Alle hoofdstukken voor je tentamen van Macro Economie:
H 17 Aanbod van geld
H 18 Vraag naar geld en monetair beleid
H 19 Vermogensmarkten
H 10 Structuur van de economie
H 12 Inkomensverdeling
H 13 Overheid
H 22 Vrijhandel en protectie
H 23 Internationale samenwerking
MACRO ECONOMIE SAMENVATTING
De volgende hoofdstukken komen aanbod:
H 17 Aanbod van geld
H 18 Vraag naar geld en monetair beleid
H 19 Vermogensmarkten
H 10 Structuur van de economie
H 12 Inkomensverdeling
H 13 Overheid
H 22 Vrijhandel en protectie
H 23 Internationale samenwerking
,H 17 AANBOD VAN GELD:
Functies van geld:
Geld is een algemeen aanvaard middel waarmee je kunt betalen.
Huishoudens produceren weinig verschillende producten-> zei ruilen niet of nauwelijks op markten
daarom hebben ze ook geen behoefte aan geld.
Door arbeidsverdeling leggen mensen zich toe op het maken van een bepaald product voor de markt.
Hoe sterker mensen zich specialiseren in een bepaald beroep, hoe belangrijker de rol van geld wordt.
- Geld als ruilmiddel:
Door het gebruik van geld kunnen mensen de ruil splitsen in twee delen. Door het gebruik van geld
nemen de transactiekosten van de ruil af.
Voordeel van de splitsing van de ruil: dat de verkoop van het ene product niet hoeft samen te vallen
met de aankoop van het andere product-> ipv goederenruil waarbij aan- en verkoop van een product
altijd op hetzelfde moment moeten gebeuren.
Geld is als het ware vloeibaar-> liquide; je kunt het namelijk overval voor gebruiken omdat iedereen
het accepteert.
Een hoge inflatie belemmert de splitsing van de ruil, omdat geld zijn koopkracht snel verliest->
hierdoor kan er maar weinig tijd zitten tussen de verkoop van het ene product en de aankoop van het
andere product.
In een land met een torenhoge inflatie willen mensen geen geld meer ontvangen in ruil voor
goederen en diensten.
Bij hyperinflatie gaan mensen weer over tot ruil in natura-> b.v. voor voedsel werken ipv geld.
- Geld als rekeneenheid:
Waarde van producten worden uitgedrukt in geld. Geld is de rekeneenheid van een moderne
markteconomie. Het gebruik van geld vermindert het aantal prijzen in een economie sterk.
Geld als rekeneenheid maat een economie veel transparanter.
Door een hoge inflatie is geld geen goede rekeneenheid-> ondernemers moeten prijzen voortdurend
verhogen om de geldontwaarding bij te houden. Elk moment van de dag kan de waarde veranderen.
- Geld als oppotmiddel/ vermogensobject:
Je kunt geld bewaren en het in de toekomst gebruiken. Je kunt bestedingen uistellen door geld te
sparen of bestedingen naar voren halen door geld te lenen.
In een goederenruileconomie kunnen mensen alleen sparen door producten op te slaan voor
toekomstige consumptie-> maar opslag gaat gepaard met kosten en risico’s (brand of het risico dat
de goederen te zijner tijd onverkoopbaar zijn omdat niemand ze wil hebben).
In een geldeconomie is sparen veel eenvoudiger. Mensen legen elke maand een deel van hun
inkomen opzij-> hierdoor bouwen zij in de loop van de tijd een vermogen op. Dit kunnen ze beleggen
in aandelen of obligaties, op een spaarrekening zetten of in liquide vorm aanhouden.
Opgepot geld: geld dat mensen als vermogensobject aanhouden.
Door een hoge inflatie verliest geld zijn functie als oppotmiddel. Mensen die liquide middelen
aanhouden, merken dat de koopkracht ervan snel afneemt-> daaro beleggen in bv. Aandelen, goud,
vreemde valuta of onroerend goed. Risico van beleggen: dat de waarde van de beleggingen daalt.
, Functie: Kenmerk: Gevolg van hoge inflatie:
Ruilmiddel Splitsing van de ruil in twee delen Geen tijdsverschil meer mogelijk tussen
verkoop en aankoop
Rekeneenheid Eenduidige waardemaatstaf voor Onzekerheid over de werkelijke waarde
producten van producten
Oppotmiddel Vermogensbestanddeel Koopkracht van kasgeld als
vermogensobject vermindert snel
Door het gebruik van geld zijn mensen minder tijd kwijt aan de ruil van producten-> deze tijdwinst
kunnen ze besteden aan extra productie-> arbeidsproductiviteit neemt hierdoor toe.
Geldsoorten:
- Munten:
De waarde van geld hangt af van de marktwaarde van het metaal. Marktwaarde -> intrinsieke
waarde van het geld.
Nominale waarde: waarde die op het geld (munt) vermeld staat. Alleen de nominale waarde van de
munten is nog van belang.
Nadelen: munten zijn relatief zwaar en de productie- en de transportkosten ervan zijn hoog.
- Bankbiljetten:
Uitgifte van bankbiljetten en munten is een monopolie van de CB-> deze incasseert de
geldscheppingswinst; ontstaat omdat de productiekosten van een bankbiljet veel lager zijn dan de
waarde ervan in het ruilverkeer.
Bankbiljetten en munten zijn fiduciair geld: geld dat zijn waarde niet ontleent aan de intrinsieke
waarde, maar puur aan het vertrouwen (fiducie) dat mensen er producten mee kunnen kopen.
Munten en bankbiljetten-> Chartaal geld; het tastbare of materiële deel van de geldhoeveelheid.
