Rechtsvormen in het Nederlandse ondernemingsrecht
Besloten vennootschap (bv)
• Artikelen:
o Art. 2:175 – art. 2:274 BW; o art. 2:335 – 2:359 BW (geschillenregeling en recht van
o art. 2:1 – 2:25 BW; enquête);
o art. 2:308 – 2:333I BW (juridische fusie); o art. 2:360 – 2:446BW (jaarrekening en bestuursverslag)
o art. 2:334a – 2:334ii BW (juridische splitsing); o Wet op ondernemingsraden en Handelsregisterwet 2007.
• Veel gebruikte ondernemingsvorm > ruim 900.000 bv’s in NL
• Rechtspersoon, art. 2:3 BW
• Kenmerk: een in een of meer overdraagbare aandelen verdeeld kapitaal
• Gerekend tot kapitaalassociaties oftewel kapitaalvennootschappen. Bij oprichting dient in ieder geval één aandeel te worden uitgegeven.
• Opgericht bij notariële akte, art. 2:175 lid 2 BW
• Akte van oprichting: eerste statuten moeten worden vastgelegd
• Nominaal bedrag van de aandelen + daarop te storten bedrag kan laag zijn; bijv. 1 euro.
• > 1 aandeel uitgegeven > aandelen mogen in handen zijn van één aandeelhouder. Het in de akte van oprichting creëren van verplichtingen voor de op te
richten bv = directe binding (alleen voor art. 2:203 lid 4 BW
• Eenpersoons-bv
• Maatschappelijk kapitaal is facultatief
• Inbreng beperkt tot geld of goederen
• Joint venture: aandeelhouders sluiten een samenwerkingsovereenkomst (aandeelhoudersovereenkomst) die o.a. verplicht tot vaststelling van een
gezamenlijk beleid op het gebied van de financiering van de bv en in verband daarmee op het gebied van investeringen. Bij zo’n bv zijn de
aandeelhouders nauw betrokkene. Bijv. 2 autofabrikanten werken samen om gezamenlijk een nieuw type motor te ontwikkelen voor door hen te
produceren auto’s.
Rechtspraak: Cancun > Doorwerking van contractuele verhoudingen is in vennootschappelijke verhoudingen op zich niet uitgesloten. De HR overwoog
dat in geval van een joint venture-vennootschap het belang van de vennootschap voorts wordt bepaald door de aard en inhoud van de tussen de
aandeelhouders overeengekomen samenwerking.
• Wanneer een persoon die zich bedient van de naam bv, terwijl er geen bv bestaat omdat een door de notaris ondertekende akte ontbreekt = pseudo bv
> art. 2:4 lid 1 BW van toepassing. Degene die zich heft voorgedaan als vertegenwoordiger van de kopende bv, is hoofdelijk aansprakelijk voor de
nakoming van de koopovereenkomst o.g.v. art. 2:4 lid 4 BW. De verkoper kan behalve op deze ‘vertegenwoordiger’ ook verhaal uitoefenen op het
vermogen dat ten name van de niet-bestaande bv is gevormd.
1
, Art. 2:4 BW heeft betrekking op een ontstaansgebrek. Art. 2:4 lid 1 BW noemt het ontstaansgebrek uitdrukkelijk (het ontbreken van een door een
notaris ondertekende akte). = de rechtspersoon ontstaat niet.
• Nieuw BV recht:
o afschaffing minimumkapitaal van 18.000 euro > geen minimumkapitaalvereiste meer! > geen bankverklaring nodig.
o De voor alle bv’s verplichte blokkeringsregeling is vervallen.
o Statuten kunnen stemrechtloze en winstrechtloze aandelen invoeren.
