Dit is een samenvatting van Levensfasen (de psychologische ontwikkeling van de mens) 4e druk uit 2019 van Maryke Tieleman HST 1-6 (voor de geboorte tot en met adolescentie, 0-22 jaar)
Hoofdstuk 1: de prenatale periode
1.1: DE LICHAMELIJKE ONTWIKKELING
Ontogenese: de ontwikkeling van het specifieke individu.
Fylogenese: de ontwikkeling van het soort.
De prenatale ontwikkeling van de mens is afhankelijk van drie belangrijke factoren:
- Groei: toename van cellen en toename in gewicht. Dit is vooral erfelijk bepaald. Omgeving
kan ook een rol spelen.
- Rijping: dit heeft te maken met het in staat zijn nieuwe functies te kunnen vervullen en is een
lichamelijk en fysiologisch proces. De rijping wordt vooral beïnvloedt door erfelijke factoren
ne voltrekt zich min of meer autonoom. De rijping kan in de prenatale periode wel negatief
beïnvloedt wordt door omgevingsfactoren.
- Leren: het leren wordt negatief beïnvloed door bijvoorbeeld gebruik van drug of alcohol. Dit
komt niet door te kort aan intelligentie, maar door de rijping van het zenuwstelsel.
In de prenatale fase onderscheiden we drie belangrijke trimester:
- Embryonale fase (het eerste trimester)
Germinale fase: Dit zijn de eerste twee weken van het eerste trimester. Hierin vindt
innesteling plaats van de bevruchte eicel in de baarmoeder.
Volgende zes weken: hierin ontwikkelen zicht het centrale zenuwstelsel, de ogen, het
hart, de oren, de tanden, het gehemelte en de externe genitaliën. Vanaf de derde
week van de zwangerschap begint het brein zich te vormen.
- Tweede trimester
Hierin gaat de foetus allemaal bewegingen maken. Dit trimester loopt van de derde
tot en met de zevende maand. In deze maanden ontwikkelen zich de meeste
reflexen. Deze geven onder andere informatie over het functioneren van de
hersenen. Na de vijfde maand nemen de bewegingen weer af en worden meer
ingewikkelde functies ontwikkeld, zoals zintuigen.
- Derde trimester
Dit trimester kenmerkt zich door de snelle gewichtstoename van de foetus. De
foetus bereidt zicht voor op de bevalling. De laatste maanden kan de foetus externe
prikkels onderscheiden, zoals hoge tonen en licht en donker. Daarnaast kan hij al
smaken onderscheiden.
1.2: DE ONTWIKKELING VAN REFLEXEN
Reflexen zijn onbewuste automatische fysiologische reacties op prikkels. Reflexen komen voort uit
het natuurlijke instinct. Reflexen hebben de volgende kenmerken.
Onwillekeurige bewegingen als reactie op een prikkel. Dit zijn de eerste bewegingen die een
mens kan maken naast het kloppen van het hart.
Reflexen geven informatie over het functioneren van het centrale zenuwstelsel.
Reflexen worden bestudeerd door de hersenstam. Een aantal reflexen verdwijnt weer,
omdat ze anders doelgerichte bewegingen kunnen verstoren.
Een ongeboren kind kent acht reflexen die tot stand komen in de baarmoeder:
1. Uterine withdrawal reflex: terugtrekken van het lichaam bij prikkelen van de tenen.
2. De Mororereflex: de vingers openen en de armen en benen spreiden bij schrik. Vervolgens
komen de armen naar voren alsof een kind iemand wil omhelzen. De mond wordt daarbij
geopend en gesloten en vaak begint de baby te huilen.
, 3. De Babinskyreflex: bij het naar achteren strijken van een voorwerp over de voetzool trekt de
grote teen zich op en spreiden de andere tenen.