- Giraal geld:
Bankrekening is een direct opeisbaar tegoed bij een bank. Dit geld is niet tastbaar, maar bevindt zich
in digitale vorm op de computersystemen van banken.
Er kan rente op worden verdient door zijn geld uit te lenen. Rente is een beloning die de geldlener
(debiteur) moet betalen aan de geldverstrekker (crediteur) voor het afstaan van liquide middelen.
Voor de geldverstrekker brengt de kredietverlening risico met zich mee-> dat de debiteur zijn lening
niet meer kan of wil terugbetalen dit debiteurenrisico verrekent hij in de rente.
Omdat de bank een direct opeisbare schuld aan de lener aanvaardt en de lener een schuld op termijn
aan de bank-> vorm van geldschepping; wederzijdse schuldaanvaarding, dit is risicovol.
Hoe meer girale tegoeden een bank creëert, hoe minder kasmiddelen er naar verhouding zijn om de
tegoeden te dekken. Hierdoor verslechtert de liquiditeitspositie en wordt de bank kwetsbaar voor
een bank run. Als klanten massaal hun tegoeden opeisen, kan zei niet langer aan haar verplichtingen
voldoen en gaat deze failliet.
Bankcrisis leidt meestal tot een kredietcrisis-> kredietverlening valt dan stil. Als deze stil valt, kunnen
consumenten en bedrijven hun bestedingsplannen niet realiseren. Bestedingen dalen en een
economische crisis is het gevolg.
Geldhoeveelheid en binnenlandse liquiditeitenmassa:
De hoeveelheid geld in een economie heeft invloed op de inflatie en allerlei andere economische
variabelen-> daarom volgt de Centrale Bank de ontwikkeling van de geldhoeveelheid nauwgezet.
, - Geldhoeveelheid: M1:
De ECB meet de hoeveelheid geld in de eurozone door de balansen van de monetaire financiële
instellingen (MFI’s) te analyseren. MFI’s zijn de financiële instellingen die nieuw geld kunnen creëren:
de ECB en de overige geldscheppende banken.
Primaire liquiditeiten: de primaire liquiditeiten in handen van het publiek-> omdat munten,
bankbiljetten en giraal geld wettige betaalmiddelen zijn waarmee je direct kunt betalen. De primaire
liquiditeiten in handen van het publiek-> geldhoeveelheid.
Banken hebben ook bankbiljetten en munten in kas-> dienen als dekking voor de girale tegoeden van
klanten. Het girale geld is een vordering op de bank om bankbiljetten en munten te kunnen
opnemen.
M1: de hoeveelheid geld in handen van het publiek/ primaire liquiditeitenmassa.
Bankbiljetten en munten in omloop + girale tegoeden van klanten bij banken – kasmiddelen van
banken = M1
- De binnenlandse liquiditeitenmassa: M3:
Secundaire liquiditeitenmassa bestaat uit vorderingen op geldscheppende banken die het publiek
snel, massaal en zonder veel kosten kan omzetten in geld-> gaat om direct opeisbare spaartegoeden
(internetspaarrekeningen) en termijndeposito’s (spaarvormen met een korte vaste looptijd). Een
kortlopen spaartegoed is geen betaalmiddel, maar je kunt een bedrag op zo’n spaarrekening wel snel
overmaken naar je betaalrekening-> het is bijna geld.
De binnenlandse liquiditeitenmassa is de som van de primaire en de secundaire liquiditeitenmassa->
geldhoeveelheid in ruime zin of M3.
M1 + secundaire liquiditeitenmassa = M3
Banken en toezicht:
- Financiële instellingen:
Financiële instellingen zoals banken, verzekeringsmaatschappijen, pensioenfondsen, sociale fondsen
en beleggingsinstellingen zijn bedrijven die handelen in geld-> bepalen via de kredietverlening welke
activiteiten gefinancierd en dus uitgevoerd kunnen worden. Financiële instellingen maken deel uit
van het financiële systeem van een economie. Financieel systeem: de manier waarop geldstromen in
een economie zijn georganiseerd.
Financieel systeem vervult allerlei functies die voor een evenwichtige economische groei van belang
zijn:
1. Geldschepping: via wederzijdse schuldaanvaarding is een belangrijke functie van het
financiële systeem. Economie die meer groeit, heeft meer geld nodig-> banken zorgen
daarvoor. Geldschepping is voor banken zeer winstgevend-> ze ontvangen debetrente over
de kredietverlening, maar betalen geen of een zeer lage creditrente over de girale tegoeden
die ze scheppen. Verschil tussen de debet- en creditrente -> de rentemarge is groot.
2. Doorgifte van geld: van huishoudens die geld over hebben aan huishoudens die geld tekort
komen. Financiële instellingen verlenen kredieten uit de aan hen toevertrouwde middelen.
De rentemarge uit de doorgifte van spaargeld is lager omdat banken over spaargeld rente
vergoeden en over betaalrekeningen niet of minder.
Rentebedrijf: De totale rentemarge op de kredietverlening van een bank.
3. Efficiënt betalingsverkeer: het publiek verwacht dat het snel en tegen lage kosten in binnen
en buitenland kan betalen. Een efficiënt betalingsverkeer zorgt ervoor dat de
transactiekosten van de ruil in een economie laag zijn.
4. Aanbieden andere financiële diensten: verzekeringen zoals levens, pensioen, schade, inbraak
en brandverzekeringen en om bemiddeling en advies bij aan- en verkoop van effecten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller andel-odink. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.96. You're not tied to anything after your purchase.