Scheikunde
Algemene informatie 4
Hoofdstuk 1: Microstructuren 6
Paragraaf 1 Atoombouw 6
Paragraaf 2 Periodiek Systeem 7
Paragraaf 3 Metalen 8
Paragraaf 4 Moleculen 9
Paragraaf 5 Zouten 10
Paragraaf 6 Water 11
Paragraaf 7 Rekenen aan reacties 12
Hoofdstuk 2: Brandstoffen 13
Paragraaf 1 Verbranding 13
Paragraaf 2 Naamgeving koolwaterstoffen 15
Paragraaf 3 Karakteristieke groep 16
Paragraaf 4 Fossiele brandstoffen 16
Paragraaf 5 Milieueffecten 18
Paragraaf 6 Duurzame Brandstoffen 18
Paragraaf 7 Petrochemische industrie 18
Hoofdstuk 3: Zouten 19
Paragraaf 1 Zouten in water 19
Paragraaf 2 Neerslagreacties 19
Paragraaf 3 Significante cijfers 20
Paragraaf 4 Gehaltes 20
Paragraaf 5 Bijzondere Zouten 21
Paragraaf 6 Zeep en hard water 21
Hoofdstuk 4: Energie en chemie in beweging 22
Paragraaf 1 Reacties en energie 22
Paragraaf 2 Reactiewarmte en rendement meten 22
Paragraaf 3 Reactiesnelheid 23
Paragraaf 4 Botsende deeltjesmodel 23
Hoofdstuk 5: Evenwichten 25
Paragraaf 1 Omkeerbare reacties 25
Paragraaf 2 Homogene mengsels en homogene evenwichten 25
Paragraaf 3 Heterogeen evenwicht 26
Paragraaf 4 Veranderingen aan het evenwicht 26
Hoofdstuk 6: Zuren en basen 27
Paragraaf 1 Zuur en basisch 27
Paragraaf 2 De pH-schaal 27
Paragraaf 3 Sterk en zwak 28
1
, Paragraaf 4 Evenwichten bij zwakke zuren en basen 28
Paragraaf 5 Bijzondere zuren en basen 29
Paragraaf 6 Zuur-base reacties opstellen 29
Paragraaf 7 Rekenen met zwakke zuren en basen 30
Paragraaf 8 De zuur-base titratie 30
Hoofdstuk 7: Ruimtelijke bouw van moleculen 32
Paragraaf 1 Lewisstructuren 32
Paragraaf 2 Ruimtelijke bouw 33
Paragraaf 3 Polariteit 33
Paragraaf 4 Cis-trans isomerie 35
Paragraaf 5 Spiegelbeeld isomerie 36
Hoofdstuk 8: Organische chemie 37
Paragraaf 1 Klassen van organische verbindingen 37
Paragraaf 2 Reacties van alkanen, alkenen en alkynen 38
Paragraaf 3 Reacties van alkanolen, alkaanzuren en alkaanamines 41
Paragraaf 4 Eigenschappen van organische verbindingen 42
Hoofdstuk 9 Redoxchemie 44
Paragraaf 1 Elektronenoverdracht 44
Paragraaf 2 Redoxreacties opstellen 44
Paragraaf 3 Energie uit redoxreacties 45
Paragraaf 4 Elektrochemische cel in de praktijk 47
Paragraaf 5 De brandstofcel 48
Paragraaf 6 Corrosie van metalen 49
Hoofdstuk 10 Reactiemechanismen 50
Hoofdstuk 11 Materialen 53
Paragraaf 1 Eigenschappen van materialen 53
Paragraaf 2 Metalen en keramiek 54
Paragraaf 3 Additiepolymeren 54
Paragraaf 4 Condensatiepolymeren 57
Paragraaf 5 Nieuwe materiaal eigenschappen 59
Hoofdstuk 12 Analytische chemie 60
Paragraaf 1 Analyse 60
Paragraaf 2 Chromatografie 61
Paragraaf 3 Gaschromatografie 62
Paragraaf 4 Massaspectrometrie 63
Paragraaf 5 Titrimetrie 64
Hoofdstuk 13 Chemie van het leven 65
Paragraaf 1 De Cel 65
Paragraaf 2 Vetten 65
Paragraaf 3 Koolhydraten 66
Paragraaf 4 Eiwitten 66
2
, Paragraaf 5 Enzymen 67
Paragraaf 6 RNA en DNA 68
Hoofdstuk 14 Groenere chemische industrie 69
Paragraaf 1 Chemische productieprocessen 69
Paragraaf 2 Energievoorziening 70
Paragraaf 3 Principes van de groene chemie Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.
Paragraaf 4 Veiligheid en milieu 71
Paragraaf 5 Afval en grondstoffenbeheer 71
Tips en trucjes (belangrijke info) 72
3
,Algemene informatie
Voorbereiding SET-C (vwo 6)
Stof: hoofdstuk 1 t/m 10
Nadruk: zuur-base (H6), redox (H9), organische chemie (H2, 7, 8) en mechanismen (H10).
