100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting boek Anatomie Fysiologie OWE 1, jaar 1, Verpleegkunde $8.02
Add to cart

Summary

Samenvatting boek Anatomie Fysiologie OWE 1, jaar 1, Verpleegkunde

3 reviews
 137 views  1 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Een samenvatting van alle literatuur uit het boek anatomie en fysiologie van OWE1 voor het vak Anatomie/Fysiologie. Uitgebreide samenvatting waarin verbanden worden gelegd. Er is extra gelet op correcte spelling. Tekst wordt verduidelijkt door middel van plaatjes Hoofdstukken die zijn samengevat: ...

[Show more]

Preview 4 out of 52  pages

  • Yes
  • October 11, 2019
  • 52
  • 2019/2020
  • Summary

3  reviews

review-writer-avatar

By: larahaukes • 3 year ago

review-writer-avatar

By: ro2 • 4 year ago

review-writer-avatar

By: jpnschouren • 4 year ago

avatar-seller
OWE 1.1



Samenvatting boek Anatomie en Fysiologie van Grégoire

H1
Holistische benadering: het totaalplaatje zien. Dus psyche, soma en sociaal bij elkaar.

H2
Metabolisme: alle biochemische reacties die in cellen kunnen optreden
Twee typen biochemische reacties:
- anabole reacties - kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere (kost energie)
= ook wel: ASSIMILATIE
- katabole reacties - grote moleculen worden afgebroken tot kleinere (komt energie vrij)
= ook wel: DISSIMILATIE
Veelvoorkomende afbraakreactie = verbranding
Verbranding in de cel heet celademhaling.
Twee soorten verbrandingsreacties:
- aerobe dissimilatie: zuurstof voor nodig
doel: vrijmaken van energie
bijvoorbeeld verbranding glucose: glucose + zuurstof ---> energie + water + CO2
vetbranding is minder schoon: vetten + zuurstof ---> energie + water + CO2 + afvalstoffen
- anaerobe dissimilatie: als er geen zuurstof in de cel aanwezig is, maar toch behoefte aan
energie
bijvoorbeeld: glucose ---> energie + water + melkzuur (giftig)

Energie in een cel moet worden opgeslagen. Dit gebeurt door energierijke bindingen. Een
stof die energie kan ‘opladen’ is ADP (adenosinedifosfaat).
Zodra er energie bij een verbranding vrijkomt kan er een 3e fosfaatmolecuul worden
verbonden aan ADP ----> ATP (adenosinetrifosfaat). Tegelijk met deze verbinding wordt er
energie in het molecuul opgeslagen. Dit wordt dan ook een energierijke binding genoemd.
Formule: ADP + P + energie ---> ATP
Is er energie nodig in de cel? Dan: ATP ---> ADP + P + energie


Enzymen zijn reactieversnellers.
Kenmerken enzymen:
- zijn eiwitten
- gemaakt door het lichaam
- laten biochemische reacties razendsnel lopen
- zijn reactiespecifiek (iedere reactie heeft zijn eigen enzym)
- zijn temperatuurspecifiek (hebben een optimumtemperatuur waarop ze het best werken en
een temperatuur waarop de enzymen onherstelbaar beschadigd raken ---> denatureren)
- zijn zuurgraadspecifiek (hebben een optimale werking bij een bepaalde ph waarde)
- worden zelf niet verbruikt of chemisch veranderd, kunnen dus steeds opnieuw ingezet
worden
- hebben vaak een bepaalde stof nodig die helpt een reactie goed te laten verlopen. Dit heet
een co-enzym (kan een metaal zijn of een klein organisch molecuul zoals vit. B1 en B2)
- worden vaak genoemd naar de stof die ze splitsen of de reactie die ze beïnvloeden
uitgang is vaak -ase

Bouw van de cel

,OWE 1.1


Cel is gevuld met cytoplasma/protoplasma. Hierin zijn allerlei stoffen en mineralen opgelost.
Het waterige component in een cel heet ook wel cytosol. In het cytoplasma liggen organellen
met elk een specifieke functie. De cel en haar organellen worden omgeven door een dun
vliesje wat de celmembraan/plasmamembraan wordt genoemd.

Het cytosol in de cel moet min of meer constant blijven. De celmembraan speelt hierin een
belangrijke rol. Celmembranen bestaan uit een dubbele laag fosfolipiden, met daartussen,
afhankelijk van het type cel, meer of minder cholesterolmoleculen. Fosfolipides zijn
vetmoleculen met een kop en staart. De kop is hydrofiel(wateraantrekkend) en de staart is
hydrofoob (waterafstotend). De hydrofiele koppen vormen de meest buitenste laag van het
celmembraan en de meest binnenste laag. Met aan de ene kant het cytoplasma en de
andere kant de extracellulaire ruimte. Binnenin liggen de hydrofobe staarten. Het cholesterol
in het membraan heeft als functie het celmembraan te verstevigen en de fosfolipiden bij
elkaar te houden.

In de celmembraan zitten ook eiwitten. Er zijn membraanporiën (steken aan weerskanten
van de celmembraan uit -> voor transport van stoffen naar binnen de cel en buiten de cel) en
receptoreiwitten (steken of naar buiten of naar binnen -> membraaneiwit met een
antennefunctie voor het ontvangen van boodschappen). Aan de celmembraan kunnen
koolhydraten vastzitten. Dit wordt glycocalix genoemd ---> heeft per cel een andere structuur,
zorgt voor herkenbaarheid van de cel.

