Samenvatting Rigter en Hintum
Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen
H1: Introductie
Begrippen:
§ Ontwikkelingspsychopathologie: de wetenschappelijke discipline die onderzoekt hoe psychische
stoornissen ontstaan en zich ontwikkelen.
§ Psychiatrie: medische discipline die zich bezighoudt met onderzoek, diagnose en behandeling van
psychische stoornissen.
3 belangrijke thema’s uit de ontwikkelingspsychopathologie:
§ Vroeger en nu
Iemands gedragsmogelijkheden worden complexer: 17-jarige kan meer dan een 4 jarige.
Herinneringen beïnvloeden de waardering van bepaalde ervaringen, maar andersom beïnvloeden
ervaring ook weer herinneringen. Ontwikkelingsopgaven als uitgangspunt om ontwikkeling te
beschrijven.
§ Een dynamisch gezichtspunt
Gedrag kan in bepaalde leeftijdsfase normaal zijn, maar later abnormaal.
§ Een uniek individu met unieke ervaringen
Verschillende factoren beïnvloeden op verschillende momenten zowel het ontstaan als het beloop
van gedrag. Het gaat om:
o Kindgebonden factoren zoals sekse, leeftijd intelligentie en impulsbeheersing
o Ouders- en gezinsgebonden factoren zoals opleiding, inkomen, opvoedingsvaardigheden en
gezondheid
o Maatschappij- en omgeving gebonden factoren zoals sociale ongelijkheid, welvaart onderwijs,
televisie en sociale media, culturele normen en waarden.
Belangrijke punten:
§ Culturele opvattingen spelen een belangrijke rol bij het bepalen wat wij normaal vinden.
§ Oorzaak van psychopathologie ligt niet per se in het verleden.
§ Gedrag vindt nooit in een vacuüm plaats, maar altijd in sociale, culturele en maatschappelijke
omgeving die het gedrag beïnvloedt en andersom.
, H2: Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
Begrippen
§ Classificatiesystemen: gebruikt om gedragingen van kinderen te beschrijven, van elkaar te
onderscheiden en in te delen in verschillende categorieën.
§ Diagnose: stoornis vastleggen.
§ Epidemiologisch onderzoek: het onderzoek naar het vóórkomen en de verspreiding van
psychische en lichamelijk ziekten onder de bevolking.
§ Classificeren: in kaart brengen van mogelijk problematisch gedrag
§ Diagnosticeren: het proberen te begrijpen en te verklaren van dat gedrag.
Classificatie is een persoon herkennen, er een naam aan geven en indelen in een categorie.
Ontwikkelingspsychopathologie heeft als doel afwijkend of vreemd gedrag goed in kaart te brengen.
Classificatie systeem kan helpen om niet alleen onderscheid te maken tussen verschijnselen, maar ook
overeenkomsten signaleren, zowel oude als nieuwe verschijnselen. (voorbeeld: koorts niet ziekte op zichzelf,
maar vaak voorkomt bij soorten infectieziekten). Bij psychische aandoeningen moeilijk omdat geen duidelijke
oorzaken voor zijn en culturele en persoonlijke opvattingen grote rol spelen bij beoordeling van gedrag.
Nadeel categorisatie:
§ Etiket zorgt voor stigmatiseren. (voorbeeld: moeders met ASS à ijskastmoeders) Generaliserend over
hen gesproken.
DSM is de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorder. Handdoek met omvangrijke
classificatiesysteem voor psychische stoornissen, dat kan helpen bij het stellen van diagnoses.
§ Grondlegger moderne classificatiesysteem: Emil Kraepelin
§ DSM I: vooral psychoanalytische theorieën. Aandacht voor minder ernstige stoornissen.
§ DSM III: waarneembaar kenmerken van gedrag. Wereldwijd dezelfde criteria gebruiken.
§ Dsm gebaseerd op afspraken die hoogleraren / psychiaters met elkaar maken.