4. De Palmarreflex / De grijpreflex: de vingers sluiten zich stevig bij aanraking van de handpalm.
5. Asymmetrische tonische nekreflex: als het hoofd een kant op buigt, zal de arm en het been
van diezelfde kant strekken.
6. De spinal galant reflex: bij stimulatie van de buik of de rug roteert of buigt het
ruggenmergkanaal 45 graden naar de gestimuleerde kant.
7. Rootingreflex / Suckingreflex: bij lichte aanraking van de wang of mondrand gaat de mond
open met een uitgestoken tong als anticipatie op het zuigen.
8. De tonische labyrinthine reflex forwards: bij het bewegen van het hoofd voor- en
achterwaarts buigt het hoofd boven en onder het niveau van de ruggengraat door.
1.3: VISIES OP HET PRENATALE BEWUSTZIJN
In het westen bestaan de volgende visies op het prenatale bewustzijn:
- De leertheoretische of behavioristische visie: de mens is een onbeschreven blad en wordt
bepaald door leerervaringen. De mens is voor de geboorte al geconditioneerd door de
prenatale ervaringen. Dit verklaard de ene mens rustiger of angstiger is na de geboorte dan
de ander.
- De biologische visie: interne of erfelijke factoren bepalen de mens. Het is niet aannemelijk
dat er sprake is van een prenataal bewustzijn, hoewel bepaalde reacties op die factoren wel
geregistreerd kunnen worden. Deze reacties kunnen als onbewust kunnen worden
beschouwd.
- De omgevingspsychologische visie: de mens wordt bepaald door een wisselwerking tussen de
sociale en ruimtelijke/materiële omgeving. Lage hartslag zou kunnen duiden op een lage
vorm van besef.
- De cognitivistische visie: informatieverwerking en zelfsturing van de mens zijn bepalend.
Bewustzijn wordt gekoppeld aan het vormen van geheugen. Voor de geboorte is er nog geen
sprake van bewuste geheugenvorming en van geheugenstrategieën.
- De psychoanalytische visie: de biologische aanleg en opvoedingservaringen in de eerste
levensjaren zijn bepalend voor de persoonlijkheid en ontwikkeling. Er is wel sprake van besef
in de baarmoeder, maar dit wordt later weer vergeten of opgeslagen in het onbewuste.
- De humanistische visie: individuele belevingen, ruimte voor noodzakelijke zelfontplooiing en
de eigenverantwoordelijkheid zijn bepalend. Het is een combinatie van de psychoanalyse en
het behaviorisme.
- De bio-ecologische visie: naarmate het kind meer in aanraking komt van invloeden van
buiten, geeft het zelfbewuste vorm aan zijn of haar ontwikkeling.
Definitie van bewustzijn volgens:
- Gazzaniga: bewustzijn is zelfbewustzijn. Hoe voel ik dat ik zelf ben.
- Van Vroon: relatie tussen taal en bewustzijn. Een aanwijzing hiervoor is dat mensen zelden
iets weten te herinneren van de periode voor ze konden spreken. Dit zou betekenen dat er in
de baarmoeder geen enkele vorm van bewustzijn is.
- Eccles: beuwstzijn is iets onstoffelijks dat gescheiden is van onze biologische ik. Het bepaalt
welke zenuwcellen signalen afgeven.
1.4: DE OMGEVING VAN HET EMBRYO EN DE FOETUS
Teratogenenfactoren: middelen van buiten dien invloed hebben op de prenatale ontwikkeling. Ze
kunnen leiden tot vertraagde groei, gedrags- en functiestoornissen en de dood. Voorbeelden:
, - Alcohol- en drugsgebruik lager geboortegewicht, minder alert, FAS, stoppen met ademen,
SID, ogen staan wijd uiteen, geestelijke groeiachterstand, kleine hersenen, microcefalie.
