Samenvatting van alle literatuur die gelezen moet worden voor project 1 van blok 4.1 Klinische Kinder- en Jeugd Psychologie aan de EUR. Behaald tentamencijfer: 9.7.
Notes:
Veel aandacht besteden aan behandeling (Vignet 4)
Artikelen: waarom hebben ze dit onderzocht en wat zijn de resultaten?
Basisboeken: hoe zien de stoornissen eruit, DSM-V criteria, klinisch beeld
Toets: 50 MC vragen. Elke OWG een paar voorbeeldvragen
Vignet 1: Normal Norma age 5
Leerdoel: Wat is de normale ontwikkeling in
de vroege kindertijd?
Normal Norma
1. Vanaf 4 jaar kan het dus, ja kan ze
2. Vanaf een jaar of 6, dus zou kunnen,
verschilt dus per persoon
3. Gaat over moreel redeneren,
waarschijnlijk wel van toepassing
4. Waarschijnlijk niet, transitieperiode
om het te gaan leren
5. Waarschijnlijk kan ze tellen, maar of
ze het snapt is de vraag
6. Weinig gebruik van selectie, is
ontwikkeling, kunnen redelijk
7. Nog niet
8. Zou ze kunnen, sommige dingen
zoals planten zijn mogelijk moeilijker
9. Kunnen ze nog niet, midden
kindertijd ontwikkelen
Vignet 2: Wat is autisme?
Vignet 3: Theory of mind, executieve functioning en
coherence
Vignet 4: Wat zijn mogelijke behandelingsmethoden
van autisme en wat is de effectiviteit?
DeHart et al., 2004. Child development: its nature and course. H9: Cognitieve ontwikkeling in de vroege kindertijd
Doel van het hoofdstuk: het onderzoeken van zowel de cognitieve vaardigheden als cognitieve beperkingen van
preschoolers, waarbij ook de volwassen en onvolwassen aspecten van hun denken worden uitgelicht
Infant: begrijpen de wereld door wat ze ervan ervaren (zien, horen, ruiken, aanraken, proeven en doen) en
daar naar handelen
Toddler: kunnen de gevolgen van een handeling inbeelden zonder dat ze deze hebben uitgevoerd en
ontwikkelen de vaardigheid om symbolen te combineren om meer complexe ideeën te uiten
Preschooler: proberen te achterhalen hoe dingen werken en waarom gebeurtenissen plaatsvinden
Nieuwe vaardigheden ontstaan niet uit het niets, maar bouwen zich voort op de vaardigheden die het kind al bezit
Cognitieve beperkingen
Centration: de neiging om enkel één stukje informatie te overwegen wanneer meerdere stukjes relevant zijn
Appearance-reality problem: de neiging om de werkelijkheid te definiëren op basis van oppervlakkige
verschijningen
Difficulty managing attentional and memory processes
Egocentrism: het onvermogen om het perspectief van een ander persoon aan te nemen
Preschoolers’ reasoning abilities
Preoperational period: in de theorie van Piaget wordt de periode van twee tot zeven jaar gekarakteriseerd
door het onvermogen om logisch te redeneren. Het mentale representatievermogen wat deze leeftijdsgroep
verkregen heeft zorgt ervoor dat ze verder zijn dan de sensomotorische wereld van infants, maar hun manier
van beredeneren is niet logisch consistent of systematisch later onderzoek heeft veel van Piagets
conclusies tegengesproken
Reasoning about causation: preschoolers hebben de neiging om hun verklaring van fenomenen te baseren
op oppervlakkige verschijningen, zoals op de vraag wat ervoor zorgt dat de wolken bewegen en antwoorden
gegeven worden zoals wanneer wij bewegen, bewegen de wolken mee. Wanneer kinderen ouder worden,
verandert hun interpretatie van wat ze observeren en daarmee verandert ook hun begrip over de wereld.
Piaget verdeelde het redeneringsniveau van causatie van kinderen in vier levels, waarbij het begrijpen van
1
, een oorzaak-gevolg relatie toeneemt per niveau. Bij level 4 naderen kinderen de uitleg die een volwassene
zou geven, hoewel hun uitleg dan nog wel incompleet is
Reasoning about living and nonliving things: Animism = de neiging om leven toe te kennen aan niet-
levende dingen. Piaget geloofde dat het denken van jonge kinderen hierdoor gekarakteriseerd werd en hij
observeerde dat jonge kinderen vaak geloofden dat alles wat bewoog leefde. Latere onderzoekers vonden dat
het denken van kinderen niet zo animistisch was als Piaget dacht, maar wel dat kinderen soms moeite
hebben met de grens te plaatsen tussen de categorieën levend en niet-levend. Uit onderzoek is gebleken dat
kinderen vanaf 3 jaar al onderscheid kunnen maken tussen dieren die uit zichzelf bewegen en niet-levende
dingen die bewegen als gevolg van externe krachten en vanaf 4 jaar realiseren ze zich dat levende dingen
groeien en niet-levende dingen dat niet doen. Preschoolers hebben dus begrip over het verschil tussen
levende en niet-levende objecten, maar hun kennis is nog incompleet en ze kunnen fouten maken. Vanaf 6
jaar is hun begrip over de verschillen tussen levend en niet-levend meer specifiek, consistent en
samenhangend.
