Handboek Nederlands als tweede taal in het volwassenenonderwijs
Bij deze stel ik mijn samenvatting van tweedetaalverwerving beschikbaar. Het bestand is een samenvatting van hoofdstuk 1,2,5,8 en 9 van het boek 'Handboek Nederlands als tweede taal'. Dit is dan ook de stof voor het tentamen NT2-theorie.
Hoofdstuk 1 – de context van tweedetaalverwerving en
tweedetaalleren
1.1 Inleiding
Er kunnen heel snel misverstanden ontstaan tussen moedertaalsprekers (native speakers) en
tweedetaalverwervers.
Tweedetaalverwerving (T2-verwerving) De verwerving van een taal nadat de moedertaal
al is verworven, waarbij men vaak een leeftijdsgrens van ongeveer vier jaar aanhoudt.
Wanneer vóór die leeftijd begonnen wordt met de verwerving van een T2, gebeurt dat
grotendeels parallel aan de verwerving van de moedertaal. Men spreekt in dat geval dan ook
van simultane taalverwerving.
Als iemand de T2 begint te leren wanneer de moedertaal al redelijk wordt beheerst, spreekt
met van successieve taalverwerving.
De begrippen eerste taal en tweede taal hebben betrekking op de volgorde waarin de talen
geleerd zijn en niet op het beheersingsniveau.
Een T2 kan in principe op twee manieren – al of niet in combinatie met elkaar – worden
verworven, namelijk ongestuurd (ook wel: natuurlijk) of gestuurd.
Ongestuurde T2-verwerving – wanneer iemand een T2 als het ware oppikt, zoals een jong
kind zich zijn moedertaal eigen maakt. T2-verwervers zijn in dit geval dan ook afhankelijk van
het taalaanbod van hun T2-omgeving.
Gestuurde T2-verwerving – wanneer iemand een T2 leert via onderwijs of met behulp van
lesmateriaal. Vanwege de selectie van de leerstof en de gevolgde didactiek wordt het
verwervingsproces immers gestuurd (T2-leren).
Het begrip T2 wordt in de literatuur in drie betekenissen gebruikt:
1. Heeft het betrekking op elke taal die na de moedertaal wordt geleerd; dit is de
algemene betekenis van T2.
2. Anderzijds wordt het gebruikt voor situaties waarin die nieuw te leren taal de
omgangstaal is van de gemeenschap waarin de verwerver zich bevindt (zoals een
Spanjaard die in Nederland Nederlands verwerft); dit is de specifieke betekenis van
de term T2.
3. Vreemdetaalverwerving: iemand leert een taal die geen omgangstaal is in de
gemeenschap waarin hij zich bevindt – bijvoorbeeld een Spanjaard die aan de
Universiteit van Barcelona cursussen Nederlands volgt of een scholier die in het
Nederlandse voortgezet onderwijs Frans leert.
Universeel karakter – de volgorde waarin mensen met verschillende taalachtergronden
kenmerken van een taal leren en de fouten die ze daarbij maken vertonen opmerkelijke
overeenkomsten.
,Tweedetaalverwerving theorie
1.2 het proces van tweedetaalverwerving
1.2.1 Imitatie en transfer
Drie opvattingen over het verwerven van een tweede taal.
1. Imitatie en transfer – behaviorisme (Skinner, Lado) ziet taalleren als een proces van
gewoontevorming waarin imitatie en bekrachtiging een belangrijke rol spelen. Gaat
dus om imitatie en reinforcement (bekrachtiging – ‘Ja, goed zo! Dat heb je mooi
gezegd!). De theorie voorspelt dat transfer zal optreden van T1-gewoontes naar de
nieuw te leren T2-gewoontes.
Het maken van fouten onder invloed van de eerste taal (‘negatieve transfer’) wordt
interferentie genoemd.
Deze opvatting wordt daarom aangeduid als de interferentiehypothese (ook wel:
transferhypothese).
De tak van de toegepaste taalwetenschap die zich hiermee bezighoudt staat bekend
onder de naam contrastieve analyse.
Ten eerste was uit onderzoek naar eerstetaalverwerving al duidelijk geworden dat
kinderen een taal niet verwerven door domweg hun omgeving te imiteren.
Taalverwervers vinden nieuwe woorden uit en maken vormen en combinaties in de
taal die nog niemand ooit tegen hen gezegd heeft. Kinderen bleken juist heel creatief
met de te leren taal om te springen en van alles uit te proberen.
Ten tweede bleek de invloed van de eerste taal op de tweede veel minder groot dan
aanvankelijk werd aangenomen. Het relatieve aantal fouten dat aan interferentie
toegeschreven kon worden bleek gering, en bovendien bleek het merendeel van de
fouten die T2-verwervers maken ook door eentalige kinderen gemaakt te worden.
Ten derde bleek dat lang niet alle fouten die T2-leerders maken verklaard konden
worden op grond van hun moedertaal. Fouten die op basis van de eerste taal
voorspeld waren, werden niet gemaakt; fouten die daarentegen niet voorspeld
waren, werden wel gemaakt.