Uitgangspunten DSM:
§ Symptomen beschrijven de stoornis: ze verklaren niet. (voorbeeld: K. Is zo druk, omdat hij ADHD
heeft).
§ Beschrijven aantal symptomen in welke mate en gedurende welke termijn aanwezig moet zijn.
§ Comorbiditeit: meer stoornissen tegelijkertijd
Bij categoriale indeling gaat men uit van wel of niet: symptomen wel of niet aanwezig. Bij dimensionale
indeling gaat het om de mate van ernst: afhankelijk van de ernst van symptomen en hoeveelheid. Meest
gebruikte dimensionale vragenlijst is de CBCL (Child Behavior CheckList), 120 uitspraken waarop degene die
de lijst invult steeds moet antwoorden met ‘ helemaal niet van toepassing’ beetje, soms, duidelijk of vaak.
Voor verschillende leeftijdsgroepen. Onderscheid tussen jongens en meisjes.
De CBCL heeft aantal voordelen boven de DSM:
§ Beter aansluiten bij ontwikkeling psychopathologische ideeën.
§ CBCL gaat vanuit dat er geen harde criteria bestaan voor psychische stoornissen.
§ Kinderen/ouders/hulpverleners mogen allemaal hun opvatting geven. Gegevens uit drie bronnen
gebruikt.
CBCL nadelen t.o.v. DSM
§ Mondiale verspreiding (verschillende culturen) is lager.
§ Veel voorkomende symptomen opgespoord.
Diagnostiek: drie waarom vragen:
1. waarom heeft dit kind deze klachten op dit moment gekregen
2. waarom blijven juist deze problemen en klachten bestaan?
3. Wat zegt het over dit kind en zijn gezin dat deze problemen zijn ontstaan en blijven bestaan?
à diagnose verklaren en begrijpen wat ze zien bij kind. Gebruik van wetenschappelijk inzichten: bio
psychosociale model, model van risico factoren en beschermende factoren en inzichten uit psychologie,
pedagogie, psychiatrie. Hoe is het gekomen.
,Classificatie: wat is er aan de hand? eerste aanzet voor behandeling door algemene kennis te gebruiken
over wat werkt.
Vaststellen van invloeden van het gezin en de ouders op problemen van kind is belangrijk. Tussen 11-13 jaar
kans op psychische problemen bij kinderen groter. Snelle verandering à lichamelijk (rijping), cognitief
(ontwikkeling) en sociaal (nieuwe omgevingen). à zorgen voor meer conflicten en emotionele afstand van
ouders.
Classificatie Diagnostiek
Wat is er aan de hand Hoe is dat zo gekomen
Algemene kennis Specifieke kennis
Beschrijvend Verklarend
Betreft groepen Betreft een individu
Gedragskenmerken Zijn meerdere niveaus van de persoon en context
bij betrokken
Relatief snel te stellen Tijdrovend proces
Geeft enige richting aan hulpverlening Is voorwaardelijk voor goede hulpverlening.
Vier diagnostische methoden
§ Het diagnostische gesprek
Belangrijkste instrument bij classificatie en diagnostiek. Luisteren vragen stellen en observeren.
Houding belangrijk: verplaatsen in ander, begrijpen en aanvoelen. Hoge mate van empathie,
acceptatie en zelfkennis.
Anamnese: voorgeschiedenis van problemen in kaart brengen. Daarna diagnostisch interview:
gestandaardiseerde vragen.
§ Observeren: doelgericht, opzettelijk en systematisch waarnemen.
§ Psychodiagnostiek: door psycholoog met vragenlijsten, testen en beoordelingsschalen.
Funcitetesten: meten intelligentie, concentratie en geheugen. Zelfinvullijsten (CBCL). Projectieve
testenà kind reageert op plaatje.
§ Lichamelijk onderzoek
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid: twee verschillende onderzoekers zijn het met elkaar eens.
Test-hertestbetrouwbaarheid: 1 hulpverlener uitspraak en die blijkt gedurende bepaalde periode geldig.
Valide: geldig / waar.
