Een samenvatting voor de kennisbasis taal (LKT). Deze samenvatting bevat 17 pagina's waarin alle begrippen horende bij de 9 hoofdstukken zijn verwerkt.
Samenvatting LKT Taal
Mondelinge taalvaardigheid:
Luisterdoelen: Doelen die je kan hanteren bij het luisteren. Voorbeelden hiervan zijn:
Iets willen weten;
Een mening willen vormen;
Een handeling willen uitvoeren
Je kiest dan ook een luisterstrategie. Bijvoorbeeld globaal luisteren (grote lijn volgen),
intensief luisteren (details ook belangrijk vinden), gericht luisteren (specifieke informatie
oppikken), kritisch luisteren (mening vormen ). Dit stem je af op de tekstsoort. Je kan
actief luisteren. Je zet je dan maximaal in om de spreker te volgen en te begrijpen.
Daarbij zet hij middelen in als aankijken, luisterresponsen geven (knikken) en vragen
stellen.
Luistervaardigheid: Dit is begrijpen wat je hoort. Je moet een beschrijving kunnen
volgen, gevoelens en meningen begrijpen en waarderen, inhoud kunnen interpreteren en
beoordelen of een uitleg volgen. Hierbij komt kijken dat de luisteraar de strategie van de
spreker doorziet, passende feedback geeft en soms ook vragen stelt om erachter te
komen wat de spreker wil zeggen. De luisteraar neemt dan met het stellen van een vraag
de rol van spreker aan, echter vanuit een bepaald luisterdoel.
Spreekdoelen: Voorbeelden van spreekdoelen zijn:
amuseren (vertellen van een mop);
informeren (vertellen hoe laat het is);
instrueren (de weg wijzen);
overtuigen (vertellen hoe goed het boek is).
De spreker kiest een strategie die afgestemd is op de luisteraar en op het spreekdoel dat
hij heeft. Voorbeelden: het kiezen van een vorm (verhaal, opsomming van feiten, een
indringend voorbeeld) of het kiezen van type taalgebruik (dagelijkse taal of juist
vakjargon).
Spreektechniek: controle over tong-, lip- en gehemeltespieren. Hierdoor produceer je
op de juiste manier klanken.
Hierbij is het belangrijk dat je let op:
uitspraak: de uitspraak van klanken en klankcombinaties;
articulatie: het duidelijk uitspreken van de klanken.
intonatie: het toonhoogteverloop van woorden en zinnen.
Een spreker zal variëren in volume, tempo en stemhoogte.
Sociale taalfuncties: Hierbij let je op de interactie die je hebt met anderen. Bij de
sociale taalfuncties kan een onderverdeling gemaakt worden in:
zelfhandhaving: zichzelf verdedigen of bezit beschermen (Die had ik!);
zelfsturing: eigen handelingen met woorden ordenen (Dan ga ik eerst naar de
bakker en dan naar de supermarkt.);
sturing van anderen: beïnvloeden van gedrag van anderen (Zullen we gaan
zwemmen?);
structurering van het gesprek (Mag ik even wat zeggen?).
Dit verwijst naar de communicatieve functie van taal.
Cognitieve taalfuncties: je verwijst naar betekenissen en concepten. Via taal benoemt
en orden je de werkelijkheid.
rapporteren: verslag doen van iets wat in de werkelijkheid voorkomt. Zoals
benoemen/etiketteren, beschrijven, vergelijken.
redeneren: beschrijving waarin een extra denkstap wordt verwoord. Zoals
concluderen; middel-doelrelatie of instrumentele relatie leggen; oplossen van een
probleem; oorzaak-gevolgrelatie leggen.
projecteren: verplaatsen in de gedachten en de gevoelens van iemand anders
(Esra heeft geen zin om te spelen. Ze is verdrietig want haar konijn is dood.)
1
, Mondeling presenteren: De spreker houdt een monoloog. De volgende stappen worden
daarbij genomen: oriënteren op de inhoud; doel en publiek bepalen; plannen,
presenteren; reflecteren op doel en inhoud. Die stappen hoeven niet in deze volgorde
genomen te worden. Ook is spreektechniek belangrijk.
