Deze samenvatting van het vak klinische lessen bevat alle informatie uit de literatuur die niet is genoemd in de colleges. Sommige informatie uit de colleges is wel genoemd in de samenvatting, dit was dan informatie die niet lang is uitgelegd of informatie die erg belangrijk was.
Assessment is het proces van het verzamelen van informatie over de symptomen en
mogelijke oorzaken van deze symptomen.
Diagnose is een label voor een groep van symptomen die vaak samen voorkomen.
Een gestandaardiseerde manier van diagnosticeren is cruciaal in de mentale
gezondheidszorg, iedereen moet hetzelfde bedoelen als zij het over een begrip hebben.
Alle assessment tools moeten valide, betrouwbaar en gestandaardiseerd zijn.
- Validiteit: het meet wat het hoort te meten.
o Gezichtsvaliditeit: wanneer op het eerste gezicht de test meet wat hij hoort te
meten.
o Inhoudsvaliditeit: de mate waarop een test alle belangrijke aspecten van een
fenomeen meet
o Convergente validiteit: de mate waarop een test dezelfde uitslag geeft als een
al bestaande test met dezelfde meetpretentie.
o Predicatieve validiteit: de mate waarin een test een goede voorspeller is voor
gedrag in de toekomst.
o Construct validiteit: de mate waarop een test meet wat het behoord te meten
en niet iets totaal anders.
- Alternatieve vorm betrouwbaarheid: wanneer 2 vormen van dezelfde test dezelfde
uitslag geven.
- Interne betrouwbaarheid: wanneer de antwoorden op de test intern consistent zijn
(split-half betrouwbaarheid)
- Interrater/ interjudge betrouwbaarheid: wanneer meerdere personen de test
afnemen maar tot hetzelfde resultaat leidt.
- Standaardiseren: door het proces van het afnemen en de test zelf te standaardiseren
zorg je ervoor dat de externe factoren zo min mogelijk effect hebben op de
resultaten en verhoog je de validiteit en betrouwbaarheid van de test.
Klinisch interview:
- Mentale status test: het algemene functioneren van een persoon wordt in kaart
gebracht. Wordt gelet op:
o Verschijning en gedrag
o Gedachte processen zoals hoe snel iemand praat/ antwoord geeft
o Stemming en emoties
o Intellectueel functioneren
o Goed georiënteerd in de plek, tijd en persoon
- Gestructureerd interview: geeft een betrouwbaarder resultaat en is
gestandaardiseerd.
,Symptoom vragenlijsten:
- Kunnen zowel op 1 bepaalde stoornis richten of op meerdere stoornissen
- Beck Depression Inventory (BDI): veel gebruikt bij depressieve klachten maar niet
onomstreden, het zou geen goed onderscheid maken tussen stoornis of gewone
stress.
Persoonlijkheidsinventarisaties: vragenlijsten die mensen hun gewoontes qua gedrag,
denken en gevoelens. Deze informatie is nuttig in het assessment proces. Minnesota
Multiphasic Personality Inventory (MMPI): meest gebruikt. Bevat onder andere 4 schalen die
kijken naar de validiteit (kijken of iemand naar waarheid invult.
Gedragsobservaties: gebruikt om tekortkomingen in skills of manier van omgaan met een
situatie in kaart te brengen en dat te behandelen.
Zelfmonitoren: het bijhouden van de cliënt hoe vaak een bepaalde gedraging voorkomt.
Neuropsychologische tests: worden gebruikt als er een specifieke neurologische
tekortkoming wordt vermoed. Voorbeelden zijn:
- Bender-Gestakt test: meet de persoons sensitieve motor vaardigheden door 9
tekeningen te laten reproduceren.
- Halstead- Reitan test en Luria-Nebraska test: batterij testen die in kaart brengen waar
de problemen liggen.
Brein scans:
- Computerized tomography (CT): beeld van een snede van het brein, door het
combineren van vele van die snedes krijg je een geheelbeeld van het brein. Nadelen
zijn dat het een patiënt blootstelt aan straling en dat het een beeld geeft van de
structuren en niet het functioneren.
- Positron-emission tomography (PET) of single photon emission computed
tomography (SPECT): een beeld van de activiteit in het brein met verschillende
vloeistoffen die geïnjecteerd worden. PET is preciezer maar ook duurder.
- Magnetic resonance imaging (MRI): heeft de voorkeur omdat het de patient niet
blootstelt aan straling en veel preciezer is. Geeft een beeld van de breinstructuren.
- Functional magnetic resonance imaging (fMRI): geeft een beeld van de
hersenactiviteit.
Psychofysiologische tests: alternatieve voor de breinscans die veranderingen in het brein
detecteren die emotionele en psychologische veranderingen teweeg brengen.
- Elektro-encefalogram (EEG): meet elektrische activiteit rond de schedel. Wordt
gebruikt voor beroertes en tumoren.
- Hartslag, ademhaling en zweetreactie
Projectieve test: een object presenteren die op verschillende manieren kan worden opgevat/
omschreven die de state of mind van een persoon weer moet geven.
- Rorschach inkblot test: 10 kaarten met inktblokken erop met verschillende kleuren
, - Thematic Apperception test (TAT): serie van afbeeldingen waarin de persoon moet
vertellen wat er op de afbeelding gebeurd.
Mogelijke moeilijkheden in de assessment zijn:
- Reden van aanmelding
- Sterk motief cliënt voor een bepaalde uitkomst
- Kinderen (zijn minder goed in het verwoorden en laten blijken van emotionele
disstress)
- Cultuur
Stoornissen overlappen vaak met symptomen die vaak voorkomen.
Diagnostic and statistical manual of mental disorders (DSM): classificatie systeem die
stoornissen classificeert en wordt gebruikt voor het stellen van diagnoses. Pas vanaf dsm3
waren er duidelijke criteria voor een stoornis. De DSM heeft een lage betrouwbaarheid,
Discussie over de dsm:
- Een diagnosis wordt aangenomen dat het waar is terwijl het gebaseerd is op
assumpties die een persoon maakt.
- Catagorisch of continu
- Comorbiteit komt vaak voor, zijn de stoornissen dan wel losse stoornissen?
- Dsm is ontwikkeld in de westerse wereld en cultuurverschillen zijn er niet of bijna
niet in opgenomen.
Regier D. A. et al. (2013). The DSM-5: classification and criteria changes. World Psychiatry,
12, 92–98
Voor de DSM-5 is er een samenwerking aangegaan met de World Health Organization
(WHO) die bezig waren met het ontwikkelen van een nieuwe ICD (namelijk 11). Deze
samenwerking gaf de mogelijkheid om de utiliteit en de validiteit te verhogen en de
algemene psychologische gemeenschap in het algemeen te verbeteren.
Er is in het proces van het werken aan de DSM-5 gericht op gender en cultuur varianties,
door gemengde groepen met minstens 1 internationaal lid. Door deze aanpak is er naast
elke criteria ook ruimte voor bevindingen op gebied van leeftijd, gender en cultuur in de
DSM-5.
Hutchings, P. S. and Virden, T. B. (2010). Presenting Problem, History of Presenting
Problem, and Social History. In D.L. Segal and M. Hersen (eds.). Diagnostic Interviewing:
Fourth Edition (pp. 39-59). Springer Science + Business Media
In een eerste gesprek komt de probleemstelling naar voren:
- Symptomen
- Conflict
- Stressoren
- Emoties
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller heijden99. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.90. You're not tied to anything after your purchase.