Aandelen:
• Aandelen voor de bv:
o Middel om vermogen aan te trekken;
o Doorgaans stemrecht in de aandeelhoudersvergadering: art. 2:228 BW > zeggenschapsfunctie. In beginsel: 1 aandeel= 1 stem.
o Winstverdelingsfunctie: in beginsel geeft ieder aandeel recht op gedeelte vd winst: art. 2:216 BW. Winstuitkering op aandeel is dividend.
o Voor aandeelhouder nog een functie: het is voor hem een vermogensobject, omdat het voor overdracht vatbaar is.
• Aandelen kunnen worden verkregen door:
o Een aandeel nemen, art. 2:206 lid 2 BW > de aandeelhouder verwerft een door de bv nieuw gecreëerd aandeel. De bv mag zelf niet eigen
aandelen nemen, art. 2:205 BW. Uitgifte van (nieuwe aandelen) door de vennootschap = emissie van aandelen. Deze staan altijd op naam. Het
bestuur van de bv houdt een register bij, waarin o.a. wordt aangetekend wie aandeelhouder is, art. 2:194 BW.
o Een bestaand aandeel te verkrijgen, art. 2:07 BW. Bijv. iemand kan onder algemene titel als erfgenaam van een aandeelhouder een aandeel
verwerven. Maar meestal zal de verkrijger het aandeel kopen van iemand die tot dan toe rechthebbende is van het aandeel. Voor koop van
aandelen in een bv is het volgende van belang:
▪ Een mogelijke blokkeringsregeling;
▪ De voorschriften voor levering van aandelen
• Blokkeringsregeling > de overdraagbaarheid van aandelen in een bv kan door de wet of statuten zijn geblokkeerd of beperkt. Art. 2:195 lid 1 BW: als een
aandeelhouder zijn aandelen wenst over te dragen aan een derde, is hij verplicht deze aandelen eerst aan te bieden aan zijn medeaandeelhouders.
Indien de aandeelhouders niet bereid zijn de aangeboden aandelen tegen contante betaling af te nemen, is de aanbiedende aandeelhouder gedurende
3 maanden vrij zijn aandelen over te dragen aan iedere gegadigde. Worden de aandelen wel overgenomen door degenen aan wie hij moet aanbieden,
dan kan de aanbieder verlangen dat de overname geschiedt tegen een prijs die door een onafhankelijke deskundige is vastgesteld. De statuten mogen
echter afwijken van deze wettelijke blokkeringsregeling ( bijv. art.2:195 lid 3 BW).
Als een aandeelhouder in strijd met de wettelijke of een statutaire blokkeringsregeling overdraagt, vindt er geen eigendomsoverdracht plaats.
• Leveringsvoorschriften > voor levering van aandelen in een bv is tussenkomst van een notaris vereist. Levering (én uitgifte) dient bij notariële akte plaats
te vinden, art. 2:196 lid 1 BW.
o Voor de geldigheid van een overgang van aandelen onder algemene titel (bijv. erfgenaam verkrijgt aandelen) is het naleven van een
blokkeringsregeling als het in acht nemen van de leveringsvoorschriften van art. 2:196 BW niet vereist.
2
,• BV is gesloten = de door haar uitgegeven aandelen staan op naam en overdracht ervan kan in beginsel niet vrijelijk plaatsvinden.
Overdracht? Aandelen aanbieden aan medeaandeelhouders: art. 2:195 lid 1 BW. Statuten mogen de aandelenoverdracht vrijmaken.
Blokkeringsregelingen: uitvoerige voorschriften in de wet die aanduiden binnen welke grenzen de vrije overdraagbaarheid inde statuten beperkt kan
worden: art. 2:195 BW. Gevolg = aandelen niet meer vrij verhandelbaar.
• Overdracht aandelen slechts bij notariële akte.