- Medicijngebruik lichamelijke afwijkingen, die kinderen hebben minder kans om zwanger
te raken, meer kans op miskramen, vroeggeboorte en baarmoederhalskanker
- Ondervoeding neurologische afwijkingen
- Chemicaliën en stralingsgevaar afwijkingen
- Ongelukken vroeggeboorte en beschadiging foetus
- Te kleine placenta verminderde toevoer zuurstof en voedingstoffen
- Infectieziekten afwijkingen, geestelijke achterstand in ontwikkeling, blindheid en doofheid.
- Psychische ziekten
- Zware stress meer bewegen in slaap en kortere periodes van diepe slaap.
- De leeftijd van aanstaande ouders jonger dan 17 meer kans op vroeggeboorte en
doodgeboren kind en lichtverhoogde kans op psychische ziekten. Bij hoge leeftijd meer kans
op downsyndroom. Bij oudere vaders is de kans hoger op schizofrenie, manische
depressiviteit autisme en lichtere baby’s en afwijkingen.
Hoofdstuk 2: De geboorte en de eerste zes maanden.
2.3: DE ONTWIKKELING VAN HET LEREN
Leren: blijvende verandering in wat iemand kan of weet op grond van ervaring. Via zintuigen en de
motoriek doet het kind deze ervaringen op. Leren kan ook gedefinieerd worden als het vormen van
een geheugen of als een informatieverwerkingsproces dat leidt tot het vormen van geheugen.
Bij het leren ontstaan verbindingen tussen nieuwe en bestaande informatie in het zenuwstelsel. Eerst
zijn die korte stroompjes en daarna permanente verbindingsknopen. De verbindingsstroompjes
hangen samen met het kortetermijngeheugen (KTG), waar de informatie even wordt vastgehouden.
Bijvoorbeeld: onthouden hoe je een zin bent begonnen. Het aanmaken van permanente
verbindingsknopen hangt samen met het langetermijngeheugen (LTG). Hier wordt informatie
opgeslagen, bijvoorbeeld het leren van woorden en begrippen.
Zintuigen van de pasgeborene waarmee hij reageert op prikkels van de buitenwereld:
- Horen: de baby reageert gedurende de eerste zes maanden vooral met het gehoor op
prikkels. Het gehoor is na de geboorte meteen zuiver en de baby kan dan ook meteen
klanken onderscheiden. Ook herkennen baby’s de stem van de moeder. Waarschijnlijk omdat
de baby de stem van de moeder in de laatste maanden in de baarmoeder heeft leren
kennen.
- Zien: eerst sturen de hoorprikkels via de hersenen de oogspieren. Ook blindgeboren baby’s
draaien hun ogen naar de auditieve prikkel. Vanaf de geboorte hebben baby’s de neiging om
naar gezichten te kijken. Vanaf twee weken kan de baby verschillende gezichten
onderscheiden. Na vier maanden kunnen baby’s onderscheid maken tussen gezichten en
voorwerpen. De baby ziet bij de geboorte zwart wit, omdat na de geboorte pas vorming
plaatsvindt van kegeltjes. Kegeltjes zijn noodzakelijk om kleuren waar te nemen. Om een
baby visueel te stimuleren kun je het speelgoed geven in primaire kleuren. Vanaf vier
maanden zijn baby’s in staat op grijpbewegingen te maken als ze een bewegend voorwerp
zien. Dit heet anticiperend grijpen. Na zes maanden is het zien belangrijker dan het horen.
- Ruiken: reuk is het eerste zintuig dan van belang is voor de baby. De baby reageert vanaf de
geboorte op de geur van de moederborst. Zo kan hij zich oriënteren op voedsel.
, - Voelen en proeven: over het hele lichaam heeft de baby al zenuwuiteinden, waardoor hij
gevoelig is voor aanrakingen. Meisjes blijken gevoeliger dan jongens, omdat hun huid vaak
eerder gerijpt is. Daarom worden meisjes gemiddeld meer geknuffeld dan jongetjes. Met de
huid maakt de baby het meest uitgebreide contact met de wereld.