Reasoning about quantity:
o Concepts of conservation = het idee dat de hoeveelheid van iets vaststaat ondanks veranderingen
in de vorm, gedaante of verschijning. Er zijn verschillende concepten van conservatie:
Conservatie van vloeibaar volume = het idee dat de totale hoeveelheid vloeistof hetzelfde
blijft ondanks veranderingen in vorm wanneer het in een ander bakje gegoten wordt
Conservatie van getal = het idee dat het aantal items in een groep blijft behouden ondanks
veranderingen van positie
Conservatie van massa = het idee dat de hoeveelheid materie behouden blijft ondanks
veranderingen van vorm
Conservatie van lengte = het idee dat de lengte van iets hetzelfde blijft onafhankelijk van of
het recht is, gebogen of gedraaid
Een volwassen begrip van de concepten van conservatie ontstaat meestal pas in de midden kindertijd
en de verschillende vormen worden vaak op verschillende momenten begrepen. Piaget dacht dat het
begrip van conservatie afhankelijk was van zowel fysieke volwassenheid als ervaring in de wereld.
Onderzoek bevestigd dat simpelweg het uitleggen van concepten van conservatie niet effectief is,
maar dat in leersituaties waarin specifieke cognitieve beperkingen overwonnen konden worden,
kinderen wel in staat waren om conservatie concepten te begrijpen (en dit eerder dan normaal
gesproken)
o Conceps of number = een bewustzijn over hoeveel items aanwezig zijn en hoe optellen, aftrekken
en herschikking invloed hebben op dit getal. Preschoolers lijken wat begrip te hebben over de effecten
van optellen en aftrekken bij kleine getallen. Eerst primitieve regel (herkennen van optellen en
aftrekken), dan kwalitatieve regel (minder dan, gelijk aan of meer dan) en vervolgens kwantitatieve
regel (verschil tussen getallen wordt meegenomen). Het gebruiken van deze drie regels is gerelateerd
aan de ontwikkeling van de conservatie van getallen. Het leren tellen begint vaak in de vroege
preschool jaren en bij het einde van de vroege kindertijd kunnen de meeste kinderen consistent tot
ongeveer vijf tellen. Gelman en Gallistel identificeerden vijf principes die kinderen onder de knie
krijgen bij het leren tellen:
o One-to-one principle: het idee dat elk deel van een set die geteld moet worden gepaard is met
slechts één getalnaam (dus niet dingen dubbel tellen, objecten overslaan)
o Stable-order principle: het idee dat getallen namen plaatsvinden in een bepaalde volgorde
wanneer deze gepaard zijn met objecten (1, 2, 3, etc. en geen getallen vergeten)
o Cardinal principle: het laatste wordt in de telsequentie geeft aan hoeveel objecten er in totaal
zijn
o Abstraction principle: het idee dat elke set van objecten telbaar is
o Order-irrelevant principle: het idee dat het niet uitmaakt in welke volgorde dingen geteld
worden
Er is nog discussie over hoe het begrip over deze principes ontwikkelt. Sommigen stellen dat het
aangeboren is en anderen stellen dat eerst vaardigheden ontwikkeld worden, voordat de principes
worden toegepast
o Concept of measurement: Piaget dacht dat leren over conservatie nodig was om meten te
begrijpen, maar dit lijkt tegengesproken te worden doordat meetvaardigheden zich eerder lijken te
ontwikkelen dan dat conservatieproblemen opgelost worden. Bij afwezigheid van misleidende
perceptuele informatie lijken preschoolers vaak goed te presteren op simpele meettaken. Echter, hun
begrip is kwalitatief; onder de juiste omstandigheden kunnen ze de juiste beoordeling maken over
relatieve grootte en aantallen, maar ze zijn niet in staat om deze vaardigheiden te combineren met
hun telvaardigheden om op precieze, kwantitatieve metingen uit te voeren
o Samengevat: 1) preschoolers laten meestal geen begrip van kwantitatieve eenheden behouden
worden ondanks veranderingen in uiterlijk, wat voortkomt uit dat ze focussen op één aspect van een
stimulus, 2) coaching kan leiden tot het verkrijgen van een nieuwe cognitieve vaardigheid, maar niet
voordat het kind een cognitief framework heeft voor de vaardigheid, 3) preschoolers laten aanzienlijke
vaardigheden zien in het beredeneren over kleine getallen en 4) preschoolers kwantitatief
2
, beredeneren is onvolwassen, maar niet willekeurig. Ze lijken regels te volgen bij het oplossen van
kwantitatieve problemen en de aard van deze regels verandert met hun ontwikkeling
Reasoning about classes and logical relations: Piaget’s onderzoek onder preschoolers naar het onstaan
van logisch redeneren focuste zich op drie vaardigheden. Deze vaardigheden beginnen zich te ontwikkelen
vanaf de vroege kindertijd. Mogelijke obstakels hierbij voor preschoolers zijn centration, het appearance-
reality problem en geheugenbeperkingen. Deze drie vaardigheden zijn:
o Classification: de vaardigheid om dingen te groeperen op basis van gedeelde karakteristieken.