• Eigen vermogen:
o Reserveren van behaalde winsten > bedrag van behaalde winsten blijkt uit jaarrekening. (wettelijke normen, art. 2:360 – 446 BW)
o De statuten kunnen de bevoegdheden van de algemene vergadering beperken of aan een ander orgaan toekennen. Ingehouden winst verschijnt
als passiefpost (creditpost) onder reserves op de balans. In bepaalde gevallen verplicht de wet een deel van de winst te reserveren = wettelijke
reserves. Bekend v.b. is herwaarderingsreserves. Wanneer de statuten verplichten tot het aanhouden van reserves, spreken we van statutaire
reserves, art. 2:373 lid 1 onder e BW.
o Storting op aandelen;
• Art. 2:191a BW gaat ervan uit dat op aandelen in geld wordt gestort. Een storting in natura is ook mogelijk, art. 2:204a lid 1 BW en art. 2:204b lid 1 BW.
Uitgangspunt bij storting in geld is dat de nemer bij het nemen van het aandeel het gehele nominale bedrag van het aandeel (= beginwaarde aandeel)
aan waarde aan de vennootschap ter beschikking stelt. De vennootschap en de nemer van het aandeel kunnen tevens overeenkomen dat meer dan het
nominale bedrag op het aandeel wordt gestort. Deze meerprijs = agio.
• Het is mogelijk om aan aandeelhouders uitkeringen te doen.
• De vennootschap en de nemer mogen ook afspreken dat bij het nemen van een aandeel niet het gehele nominale bedrag op het aandeel wordt gestort
> art. 2:191 lid 1 BW bepaalt dat bedongen kan worden dat het gehele nominale bedrag eerst behoeft te worden gestort na verloop van een bepaalde
tijd of nadat de vennootschap dit heeft opgevraagd. Ook over de agio kan altijd worden afgesproken dat deze meerprijs niet of niet volledig bij het
nemen van het aandeel wordt gestort, maar op een later tijdstip -> maken niet-volgestorte aandelen mogelijk. NB: de vennootschap kan volstorting van
de aandelen vragen op het moment dat zij behoefte heeft aan de nog te storten bedragen.
• Een aandeelhouder kan door de vennootschap niet geheel of gedeeltelijk van zijn stortingsplicht worden ontheven, art. 2:191 lid 2 BW. Het is
toegestaan dat de vennootschap met een aandeelhouder overeenkomt dat de stortingsplicht wordt verrekend met een vordering van de
aandeelhouder op de vennootschap. Verrekening dient te berusten op wilsovereenstemming tussen de vennootschap en aandeelhouder. Geen
overeenkomst tot verrekening? > art. 2:191 lid 3 BW.
• Aandeelhouder is tot niet meer gehouden dan voltstorting van zijn aandelen > art. 2:175 BW
• Alle aandeelhouders in een bv moeten worden opgenomen in een register dat bestuur van de bv moet bijhouden, art. 2:194 BW.
• Aandeelhouders (en bestuurders) in beginsel niet aansprakelijk voor hetgeen in naam van de bv is verricht, art. 2:175 BW.
• Aandeelhouder kan de kapitaalvennootschap niet opzeggen
• Bv wordt geregeerd door haar statuten. Bij oprichting dienen voor de 1e keer statuten worden vastgesteld, art. 2:177 BW.
• Algemene leerstukken burgerlijk recht zijn ook van belang: Bv kan een onrechtmatige daad plegen: art. 6:162 BW.
• BV moet een jaarrekening opmaken, vaststellen en openbaar maken, titel 9 Boek 2 BW
3
,• Nieuwe criterium voor uitkeringen > art.2:2:216 BW > balanstest en uitkeringstest. Art. 2:216 lid 1 BW bepaalt dat een winstuitkering alleen geoorloofd
is voor zover het eigen vermogen groter is dan de reserves die krachtens de wet of de statuten moeten worden aangehouden = eenvoudige balanstest.
Alleen van toepassing als er krachtens de wet of statuten aan te houden reserves zijn.