De baby is goed in staat om zoete smaken van zoute smaken te onderscheiden. De mond is
verder ook belangrijk als tastorgaan, vooral de lippen en de tong. Zo leert de baby materialen
en vormen kennen. Daarom heet de mond ook wel het kenorgaan. Ook ‘kijkt’ de baby met de
mond. Een baby van een maand is in staat een voorwerp in het donker met de mond te
herkennen.
Het ontbreken van een zintuig wordt als handicap gezien. Zeker als dat het zien of horen
betreft. Het kind kan daar ernstige leerstoornissen aan overhouden. Het gehoor en
gezichtsvermogen spelen een belangrijke rol bij de oriëntatie op de wereld. Een baby die niet
goed kan zien, mist visuele prikkels die hem kunnen aanmoedigen op onderzoek uit te gaan
en doelgericht te bewegen. Hierdoor verliest de baby de motivatie om (leer)ervaringen op te
doen. Bovendien wordt hij minder aangezet tot motorische activiteit, wat kan leiden tot
bewegingstekort en een vertraagde motorische ontwikkeling.
Als een baby niet goed kan horen, mist hij geluidsprikkels uit zijn omgeving. Deze prikkels zijn
nodig voor taalontwikkeling en ontwikkeling van begripsvorming. Een baby die niet goed kan
horen blijft aanwijzen en reiken. Slechthorende kinderen lopen risico om geïsoleerd op te
groeien van de taal van hun omgeving. Hierdoor vertraagd de totale ontwikkeling.
- Motoriek: de pasgeborene leert de wereld kennen door motoriek. Dit heet sensomotorisch
ervaren. Dit gaat via een vast patroon die we als volgt onderscheiden:
Oriëntatieregel: als er iets opvallends gebeurt, richt de baby zijn aandacht en
waarneming op die gebeurtenis. De baby draait zijn hoofd in de richting van het
geluid. Dit gebeurt in de eerste maand. Daarna verdwijnt de reflex om in de vierde
maande weer terug te keren.
Onderzoeksregel: als de baby iets ziet of voelt, gaat hij exploreren met zijn ogen en
handen.
Regel van het scannen: als de baby een voorwerp volgt en het voorwerp verandert,
gaat hij met zijn ogen op zoek waar het gebleven is of waar het opnieuw zal
verschijnen. Die gebeurt vooral vanaf de vierde maand, maar gebeurt schoksgewijs
door onrijpheid van het zenuwstelsel.
Preferentieregel: als de baby keuze heeft tussen verschillende voorwerpen, betast en
beluistert hij bij voorkeur het meest interessante voorwerp. Kwantitatieve
kenmerken vindt hij interessant. (grootte en helderheid bijvoorbeeld. De baby gaat
dan intenser kijken)
Habituatieregel: als een baby een voorwerp heeft gezien, besteedt hij er minder
aandacht aan. Als hij iets nieuws ziet, raakt hij geïnteresseerd.
Omkeringsregel: kenmerken van een voorwerp die een baby kan zien, kan hij ook
voelen. Dit geldt ook andersom.
Circulaire reacties: als een handeling iets leuks heeft opgeleverd in het verleden, zal
de baby die handeling opnieuw uitvoeren als hij daar weer de kans voor heeft. In de
Duitse literatuur heet dit ook wel Funktionlust (functieplezier)
Primaire circulaire reactie: een baby doet ‘toevallig’ iets en ziet dan een
beweging. Hij is geneigd dit te herhalen.
2.5: VISIES OP DE PASGEBOREN MENS
,Net als bij een ongeboren kind, zijn er ook verschillende manieren om de mogelijkheden van een
pasgeborene te bekijken. Het eerder genoemd behaviorisme beschouwt het kind als iemand met een
lege menselijke geest of tabula rasa. Het principe van tabula rasa komt van filosoof Locke.
