste geval spreekt men van disconnectie.
Associationisme: De opvatting dat alles wordt aangeleerd via het al door Aristoteles
beschreven principe van de associatie.
Hoe Gall, Broca en Wernicke zich verhielden tot het associationisme:
Binnen het kader van het associationisme was geen ruimte voor aangeboren functies, zoals
Gall beweerde en in navolging van hem Broca
Wernicke geloofde niet in de verzameling functies zoals beschreven door Gall en daarom
kwamen zijn opvattingen dichter in de buurt van het associationisme
Wijze les: John Hughlings-Jackson wees Broca erop om de plaats van een laesie die leidt
tot een specifieke uitval, niet te verwarren met de plaats van een functie.
1.6 Holisme
Rond 1900 begonnen wetenschappers in Europa zich te verzetten tegen de lokalisatiebeweging:
Pierre Marie zag verschillende vormen van afasie als één stoornis van de taalfunctie
Volgens Constantin von Monakow werken hersengebieden samen bij een bepaalde functie
Volgens Freud waren er geen zelfstandig werkende centra, maar juist overlap en samenhang
De gestaltbeweging (het geheel is meer dan de som der delen) kwam sterk op in Duitsland
Kurt Goldstein analyseerde vooral hoe individuen met laesies met hun omgeving omgingen
Henry Head noemde de lokalisationisten denigrerend diagram makers
Abstract attitude: Goldstein betoogde dat goed functioneren van de hersenen vooral belangrijk
was om te kunnen reflecteren op binnenkomende stimuli, i.p.v. daar direct op
te reageren. Na een laesie zou een persoon meer geneigd zijn om direct te
reageren op opvallende kenmerken, hij wordt gedreven door de stimulus.
1.7 Luria: een globaal model
Aleksandr Luria: Een van de meest invloedrijke psychologen uit de vorige eeuw. Hij streefde er
steeds naar om zijn klinische waarnemingen bij soldaten die in de
WOⅡhersenletsel hadden opgelopen te integreren in de toen geldende
theorieën.
Uit Luria zijn opvattingen blijkt dat hij balans zocht tussen holistische en lokalisationistische ideeën:
Hij vatte de hersenen-als-geheel op als één complex functioneel systeem, waarbinnen diverse
subsystemen een eigen bijdrage aan de gezamenlijke activiteit leveren
Hij zag het functioneel systeem van de hersenen-als-geheel als flexibel en adaptief, waardoor
men o.g.v. gedrag geen directe conclusies mag trekken over de betrokken subsystemen
Hij was er anderzijds van overtuigd dat nauwkeurige wetenschappelijke analyse van een
gedragsstoornis steeds een specifieke gestoorde factor zou aantonen (lokalisatie)
Hij dacht wel dat deze specifieke factoren in grotere verbanden geordend kunnen worden en
vatte de functionele architectuur van de hersenen samen a.d.h.v. drie globale indelingen
, Ontwikkeling: De functionele subsystemen van de hersenen ontstaan volgens Luria door
interacties tijdens de ontwikkeling tussen het kind en zijn omgeving, en ze
veranderen in de loop van de ontwikkeling als gevolg van leerprocessen.
Luria vatte de functionele architectuur van de hersenen samen a.d.h.v. deze drie globale indelingen:
Drie voortdurend interacterende functionele eenheden (units), gerelateerd aan:
Dient voor de regulatie van waakzaamheid en aandacht, stoornissen daarin komen met name
door letsel in de hersenstam, het diëncefalon en de mediale gebieden van de grote hersenen.
o Subcorticale hersengebieden → activatie
o Posterieure hersengebieden → input
o Anterieure hersengebieden → output
Drie hiërarchisch geordende niveaus van verwerking, gerelateerd aan:
Dient voor de waarneming, verwerking en opslag van informatie, stoornissen daarin komen
met name door letsel achter de centrale fisuur (posterieure gebieden van de laterale cortex).
o Primaire zones in de hersenen
o Secundaire zones in de hersenen
o Tertiaire zones in de hersenen
Gedrag dat wel of niet gereguleerd wordt door taalprocessen, gerelateerd aan:
Dient voor planning, regulatie en monitoring van doelgerichte activiteiten, stoornissen daarin
komen met name door letsel voor de centrale fisuur ((pre)motorische en prefrontale cortex).
o Linkerhemisfeer
o Rechterhemisfeer
Mentale activiteit: Bij iedere mentale activiteit zijn alle drie de functionele eenheden betrokken.
Er is dan immers sprake van het reguleren van waakzaamheid en aandacht
(1e), cognitieve informatieverwerking (2e) en de organisatie van gedrag (3e).
Er kan binnen de drie eenheden een onderscheid tussen de hiërarchische zones worden gemaakt:
(Luria werkte dit alleen uit voor de 2 e en 3e eenheid)
Primaire zones
Hier vindt de verwerking van ‘oppervlakkige’ fysieke kenmerken plaats.
o Modaliteitspecifieke projectiegebieden van zintuigen en motoriek
Occipitale (visuele) gebieden (2e eenheid)
Temporale (auditieve) gebieden (2e eenheid)
Postcentrale (sensibele) gebieden (2e eenheid)
Precentrale (motorische) gebied (3e eenheid)
Secundaire zones
Hier vindt een verdere verwerking van en betekenisverlening aan binnenkomende informatie
plaats (2e eenheid) en de voorbereiding van motoriek (3 e eenheid).
o Grenzen aan de primaire zones en zijn nog grotendeels modaliteitspecifiek
Tertiaire zones
De meest specifiek-menselijke structuren voor multimodale en cognitieve integratie (2 e
eenheid), het vormen van intenties, het plannen en evalueren van eigen gedrag (3 e eenheid).
o Temporo-pariëto-occipitale overgangsgebied
o Prefrontale cortex
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dddanielle. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.56. You're not tied to anything after your purchase.