Passief transport kost de cel geen energie. Dit zijn stoffen zoals water en gassen (CO2 en
O2) die makkelijk door het celmembraan heen gaan. Ook via de membraanporiën kunnen
bepaalde opgeloste stoffen door de celmembraan heen. Gebaseerd op diffusie en osmose.
Diffusie geldt voor alle stoffen. Osmose alleen voor watertransport.
Osmose en vindt plaats doordat er concentratieverschillen zijn tussen de binnenkant van de
cel en het milieu buiten de cel. Daarbij gaat het met name over kristalloïden (zouten in de
oplossing) en colloïden (eiwitten in de oplossing). Des te groter het verschil in concentratie,
hoe harder de aanzuigkracht.

Kristalloïd-osmotische waarde (KOW) = de zuigende kracht veroorzaakt door zouten in de
oplossing
Colloïd-osmotische waarde (COW) = de zuigende kracht veroorzaakt door eiwitten in de
oplossing


Actief transport kost de cel energie. ATP nodig.
Twee typen actief transport:
- enzymatische pomp
D.m.v. transporteiwitten in de celmembraan worden geladen deeltjes zoals calcium-,
waterstof-, kalium-, natrium- en chloorionen vervoerd ---> heet daarom ook wel een
ionenpomp. Maar ook grotere moleculen zoals eiwitten en monosachariden worden in en uit
de cel getransporteerd.


- blaasjestransport
De celmembraan vormt zich om de te transporteren stof heen en vormt zo een blaasje.
Aangezien de celmembraan zo vloeibaar is kunnen deze blaasjes makkelijk samensmelten
(fuseren) met het membraan.
Twee vormen blaasjestransport:

,OWE 1.1


- endocytose (cel haalt stoffen naar binnen: fagocytose als de opgenomen deeltjes
een vaste stof vormen, vloeistoffen worden pinocytose genoemd)
- exocytose (cel werkt stoffen de cel uit)

Organellen
1. Nucleus = de celkern
functie:
- stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel aan
- bevat DNA
bouw:
- nucleoplasma omgeven door een kernmembraan (ook een dubbele laag fosfolipiden,
maar dan met grote poriën)
Toelichting:
DNA (desoxyribonucleïnezuur) in de celkern ligt gewikkeld om 46 lange chromatinedraden.
Deze chromatinedraden bestaat uit speciale eiwitten: histonen.
Tijdens een celdeling spiraliseren deze chromatinedraden zich ---> dit stadium:
chromosomen.
Alle lichaamscellen (behalve geslachtscellen) bevatten 46 chromosomen. Deze komen in
paren voor. Oftewel 23 paar chromosomen die met elkaar verbonden zijn door een
centromeer.
In het nucleoplasma bevinden zich een of meerdere kernlichaampjes: nucleoli. Hierin wordt
RNA (ribonucleïnezuur) gemaakt.

Enzymen en overige eiwitten in het cytosol
worden in een cel gemaakt d.m.v. eiwitsynthese.
De codes om deze eiwitten te maken liggen
geregistreerd in het DNA.
DNA heeft een dubbele helix vorm.
4 stikstofbasen:
- adenine (A)
- thymine (T)
- guanine (G)
- cytosine (C)
met:
A-T
G-C
Deze zitten verbonden met een waterstofbrug.
Nucleotide is een deel van het DNA of RNA dat uit een base bestaat.
RNA bestaat uit één keten en thymine is vervangen door uracil (U).
Eiwitten bestaan uit ketens aminozuren. Er zijn 20 soorten aminozuren. Voor 1 aminozuur
bestaat in het DNA een code in de vorm van 3 achtereenvolgende nucleotiden = triplet.
Gen = een stukje DNA dat de code van een eiwit bevat. Een gen bestaat dan ook uit
honderden tot duizenden nucleotiden.
Eiwitsynthese:
Behoefte aan eiwit in de cel ---> DNA splijt in de helft ---> langs deze eenzijdige keten wordt
een RNA keten gevormd (bouwstenen komen uit nucleoli) ---> RNA wordt mRNA
(messenger-RNA). Spiegelbeeld van oorspronkelijke DNA keten, maar dan op de plaats
thymine zit uracil ---> tripletten in RNA heten codons ---> stuk RNA laat los van de ‘mal’ en

, OWE 1.1


beweegt zich via een kernporie naar het cytoplasma en gaat aan een ribosoom vastzitten
---> in het cytoplasma zweven losse stukjes RNA rond (transport-RNA - tRNA), elk
bestaande uit een triplet. Transport-RNA triplets heten anticodons. Het tRNA gebruikt het
mRNA weer als mal en zet het bijbehorende aminozuur op de juiste plaats ---> eiwit wordt
als een kralenketting geregen ---> laat los van ribosoom ---> klaar voor gebruik




2. Ribosomen
bolvormige organellen die rondzweven in het cytosol of vastzitten aan een membraan-
systeem (endoplasmatisch reticulum)
functie:
- maken eiwitten
in losse ribosomen: gemaakt voor eigen cel
in vastzittende ribosomen: gemaakt voor gebruik buiten de cel
- bevatten eigen RNA (ribosomaal-RNA - rRNA)
3. Endoplasmatisch reticulum
functie:
- ruw: speelt een rol bij eiwitsynthese
- glad: 1. aanmaak cholesterol- en lipidenaanmaak voor celmembraan
2. vorming van koolhydraten
3. ontgifting (bijv. drugs, alcohol, medicijnen)
bouw:
- membranensysteem van platte holten, blaasjes en verbindingsbuisjes
- twee typen: ruw (met ribosomen erop) en glad
4. Golgicomplex
functie:
- snoert blaasjes af aan de uiteinden
* speciaal blaasje: lysosoom
- de in het ER gevormde stoffen worden hier verwerkt
- transportsysteem voor binnen de cel en naar buiten de cel

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller kayleighbenschop. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $8.02. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$8.02  1x  sold
  • (3)
Add to cart
Added