Vraag 1: Wat is het belangrijkste doel van een missie?
a) Het bepalen van de financiële doelstellingen van de organisatie.
b) Het vaststellen van de strategische richting en identiteit van de organisatie.
c) Het optimaliseren van de operationele processen binnen de organisatie.
d) Het vergroten van het marktaandeel van de organisatie.
Antwoord: b) Het vaststellen van de strategische richting en identiteit van de organisatie.
Vraag 2: Wat is een kenmerk van een visie?
a) Het beschrijft de huidige situatie van de organisatie.
b) Het is gebaseerd op korte termijn doelstellingen.
c) Het geeft een beeld van de toekomstige gewenste positie van de organisatie.
d) Het richt zich alleen op interne stakeholders.
Antwoord: c) Het geeft een beeld van de toekomstige gewenste positie van de organisatie.
Vraag 3: Welke functie van missie en visie richt zich op het motiveren van zowel het
management als de medewerkers?
a) Inspirerend effect.
b) Richtinggevende functie.
c) Verbindende functie.
,d) Communicatiefunctie.
Antwoord: a) Inspirerend effect.
Vraag 4: Wat is een voordeel van het toepassen van de Golden Circle (Simon Sinek)?
a) Het legt de nadruk op operationele efficiëntie.
b) Het helpt bij het bepalen van financiële doelstellingen.
c) Het inspireert mensen door te focussen op 'waarom'.
d) Het is vooral geschikt voor interne communicatie.
Antwoord: c) Het inspireert mensen door te focussen op 'waarom'.
Vraag 5: Wat wordt bedoeld met de term 'organisatiecultuur'?
a) De fysieke structuur van een organisatie, zoals gebouwen en kantoren.
b) De collectieve waarden, normen en gedragingen binnen een organisatie.
c) De externe reputatie van een organisatie in de markt.
d) Het aantal werknemers dat een organisatie heeft.
Antwoord: b) De collectieve waarden, normen en gedragingen binnen een organisatie.
,Vraag 6: Volgens het gelaagd ui-model van Sanders en Neuijen bevinden zich de waarden en
overtuigingen van een organisatie in welke laag?
a) De buitenste laag.
b) De binnenste laag.
c) De middelste laag.
d) De bovenste laag.
Antwoord: b) De binnenste laag.
Vraag 7: Wat zijn de 3 fundamentele regels bij het kiezen van een Unique Selling
Proposition (USP)?
a) Uniek, actueel, prijsgericht.
b) Uniek, duidelijk, verkoopbaar.
c) Universeel, duurzaam, strategisch.
d) Uitgebreid, specifiek, kort.
Antwoord: b) Uniek, duidelijk, verkoopbaar.
Vraag 8: Wat is het belangrijkste doel van een strategie?
a) Het behalen van financiële doelstellingen op de korte termijn.
b) Het vaststellen van de organisatiestructuur.
c) Het realiseren van de missie en visie van de organisatie.
d) Het maximaliseren van de omzet van de organisatie.
, Antwoord: c) Het realiseren van de missie en visie van de organisatie.
Vraag 9: Wat is een kenmerk van een SMART-doelstelling?
a) Het is vaag en onduidelijk geformuleerd.
b) Het is niet meetbaar.
c) Het heeft een lange tijdshorizon.
d) Het is specifiek en tijdsgebonden.
Antwoord: d) Het is specifiek en tijdsgebonden.
Vraag 10: Welk model kan worden gebruikt om de interne en externe omgeving van een
organisatie te analyseren?
a) 7S-model.
b) SWOT-analyse.
c) Ansoff-matrix.
d) Golden Circle.
Antwoord: b) SWOT-analyse.