Infants laten primitieve vaardigheden van classificatie zien wanneer zij stimuli gelijk behandelen op
basis van gemeenschappelijke eigenschappen. Vanaf de preschool jaren zijn kinderen consistent in
staat om simpele classificaties te maken wanneer hen dit gevraagd wordt. Centration is hierbij een
obstakel, ook nog op 5-jarige leeftijd. Wanneer preschoolers expliciete regels gegeven worden over
de wijze waarop dingen gesorteerd moeten worden, speelt centration ook een rol. Kinderen van 3
hebben bijvoorbeeld moeite met het switchen van een regel, maar kunnen de sorteerregels wel
consistent volgen en vanaf 4 jaar kunnen ze ook switchen zonder moeilijkheden.
o Seriation: het vermogen om dingen te ordenen in een logische progresse (bijv. klein naar groot).
Jonge preschoolers vonden eenvoudig de kleinste en de grootste items, maar het structureren van de
items daartussen op grootte vonden ze enorm lastig. Vanaf een jaar of 6 lukt dit kinderen eenvoudig.
Opvallend was dat wanneer er enkel drie of vier items gerangschikt moesten worden dit preschool
kinderen veel eenvoudiger lukte. Ze lijken hierbij een soort trial-and-error strategie toe te passen en
de items met elkaar te vergelijken wanneer deze naast elkaar liggen. Bij een grotere hoeveelheid
items zijn er veel meer alternatieve volgordes mogelijk en is een trial-and-error strategie minder
waarschijnlijk om te slagen. Hierbij speelt het appearance-reality problem een rol, al in een iets
andere vorm. Preschoolers kunnnen niet de relatie tussen deelnemers van een geordende set
begrijpen wanneer deze niet visueel aanwezig is. Ook centration kan hierbij een rol spelen,
bijvoorbeeld wanneer kinderen enkel op de top van balkjes letten bij het ordenen en niet op de lengte
van een balkje
o Transitive inference: het vermogen om relaties tussen twee objecten af te leiden op basis van de
respectieve relaties tot een derde object. In de eerste onderzoeken van Piaget waren kinderen vanaf
de midden kindertijd in staat dit toe te passen, maar later onderzoek vond bewijs voor deze
vaardigheid op eerdere leeftijden. Een onderzoek vond dat zelfs 4-jarigen dit kunnen wanneer zij
getraind worden om de voorwaarden te onthouden. Preschoolers vinden deze taak veel moeilijker
dan schoolgaande kinderen, gedeeltelijk vanwege de geheugen eisen en gedeeltelijk vanwege
centration wat het moeilijk maakt om informatie uit verschillende bronnen te combineren
Distinguishing between appearance and reality: uit verschillende onderzoeken is gebleken dat
preschoolers consistent het uiterlijk van een object of dier zien als de werkelijkheid. Echter, een aantal studies
laten zien dat de beperkingen van preschoolers op dit gebied niet zo doordringend zijn als oorspronkelijk werd
verwacht. Het lijkt erop dat zelfs jonge kinderen beginnen met het maken van onderscheid tussen verschijning
en realiteit, hoewel in de meeste situaties het beeld van de werkelijkheid gedomineerd wordt door
verschijningen. Aan het eind van de preschool jaren is deze moeilijkheid grotendeels overgekomen. 5- en 6-
jarigen hebben nog steeds veel te leren over de realiteit, maar hun beeld wordt niet langer gedomineerd door
de manier waarop dingen er op dat moment uitzien
Preschoolers’ attention and memory abilities
Volgens vele informatieverwerkingstheorieën
gaat informatie vanuit de omgeving door
verschillende verwerkingsfases. Allereerst is
er een sensory register (= het gedeelte van
het geheugen waar inkomende informatie
van een van de vijf zintuigen voor korte
periode wordt opgeslagen). De informatie die
bewust wordt opgemerkt, verplaatst zich naar
het kortetermijngeheugen/werkgeheugen
(= het gedeelte van het geheugen waar
bewust genoteerde informatie voor 10-20
sec. wordt opgeslagen). Gedeeltes van deze
informatie uit het werkgeheugen verplaatsen zich naar het langetermijngeheugen (= het gedeelte van het geheugen
waar informatie opgeslagen wordt voor een langere tijd).
Informatieverwerkingsmodellen kunnen helpen om aandacht- en geheugenvaardigheden te definiëren. Attention
skills zijn de processen die de transfer van informatie vanuit een sensorisch register naar het werkgeheugen
controleren. Memory skills zijn de processen die informatie vasthouden in het werkgeheugen en/of verplaatsen naar
het langetermijngeheugen. Beide hebben een centrale rol in de cognitieve ontwikkeling.
Development of attention and memory skills
Deploying attention: het selecteren van de informatie waar de aandacht op gericht moet worden, hierop
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller DePsychologieStudent. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.97. You're not tied to anything after your purchase.