Hieronder geven we per hoofdstuk aan welke onderdelen belangrijk zijn.
Belangrijker zijn de examenopgaven aan het einde van dit document, deze geven een beter
beeld van het schoolexamen dan de opgaven uit het boek.
Hoofdstuk 1
Onderwerpen: atoombouw, moleculaire stoffen, metalen, zouten, bindingen, rekenen aan
reacties
Hoofdstuk 2
Onderwerpen: koolwaterstoffen, naamgeving, milieu, duurzaamheid, molair volume
Hoofdstuk 3
Onderwerpen: zouten, neerslag, molariteit, kristalwater
Hoofdstuk 4
Onderwerpen: energie, enthalpie, reactiewarmte, rendement, reactiesnelheid, botsende-
deeltjesmodel
Hoofdstuk 5
Onderwerpen: evenwichten, evenwichtsvoorwaarde, homo- en heterogeen evenwicht,
evenwichtsverschuivingen, entropie
Hoofdstuk 6
Onderwerpen: zuren, basen, sterk, zwak, berekeningen, pH, zuur-base reacties, titraties
Hoofdstuk 7
Onderwerpen: Lewis-structuren, resonantie (mesomere grensstructeren), polariteit,
isomeren, cis-trans, spiegelbeeldisomeren
Hoofdstuk 8
Onderwerpen: esters, ethers, aldehyden, ketonen, aromaten, additie, eliminatie, substitutie,
isomerisatie, condensatie (esters en amiden), hydrolyse, oxidatie van alcoholen en
aldehyden, sachariden, olie en vet
Hoofdstuk 9
Onderwerpen: redox, reductor, oxidator, elektronenoverdracht, halfreacties,
elektrochemische cel, brandstofcel, elektrolyse, corrosie.
Hoofdstuk 10
4
,Onderwerpen: reactiemechanismen, additie, substitutie, stabiliteit carbokation, sterische
hindering, eliminaties.
Geen tabellen van buiten leren!
Hoofdstuk 11
Onderwerpen: polymeren, microstructuren, thermoplast, thermoharder, elastomeer,
weekmakers, additiepolymeren, copolymeren, condensatiepolymeren, polyesters, polyamide
Hoofdstuk 12
Onderwerpen: analysemethoden, scheidingsmethoden, chromatografie,
kolomchromatografie, loopvloeistof, stationaire fase, mobiele fase, gaschromatografie,
interne standaard, massaspectrometrie, titraties
Hoofdstuk 13
Onderwerpen: biochemie, vetten, vetzuren, eiwitten, aminozuren, enzymen, koolhydraten,
sachariden, RNA, DNA, transcriptie, translatie
Hoofdstuk 14
Onderwerpen: industrie, blokschema’s, batch, continue, groene chemie, rendement,
atoomeconomie, E-factor
Atoomeconomie en E-factor zijn begrippen die pas een jaar in de eindexamens voorkomen.
Je gaat hier dus weinig oefenmateriaal voor vinden. Gebruik de opgaven uit het boek
hiervoor.
Examenopgaven:
2002-I-sk1: 1 t/m 12 (Fles Wijn, Margarine)
2001-I-sk1: 1 t/m 3 (Parkeerkaartje) en 12 t/m 14 (eiwitbepaling)
2006-II-sk1: 15 t/m 19 (Bookkeeper)
2014-II: 1 t/m 6 (Friedrich Wohler en ureum) en 13 t/m 16 (In gevecht tegen bloedarmoede)
2012-I: 1 t/m 6 (Waterstof uit afvalwater) en 7 t/m 10 (Klare wijn)
2010-I-pilot: 23 t/m 27 (Twee syntheses van ibuprofen)
2005-II-sk1,2: 1 en 3 t/m 5 (Rozengeur)
5
,Hoofdstuk 1: Microstructuren
Paragraaf 1 Atoombouw
Elektronenschillen (KLM):
K-schil: max. 2 elektronen
L-schil: max. 8 elektronen
M-schil: max. 18 elektronen
Atomaire massa eenheid (unit, u)
unit = 1,66 x 10-27 kg
proton = 1,0 u (1,0073 u) = lading +1
neutron = 1,0 u (1,0087 u) = lading 0
elektron = hele kleine massa (0,00055 u) = lading -1
Elementair ladingskwantum (e) = 1,66 x 10-19 Coulomb = kleinst mogelijke lading
Atoomnummer = aantal protonen
→ Heeft het atoom geen lading? Dan: aantal protonen = aantal elektronen
Massagetal = aantal protonen + aantal neutronen
Isotopen = hetzelfde aantal protonen, maar een ander aantal
neutronen dus het atoom weegt niet hetzelfde
Atoommassa = massa van atoom = niet massagetal
Relatieve atoommassa = gewogen gemiddelde van de massa’s van de verschillende
isotopen
6
,Paragraaf 2 Periodiek Systeem
Elektronenconfiguratie = de manier waarop elektronen zich verdelen over de schillen
Valentie-elektronen = de elektronen in de buitenste schil
Edelgassen = 2 of 8 elektronen in de buitenste schil, reageert niet snel
Periode = voor elke nieuwe schil is er een volgende periode (van boven naar onderen in het
periodiek systeem
Groepen = aantal valentie-elektronen
● groep 1: alkalimetalen
→ reageren heftig met water en halogeen → stabiel edelgas
→ staan elektronen af (eenwaardig positief geladen ion)
● groep 2: aardalkalimetalen
→ eenzelfde reactie
→ staat twee elektronen af (tweewaardig positief geladen ion)
● groep 17: halogenen
→ reageert makkelijk met metalen
→ nemen een elektron op
● groep 18: edelgassen
→ 2 of 8 elektronen in de buitenste schil
→ reageert niet snel
Metalen = glanzend, vast bij 20 graden en geleiden stroom en warmte goed, ook zijn ze
goed vervormbaar in een zuivere toestand
Niet metalen = niet glanzend, vaak gas bij 20 graden, geleiden niets en 50% bestaat uit
twee atomen: HP BRONCLIF → H2 P2 Br2 O2 N2 Cl2 I2 F2
7
,Paragraaf 3 Metalen
Metaalrooster = kristalrooster
→ elektronen kunnen vrij bewegen tussen de metaalresten → geleid stroom
→ vloeibaar? → atomen kunnen vrij bewegen
→ in vloeibare vorm en vaste vorm kan het metaal stroom geleiden
Metaalbinding =
door een los elektron dat beweegt is geleiding van warmte en elektriciteit mogelijk.