Taalgebruiksbewustzijn: het vermogen om je eigen mondelinge taalgedrag tot ´object
van denken´ te maken. Ze leren reflecteren op hun eigen mondelinge taalgedrag. Ze
leren hun eigen spreek- en luistergedrag te plannen, te sturen, te bewaken en te
controleren. Dat ze patronen en rollen in gesprekken herkennen, zich bewust zijn van
communicatieve houding, beurtwisseling en rolverdeling in gesprekken.
Gesprekssoorten: Dit zijn mondelinge gesprekken of teksten. Een gesprek heeft de
volgende kenmerken:
vorm: monoloog (spreekbeurt), dialoog (tweetalgesprek) en groepsgesprek;
lengte: een spreekbeurt is een lange tekst, een reclamespotje een korte tekst;
doelstelling: spreekdoelen als amuseren, informeren, instrueren en overtuigen.
Verder kent iedere gesproken tekst zijn eigen opbouw, stijl (formeel/informeel) en
moeilijkheidsgraad (zinslengte, woordgebruik).
Gesprekssituaties: Een situatie met een gesprek. Dit wordt bepaald door het moment,
plaats en de aanwezigen. De situatie bepaalt voor een groot deel de manier van spreken.
Gesprekspatronen: de bijdragen aan een gesprek. Ieder gesprek heeft een zender-
boodschap-ontvanger. Daarmee onderscheiden we twee rollen in een gesprek: de
spreker en de luisteraar. Het aantal deelnemers kan variëren, maar er is altijd minimaal
één spreker en één luisteraar. De rol van spreker (en dus ook die van luisteraar) wisselt
in de loop van een gesprek. Dit wordt beurtwisseling genoemd.
Relaties in teksten: de denkrelaties die in een tekst tussen woorden en zinnen worden
gebruikt. Mondelinge en schriftelijke teksten bestaan uit een verzameling
samenhangende woorden en zinnen. Die samenhang bestaat uit cognitieve relaties die
worden uitgedrukt door bijvoorbeeld voegwoorden, signaalwoorden of verwijswoorden:
vraag-antwoordstructuren;
chronologische volgorde (en toen);
voorbeelden;
vergelijkingen (maar);
middel-doelrelaties (want);
voorwaardelijke structuren (als)
Taalverwerving: Het verwerven van spraak en het verwerven van inzicht in het
hanteren van grammaticale en communicatieve regels. De ontwikkeling van de
moedertaal wordt gedeeltelijk gestuurd vanuit het centrale zenuwstelsel.
Daarnaast zorgt taalinput van buitenaf voor prikkeling van hersencellen, waardoor de
taal zich in de eerste 6 jaren op de hersenschors vastlegt in een mentale atlas. Die
bestaat uit het vermogen tot geluidswaarneming, klankvorming, woordbegrip, zinsbegrip
en tot zinsproductie.
Kinderen verwerven taal niet simpelweg door te imiteren, maar zijn creatieve bouwers en
beschikken over een taalleermechanisme.
Taalontwikkelingsfasen: De fasen die een kind doorloopt in zijn
moedertaalontwikkeling:
Prelinguale of preverbale fase (0-1):
- huilen (eerste 6 weken);
- vocaliseren (6-20 weken);
- vocaal spel (4-6 maanden);
- brabbelfase (vanaf 7 maanden).
Linguale of talige fase:
- Vroeglinguale periode (1-2,5 jaar): eenwoordzin, tweewoordzin, meerwoordzin;
- differentiatiefase (2,5-5 jaar): explosieve ontwikkeling waarin reeds verworven
aspecten worden uitgebouwd en verfijnd, en nieuwe aspecten aan bod komen;
- voltooiingsfase (5 jaar en ouder): het kind bezit de bouwstenen voor mondelinge
taalvaardigheid. De puntjes worden op de i gezet.
2
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller yvettelemckert. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.06. You're not tied to anything after your purchase.