Art. 2:216 lid 2 BW > uitkeringstest. Een besluit dat strekt tot uitkering heeft geen gevolgen zolang het bestuur geen goedkeuring heeft verleend. Het
bestuur weigert slechts de goedkeuring indien het weet of redelijkerwijs behoort te voorzien dat de vennootschap na de uitkering niet zal kunnen
blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden. Hieruit volgt dat het bestuur bij zijn goedkeuring moet bezien of de bv liquide genoeg is
(kan zij haar opeisbare schulden betalen) en moet bezien of de bv solvabel genoeg is (kan zij blijven voortgaan met het betalen van haar opeisbare
schulden). Als de bestuurders van een bv ten onrechte instemmen met een uitkering aan aandeelhouders, zijn zij persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk
jegens de vennootschap voor het weggevloeide bedrag, art. 2:216 lid 3 BW.
Rechtspraak: Uitkeringstest is ontleend aan > Nimox/Van den End q.q. en Reinders Didam. Hieruit volgt dat het onrechtmatig kan zijn om
winstuitkeringen aan aandeelhouders te doen die ten koste gaan van schuldeisers. Dit kan jegens de schuldeisers onrechtmatig zijn van de
aandeelhouders die meewerken aan het uitkeringsbesluit en van het bestuur dat meewerkt aan de uitvoering van de uitkering. + Kelderman Techniek >
indien de schade die de vennootschap door de onverantwoorde uitkering heeft geleden groter is dan het bedrag van die uitkering zal een
schadevergoedingsactie gebaseerd op art. 6:162 BW voor de vennootschap aantrekkelijker zijn dan een actie uit art. 2:216 BW.
• Voor de inkoop van eigen aandelen door een bv schrijft art. 2:207 lid 2 en lid 3 BW uitkeringsregels en aansprakelijkheidsregels voor die overeenkomen
met art. 2:216 BW.
De organisatie:
• Heeft 2 organen, art. 2:217 jo. 2:239 BW:
o de aandeelhoudersvergadering met bepaalde in de wet en statuten genoemde bevoegdheden > bijv. dient de jaarrekening vast te stellen, art.
2:210 lid 3 BW;
o Het bestuur met andere bevoegdheden > bestuur maakt jaarrekening op, art. 2:210 BW.
O.g.v. de statuten kunnen hier andere organen aan worden toegevoegd.
• In bepaalde gevallen is de bv gehouden een raad van commissarissen en/of een ondernemingsraad, art. 2:189aBW in te stellen.
BV > 50 werknemers => ondernemingsraad instellen. Bepaalde grootte vereisten > structuurregime => raad van commissarissen verplicht, art. 2:263 lid
2, 2:264 lid 1, 2:268, 2:272 en 2:274 BW.
Ook gewone bv kan raad van commissarissen hebben, algemene taak is dan toezicht houden en adviseren, art. 2:250 BW.
• De Wet bestuur en toezicht maakt het mogelijk dat de statuten het toezicht op de bestuurders niet aan een raad van commissarissen opdragen, maar
aan speciaal daarvoor benoemde bestuurders, art. 2:239a BW. Deze toezichthoudende bestuurders worden aangeduid als niet uitvoerende bestuurders.
Zij maken samen met de gewone bestuurders deel uit van het bestuur. Maar zij houden toezicht op en adviseren de gewone (uitvoerende) bestuurders.
Echter nemen zij in beginsel deel aan alle vergaderingen van het bestuur en zijn zo ook betrokkene bij de besluitvorming over onderwerpen die de
dagelijkse gang van zaken betreffen. => vooral in Angelsaksische landen = One-tier board. Klassieke model van een bestuur met afzonderlijke raad van
commissarissen = two-tier board.
4
,• Forum-Bank-arrest > de aandeelhoudersvergadering dient de in de wet en statuten vastgelegde verdeling van de bevoegdheden te respecteren. Zij kan
zonder specifieke wettelijke of statutaire grondslag geen bindende aanwijzingen geven aan het bestuur. De HR heeft deze regel bevestigd in de ABN
AMRO Holding-beschikking. De HR bevestigde het beginsel van bestuursautonomie nogmaals in ASMI. Deze autonomie brengt ook mee dat het aan het
bestuur is te beoordelen of, en in hoeverre, het wenselijk is over het gevoerde en te voeren beleid in overleg te treden met de aandeelhouders. Het
bestuur hoeft de aandeelhoudersvergadering niet vooraf in zijn beleidsvorming te betrekken.