1.2.2 Creatieve constructie en ontwikkelingsvolgorde
2. Creatieve constructie en ontwikkelingsvolgorde – nativisme (Chomsky, Pinker) gaat
ervan uit dat mensen ter wereld komen met een aangeboren (innate)
taalverwervingsmechanisme, zoals in de ‘universelegrammativatheorie’ het bestaan
van een zogenoemd LAD (Language Acquisition Device) aangenomen wordt.
Creatieve vermogens van de leerder zelf en de overeenkomsten tussen eerste- en
tweedetaalverwerving. De aandacht verschoof dus van de eerste taal, de moedertaal,
naar de tweede taal, de te leren taal.
Dergelijke fouten worden meestal ontwikkelingsfouten of intralinguale fouten
genoemd, en ze worden beschouwd als noodzakelijke stappen in het
taalverwervingsproces.
Dit soort fouten vormt de kern van de creatieveconstructiehypothese (fouten als het
werkwoord verkeerd vervoegen in de zin). De fouten zijn niet toevallig, maar in hoge
mate afhankelijk van de structuur van de doeltaal. Dit zijn niet ‘fouten’ maar juist
zakelijke stappen om goed Nederlands te leren.
Deze fouten/opvattingen worden ook wel de universeletaalverwervingshypothese
genoemd.
Tussenstappen in het taalgebruik van T2-verwervers – tussentaal (interlanguage).
, Tweedetaalverwerving theorie
Overgeneralisatie: de regel wordt toegepast in alle gevallen, ook waar het niet nodig
is (meervoud moet + en, behalve bij dakken en sleutelen).
Fossilisatie of stagnatie – bij vooral ouderen/volwassenen vindt niet altijd progressie
plaats. Ze gaan niet meer vooruit.
Taalomgeving van kinderen is veel groter dan volwassenen. Kinderen gaan namelijk
op school en spelend op straat leren zij ook de tweede taal. Volwassenen leven over
het algemeen veel meer in een T1-omgeving en op het werk hoeft doorgaans weinig
gesproken te worden.
Door het inzicht dat de taalgebruikssituatie zo’n belangrijke rol speelt, verschoof de
aandacht dus van linguïstische benadering die met name oog hebben voor het
taalsysteem (zowel T1 als T2) naar interactionele benaderingen waarbij vooral
centraal staat hoe (de vorm van) de interactie kan bijdragen aan T2-verwerving.
1.2.3 Interactie en taalaanbod
3. Interactie en taalaanbod – interactionisme (Piaget, Long) benadrukt het belang van
interactie tussen biologische (nature) en sociale (nurture) aspecten van
taalverwerving.
Uit het onderzoek naar de ontwikkelingsvolgordes in het taalverwervingsproces werd
duidelijk hoe belangrijk de rol van de omgeving is voor T2-verwerving, met name de
aard en mate van het taalaanbod van die omgeving.
Volgens de interactionele benadering spelen het taalaanbod van en de interactie met
moedertaalsprekers een cruciale rol in het T2-verwervingsproces.
Studies van taalaanbod voor T2-verwervers zijn over het algemeen gebaseerd op de
veronderstelling dat een relatief simpel taalaanbod de T2-verwerving bevordert. Het
aanbod zou qua moeilijkheidsgraad idealiter net iets boven het
taalvaardigheidsniveau van de T2-verwerver moeten liggen (daarnaar wordt vaak
verwezen met i + 1, interlanguage + 1). Als dat het geval is, dan is het aanbod
begrijpelijk en kan er ook taal verworven worden.
Foreigner Talk – ongrammaticaal taalaanbod van T1-sprekers naar T2-sprekers (jij
begrijpen?) Dit helpt de T2-leerder niet om de taal te leren. Dit is daarnaast ook
beledigend naar de T2-leerder.
Volgens de outputhypothese van Swain (1985) gaan leerders die gedwongen worden
de T2 te spreken vervolgens bewuster om met de vormelijke kenmerken in het
aanbod dat ze krijgen. Ze proberen erachter te komen hoe morfologische en
syntactische regels in elkaar zitten, of reproduceren grotere taaleenheden (chunks)
en zetten die in verschillende combinaties in).
Enkele kenmerken van het taalaanbod waarop aanpassing of versimpeling is
geconstateerd en die van belang kunnen zijn voor tweedetaalverwervers:
Spreektempo – de vertraging tussen de woorden die de moedertaalsprekers
toepassen als zij tegen T2-verwervers spreken. Daarnaast worden de woorden
beter gearticuleerd en vollediger uitgesproken.
Accentuering – tweedetaalverwervers zijn erbij gebat als de moedertaalspreker
de belangrijke woorden een beetje benadrukt. Door de benadrukte woorden uit
te spreken, zullen deze woorden makkelijker worden opgepikt en de zin zal beter
worden begrepen door de T2-verwervers. Ook kan je aan topicalisatie doen. De
moedertaalspreker zondert dan het onderwerp van het gesprek als het ware af
van de rest van de uiting om duidelijk te maken waarover hij het wil hebben.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller louisevlaar. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.83. You're not tied to anything after your purchase.