Locke ziet het kind als passief wezen, waarop de omgeving en de opvoeding hun stempel drukken. De
mogelijke verschillen in gedrag van baby’s worden volgens deze stroming verklaard door
leerervaringen voor en tijdens de geboorte.
Aanhanger van de psychoanalytische stroming gaan ervan uit dat pasgeborenen onderlinge
verschillen, omdat zij bij de geboorte beschikken over een eigen geaardheid en over een biologische
aanleg. Zij zien kinderen vanaf het begin als actief ondernemende wezens die zelf invloed uitoefenen
op hun omgeving.
Nature: alle eigenschappen van het individu zijn bepaald door aanleg, bijvoorbeeld het genetisch
materiaal. Als het accent wordt gelegd op nature met betrekking tot de baby, dan volg je de baby dus
in zijn behoeften.
Nurture: alle eigenschappen van het individu zijn bepaald door opvoeding, voornamelijk door de
leefomgeving. Hierbij stuur je de baby dus in de richting die jíj belangrijk vindt.
2.6: DE HECHTING
Hechting / Attachment: aangaan van een affectieve relatie met een of meer belangrijke anderen, die
als sterker en wijzer worden ervaren, die bescherming bieden bij gevaar en een veilige basis vormen
bij het exploreren van de wereld.
Hechting vindt direct na de geboorte plaats. Het kind hecht zich meestal aan zijn ouders. Hechting is
een tweerichtingsverkeer. De verzorgen hechten zich op hun beurt aan het kind. Op deze manier is
een kind meer verzekerd van een blijvende langdurige steun. Hechting is belangrijk voor de
ontwikkeling van de persoonlijkheid en voor de sociale ontwikkeling.
Het doel van hechting is het leggen van een basis voor het kunnen aangaan van andere hechte
relaties later in het leven.
De bioloog Lorentz toonde aan dat hechtingsgedrag instinctief is en bij veel diersoorten voorkomt.
Hechting hoeft niet gebonden te zijn aan vader of moeder. Dit maakte hij aannemelijk door
experimenten uit te voeren met jonge gazen die hem als moeder beschouwden, omdat hij het eerste
bewegende organisme was die ze jonge ganzen zagen. Lorents noemt dit ‘inprentingsinstinct’ of
‘hechtingsmechanisme’. Evolutionair betekent dit dat het jonge dier minder kwetsbaar is voor
bedreigingen uit de omgeving.
Volgens kinderpsychiater Bowlby gaat de attachmenttheorie ervan uit dat er verschillende genetisch
bepaalde biologische beveiligingen bestaan om de pedagogische zorg in de lange periode van
kinderlijke hulpeloosheid te garanderen. Volgens Bowlby kan de vader geen directe rol spelen in het
leven de het jonge kind, doordat hij in traditionele gezinssituatie vaak afwezig is als het kind wakker
is. (denk aan werken.. ) Volgens nieuwere inzichten speelt de vader wel degelijk een rol in het leven
van het jonge kind. De kwaliteit van de interactie is belangrijker dan de kwantiteit. Er is wel een
minimum aan kwantiteit nodig.
Behavioristen ontkennen het bestaan van hechting als een afzonderlijk ontwikkelingsproces. Zij gaan
ervan uit dat de mens geconditioneerd wordt door de omgeving. Bijvoorbeeld, als de ouders op het
huilgedrag van baby’s reageren met liefdevolle aandacht dan belonen zij dit en versterken ze het
gedrag wat ze eigenlijk willen vermijden. Ze zijn van mening dat baby’s op geregelde tijden gevoed
moeten worden en dat ouders niet moeten reageren op tussentijds huilen.
, Onderzoek door Gesell heeft aangetoond dat er juist veilige hechting ontstaan als de ouders
consistent op het gedrag van de baby reageren en als ze oog hebben voor de behoeften van de baby.