Legering/alliage = mengsel van een vaste stof en een metaal (vaak zijn het 2 metalen)
→ als je koolstof mengt met ijzer dan kan het ijzer niet meer vervormen en wordt het ijzer
harder
Onedele metalen (ertsen) = een gesteente of mineraal dat een economisch winbaar
gehalte van metaal bevat en komen slechts als verbinding voor, er is een chemische reactie
nodig op de metalen vrij te maken
8
,Paragraaf 4 Moleculen
Molecuulformule = geeft aan welke atomen zich in een molecuul
bevinden
Structuurformule = maakt duidelijk hoe de atomen in een
molecuul onderling zijn verbonden
Atoombinding = covalente binding = gedeeld elektronenpaar
Covalentie = het aantal atoombindingen dat een element moet vormen om de
edelgasconfiguratie te verkrijgen
Vanderwaalsbinding = deze binding houdt
moleculen in vaste en vloeibare fase bij elkaar,
dit komt door tijdelijke ladingsverschillen in het
molecuul. Doordat de elektronen niet altijd mooi
verdeeld zijn over het molecuul, ontstaan tijdelijk
licht positief en licht negatief geladen delen.
Omdat de verschillen maar tijdelijk zijn is de Van
der Waalsbinding niet echt sterk.
Sterker als:
● het molecuul meer elektronen bevat (en
dus een grotere massa heeft)
● het contactoppervlak tussen de moleculen groter is
→ Zware en langgerekte moleculen hebben sterkere vanderwaalsbindingen dan lichte
vertakte moleculen
Organische moleculen = kunnen gevormd worden door organismen (koolwaterstoffen)
Systematische naam = voor anorganische stoffen (griekse naam)
bijvoorbeeld:
P2O5 → difosforpentaoxide
Triviale naam =
ammoniak NH3
glucose C6H12O6
alcohol C2H6O
salpeterzuur HNO3
water H2O
waterstofperoxide H2O2
zwavelzuur H2SO4
9
, Paragraaf 5 Zouten
Zout = binding tussen een metaal en een niet-metaalatoom
→ vast bij kamertemperatuur
→ bros
→ negatief ion + positief ion (maakt de lading samen neutraal) = sterke ionbinding
Ionen = deeltjes met een lading
→ een negatief ion met een positief ion is een zout
Verhoudingsvolume = geeft aan welke
ionen aanwezig zijn in een zout, verhouding
voor ionen om ervoor te zorgen dat de totale
lading neutraal is
Ionrooster = ionen zijn om en om
gerangschikt, zodat een positief ion zo veel
mogelijk omringd wordt door negatieve ionen
en andersom
Naamgeving van een zout =
1. Positieve ion vooraan, bestaan altijd uit één metaalatoom
2. Vaak komen er verschillende ladingen voor bij een atoom, geef aan met romeinse
cijfers om welk ion het gaat
bv:
Fe2+ IJzer (II)
Fe3+ IJzer (III)
3. Negatieve ionen bestaan uit een of meer niet-metaalatomen. Een samengesteld ion
dat meerdere keren voorkomt in een verhoudingsformule, staat tussen haakjes om
aan te geven dat de index bij de hele atoomgroep hoort. Bv: Ca(OH)2
4. Geen lading aangeven.
fout: (Mg2+) (Cl-)2
goed: MgCl2
Eigenschappen van zout =
● vast bij kamertemperatuur
● hoge smelt/kookpunten
● vast → geleid geen stroom
● vloeibaar → geleid wel stroom
● zouten zijn niet vervormbaar, als het ionrooster verschuift breekt de binding meteen
10