Contextafhankelijk: kinderen gedragen zich thuis anders dan op school.
Epidemiologie werkt met het begrip prevalentie: het percentage van een groep kinderen (of volwassenen)
dat een bepaalde stoornis heeft op een bepaald moment in de tijd.
Puntprevalentie: het voorkomen van stoornis op een bepaald punt.
Of er de laatste jaren meer mensen met een stoornis bij komen, is onduidelijk. Omdat een dsm-label het
‘paspoort’ is naar hulp, krijgen wellicht meer mensen zo’n label dan op grond van hun klachten
gerechtvaardigd is.
, H3: theorieën over ontwikkeling
4 uitgangspunten van ontwikkelingspsychopathologie:
§ Wisselwerking tussen kenmerken en contexten (omgeving) à bio-ecologisch systeemtheorie.
§ Verschillende vormen en betekenissen van gedrag (ervaring verleden à beïnvloeden hier en nu) à
ontwikkelingsopgaven.
§ Multifactoriële invloed à risico- en beschermende factoren.
§ Uniciteit à ontwikkelingstraject
Bio-ecologische systeemtheorie
Verschillende factoren die gedrag beïnvloeden. Met komst van bio-psychosociale model kijekn naar
wisselwerking tussen biologische, psychische en sociale aspecten van gedrag.
Bij ontwikkelingspsychopathologie wordt verwant model gebruik: bio-ecologische systeemmodel van
Bronfenbrenner. Ecologisch à idee dat kind alleen in zijn natuurlijke omgeving goed kunt bestuderen en
niet in testsituaties. Verschillende contexten waarin gedrag ontwikkelt à cirkels (systeemlagen).
Persoon zelf in het midden, daarom heen à micro, meso, exo, macrosysteem. Geheel omgeven door
chronosysteem, verloop van tijd.
§ Centrum; Interpersoonlijke factoren vh kind à temperament.
§ Microsysteem: relaties met directe omgeving: ouders, broers zus, leerkracht. Face-tofacerelaties.
Motoren van ontwikkeling van een kind.
§ Mesosysteem: relaties tussen verschillende microsystemen waarvan het kind deel uitmaakt.
Ouders met leerkracht overleggen over kind. Opvoeders beïnvloeden een kind op twee manieren:
direct en indirect, namelijk door het beïnvloeden van andere microsystemen.
§ Exosysteem: verschillende maatschappelijke systemen (indirect) vriendenkring van ouders.
§ Macrosystemen: wetten, instituties en waarden en normen.
§ Chronosysteem: lichamelijk, psychische en sociale ontwikkeling die mensen door de tijd
doormaken.
Uitgangspunten: oorzaak en gevolg circulair (omgeving beïnvloedt kind en omgekeerd). Ontwikkeling vindt
plaats op alle niveaus. Interpretatie verschilt per individu (uitwerking van kenmerken hangt af van eigen,
mogelijk verschillende, waarderingen en interpretaties. Kinderen geven actief vorm aan hun ontwikkeling à
locus of control à idee veel invloed op hun leven hebben (eigen vrienden kiezen). Ouders fungeren als
bemiddelaars (als ouders leven in onveilige buurt à gestrest à minder goed opvoeden). Kinderen
internaliseren normen en waarden (onder invloed van ouders als ze niet aanwezig zijn). Verschillende
factoren versterken elkaar.
Ontwikkelingsopgaven:
§ Ontwikkelingsopgave in bepaalde periode
§ Sommige opgaven cultureel bepaald
§ Wel / niet adequaat volbrengen beïnvloedt gedrag van kind in latere periode.
Als kind opgaven niet volbrengt kan dat ook liggen aan omgeving à (mede)opvoeder. à kunnen helpen
door opvoedingstaken uit te voeren à zijn acties die (mede)opvoeder uitvoeren om kinderen te leren
bepaalde ontwikkelingsopgaven te beheersen.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller fleurvanklaveren. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.37. You're not tied to anything after your purchase.