Dit heet responsief reageren. De baby gaat zich veilig voelen, omdat hij de mensen in zijn omgeving
kan vertrouwen en zal daarom ook minder behoefte hebben om te huilen. Pas als de behoeften
worden gezien en beantwoord, wordt autonomie mogelijk en groeien zij op als zelfstandige kinderen.
Volgens Erikson doorloopt een mens in zijn leven acht fasen. De manier waarom iemand deze fasen
doorlopen, hangt af van de sociale omgeving, cultuur en persoonlijke eigenschappen. Tijdens elke
fase vindt een crisis plaats waarbij je een evenwicht moet vinden tussen twee uitersten. Als het
evenwicht niet is gevonden, heeft dit weer invloed op de volgende fase. Elke crisis geeft mogelijkheid
tot verdere groei en ontwikkeling.
Een heel ander aspect van hechting is aanraking. Aanraking is nodig voor verdere groei en staat in
verband met het aantal groeihormonen. Ouder die weinig lichamelijk contact zoeken met hun kind
vergroten hiermee de kans op onveilige hechting.
Er zijn verschillende stijlen van gehechtheid te onderscheiden:
- Veilige gehechtheid: het kind zoekt contact met de hechtingspersoon, voelt zich veilig en
ontdekt de omgeving actief vanuit deze veiligheid. Veilig gehechte kinderen huilen soms als
verzorgers weggaan, maar zijn snel getroost als deze terugkomen.
- Vermijdende gehechtheid: het kind zoekt weinig contact met de verzorger, maar is wel actief
ondernemend. Het kind reageert net zo op vreemden als op bekenden. Deze kinderen huilen
niet als de verzorgers weggaan en reageren traag als deze weer terugkomen.
- Angstige gehechtheid: hier is sprake van als intensief contact zoekt met de verzorger, zich
niet veilig voelt en erg passief kan zijn. Ze zijn ontzet als de verzorgers weggaan en reageren
op de terugkeer met vastklampen en agressie.
- Gedesoriënteerde en gedesorganiseerde kinderen: hier is sprake van als de baby wegkijkt als
hij door verzorgers geknuffeld wordt. Ook kan hij een glazige blik in zijn ogen hebben. Deze
kinderen zijn het meest onveilig gehecht. Ze reageren tegengesteld op het weggaan en
terugkeer van verzorgers als de veilig gehechte kinderen. Een kind met deze gehechtheid is
altijd op de hoede voor dreigend gevaar. Dit heet ‘frozen watchfulness’.
Volgens Bowlby is er direct na de geboorte sprake van een kritische periode voor het hechten. Het
resultaat van latere hechting is vaak minder goed en kost meer tijd en energie om dit alsnog in stand
te brengen.
Vanaf de leeftijd vanaf drie maanden kunnen zich minstens acht verschillende reactie- en
gedragsstijlen voordoen op gebied van activiteit, regelmaat, stemming, aanpassing, toenadering etc.
Deze acht kenmerken kun je groeperen in drie typen:
- Moeilijke baby’s: deze baby’s hebben weinig regelmaat in biologische functies, ze zijn gesteld
op routine, ze hebben veel periodes, ze zijn snel van slag, schrikachtig, huilerig en negatief
gestemd.
- Gemakkelijke baby’s: deze baby’s hebben regelmaat in biologische functies, zijn opgewekt
en positief gestemd.
- Langzame starters: deze baby’s zijn een combinatie van de bovenstaande twee.
Nagy combineert het begrip hechting met loyaliteit. Het kind bouw loyaliteit op met de ouders die
hem opvoeden. Bij een breuk in loyaliteit, denk aan ziekenhuisopname of scheiding, kan het kind
klachten ontwikkelen. Dit kunnen lichamelijke klachten zijn, zonder dat er lichamelijke gebreken of
ziekten zijn. De klachten zijn van psychische aard en heten psychosomatische klachten.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ashleybultman01. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.73. You're not tied to anything after your purchase.