Fenotype: waarneembare eigenschappen van het individu.
Wordt door het genotype en milieufactoren bepaald (licht, lucht, verwonding, voeding, warmte etc.).
Modificatie: verandering in fenotype door milieufactoren (niet erfelijk. Takken van een eik breken af
door een storm
Genotype: informatie voor erfelijke eigenschappen in de chromosomen van een individu. Allel = 1
van de genen van een genenpaar
Verschil geno- en fenotype: genotype, eigenschap zoals het in de chromosomen zit, fenotype,
eigenschap die je uiteindelijk ziet.
Erfelijke eigenschap is tegenovergesteld van modificatie. De mate waarin genotype en milieufactoren
fenotypen beïnvloeden verschilt (oogkleur/bloedgroep meest genotype, litteken/nagellengte
milieu). Bij veel eigenschappen stelt genotypen de uiterste grenzen en de milieufactoren bepalen hoe
dicht het benaderd word (genotype is lengte 1m maar door voedsel gebrek word het minder lang).
Erfelijke info voor erfelijke eigenschappen ligt in chromosomen, via chromosomen kunnen gameten
de eigenschappen worden overgegeven naar de nakomeling. Bij bevruchting komen dan de
eigenschappen van vader en moeder samen. Vanaf hier is duidelijk welke eigenschappen het kind
van vader of moeder heeft.
Gen/erffactor: deel van een chromosoom dat info voor 1 erfelijke eigenschap/ deel van erfelijke
eigenschap bevat. Soms heeft een eigenschap meer genen (oogkleur, lichaamslengte, kanker).
Tweelingonderzoek
Een ééneiige tweeling ontstaat uit 1 zygote (bij klievingsdelingen ontstaan 2 losse delen (i.p.v. 1)), de
2 individuen hebben hetzelfde genotype. De verschillen in fenotypen moet dus wel van de
milieufactoren komen, deze invloeden kunnen dan worden onderzocht. Een twee-eiige tweeling
ontstaat uit twee zaadcellen en 2 eicellen, beide hebben niet dezelfde genen, daarom lijken ze net zo
veel op elkaar als normale zussen/broers.
Epigenetica
Chromosomen bestaan voor het grootste deel uit DNA, DNA bestaat uit 4 verschillende bouwstenen.
Door de volgorde van deze bouwstenen (DNA-sequentie) kan erfelijke informatie als code worden
opgeslagen in DNA. Genexpressie (tot uiting komen van een gen) verschild per cel, dus alle genen zijn
in alle cellen aanwezig, maar welke aan staan ligt aan de cel waar ze in zitten.
De volgorde van bouwstenen van het DNA in de genen van een eeneiige tweeling is gelijk, maar of
bepaalde genen tot uiting komen of niet (genexpressie) kan per individu verschillen.
Epigenetica = studie van wijzigen in de expressie van een (set) gen(en) door milieufactoren, zonder
dat er wijzigingen in DNA plaats vinden. Deze wijzigingen zijn omkeerbaar, maar soms ook stabiel en
erfelijk. Milieufactor: hongerwinter genexpressie verandert (groeigen geremd) erfelijk: ook bij
nakomelingen groeigenen geremd
3 Genenparen
Locus: plaats van een gen in een chromosoom. Homologe chromosomen komen ook in loci overeen,
ze bevatten genen voor dezelfde eigenschappen.
, Allel: variant van een gen. elk van de genen die op een bepaalde locus kan voorkomen. Diploïd
organisme bevat elke keer 2 allelen (allelenpaar/genenpaar) voor een bepaalde eigenschap. Er zijn 2
allelen voor het gen haar: een rechte en een V haarlijn.
Homozygoot: genenpaar voor een eigenschap bestaat uit 2 gelijke genen
Heterozygoot: het genenpaar voor een eigenschap bestaat uit 2 ongelijke genen
Dominante allel (A): allel dat altijd tot uiting komt in het fenotype
Individuen waarbij dit tot uiting komt kunnen heterozygoot (Aa) of homozygoot (AA) zijn.
Recessieve allel (a): allel dat alleen tot uiting komt in het fenotype als er geen dominante gen is
Individuen waarbij dit tot uiting komt zijn homozygoot (aa) voor deze eigenschap
Onvolledig dominant
Intermediair fenotype (AwAr): beide allelen van een allelenpaar komen als mengvorm tot uiting
rood en wit allel -> roze
Onvolledig dominant allel: dominant allel dat in een heterozygoot genotype ook het recessieve deel
tot uiting laat komen (dus intermediair)
Nieuwe allelen door geslachte voortplanting
Recombinatie: Het ontstaan van nieuwe combinaties van allelen. Door geslachtelijke voortplanting
vindt recombinatie van chromosomen (en dus ook allelen) plaats. In elk chromosoom ligt wel een
allelenpaar met ongelijke genen. Als deze moeten delen tot gameten heeft een gameet dus niet 2
dezelfde allelen. Het genotype van de dochtercel is dus ook niet hetzelfde. Bij een mens (n = 23)
kunnen geslachtscellen ontstaan met 2 23 verschillende combinaties.
Na de bevruchting treedt recombinatie op: nieuwe combinaties van allelen (verschillende allelen van
man en vrouw worden bij elkaar gebracht). Door recombinatie ontstaat een grote genetische
variatie. Hierdoor heeft een soort een grotere overlevingskans (vooral bij veranderend milieu).
4 Monohybride kruisingen
Kruisingen: twee individuen met ongelijk genotype planten zich geslachtelijk voort. Veel kruisingen
beginnen met ouders (P) waarvan 1 homozygoot dominant is en 1 homozygoot recessief voor een
bepaalde eigenschap. De nakomelingen van deze ouders (F1) kunnen zich weer voortplanten tot een
2e generatie (F2). Bij planten kan F2 ook ontstaan uit zelfbestuiving van F1 planten.
Bananenvliegen zijn erg geschikt voor kruisingsproeven: planten snel voort, makkelijk te kweken en
mannetjes en vrouwtjes makkelijk uit elkaar te houden en vertonen grote diversiteit in fenotype voor
veel erfelijke eigenschappen (oogkleur). Chromosomen (4) zijn duidelijk te zien met microscoop.
Monohybride kruising: er word gelet op de overerving van 1 eigenschap (1 genenpaar betrokken)
Dihybride kruising: gelet op de overerving van 2 erfelijke eigenschappen (2 genenparen betrokken).
Variatie ontstaat alleen als min. 1 P heterozygoot is.
Kruisingsvraagstukken
Aa, Ab, Ac intermediair geen dominantie (allemaal even belangrijk)
Kruisingsvraagstuk:
1. Schrijf gegeven informatie overzichtelijk op
2. Geef genotypen beide ouders in een kruisingsschema weer
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller vwo_samengevat. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.69. You're not tied to anything after your purchase.