• De aandeelhouders kunnen bij meningsverschillen een bestuurder ontslaan. Dit ontslag is volgens de wet zelfs te allen tijde mogelijk, art. 2:244 lid 1 BW.
• Het bestuur en de raad van commissarissen hebben de bevoegdheid een algemene vergadering bijeen te roepen, art. 2:219 BW.
• Een aandeelhouder heeft in beginsel één stem per aandeel. Verschilt de nominale waarde van de aandelen, dan heeft een aandeelhouder stemrecht
naar rato van die waarde, art. 2:228 lid 2 en 3 BW. De statuten kunnen hiervan afwijken.
• Besluiten worden op een aandeelhoudersvergadering in beginsel met ‘volstrekte’ meerderheid genomen, art. 2:230 lid 1 BW = een gewone
meerderheid (helft +1) volstaat.
• In de statuten kan worden opgenomen dat bepaalde besluiten alleen geldig genomen kunnen worden, indien op de aandeelhoudersvergadering een
zeker gedeelte van het kapitaal is vertegenwoordigd = quorumvereiste, art. 2:230 lid 2 BW.
• De wetgever heeft bewust afgezien van een regeling voor de bv zoals art. 2:107a BW voor nv’s. Ook het bestuur van een bv moet goedkeuring aan de
aandeelhoudersvergadering vragen bij bijv. verkoop van (vrijwel) de gehele onderneming.
Vertegenwoordiging:
• Voor de bv is de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur en de bestuurders geregeld in art. 2:240 BW. Aan het bestuur als zodanig komt de
bevoegdheid toe de vennootschap te vertegenwoordigen (lid 1) end at de vertegenwoordigingsbevoegdheid bovendien toekomt aan iedere bestuurder
afzonderlijk (lid 2). Het bestuur en iedere bestuurder kunnen handelen namens de bv en daarmee rechten kunnen bedingen en verplichtingen kunnen
aangaan voor de vennootschap. Uitgangspunt is dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur en van de bestuurders geldt voor alle
mogelijke transacties die een bv kan afsluiten = volledige vertegenwoordigingsbevoegdheid.
• 3 kenmerken vertegenwoordigingsregeling:
Zie art. 2:240 lid 3 BW.
o Vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur en bestuurders is onbeperkt en onvoorwaardelijk > mogelijk om elke transactie aan te gaan,
ongeacht de aard en omvang van die transactie.
o Er bestaan wel uitzonderingen op die onbeperktheid en onvoorwaardelijkheid, maar die uitzonderingen werken alleen tegenover een derde
(wederpartij van de bv) als zij uit de wet voortvloeien > tegenover derden kan op dergelijke beperkingen en voorwaarden die gebaseerd zijn op
de statuten of afspraken tussen de bestuurders (bijv. in bestuursreglement) geen beroep worden gedaan. Het bestuur of een bestuurder heeft
dus tegenover een wederpartij als onbeperkt en onvoorwaardelijk vertegenwoordigingsbevoegd te gelden als slechts sprake is van beperkingen
of voorwaarden die niet uit de wet voortvloeien.
5
, Een begrenzing van de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur tot een bepaald bedrag berust niet op de wet en kan daarom niet aan
een wederpartij van de vennootschap worden tegengeworpen. Dit geldt ook voor een beperking die zien op een bepaald soort transacties. Het
heeft dus geen zin om zo’n beperking in de statuten op te nemen.
Arrest > Sluis: De HR bepaalde dat indien degenen die een rechtspersoon volgens haar statuten kunnen vertegenwoordigen, namens die
rechtspersoon een rechtshandeling verrichten, deze handeling als rechtshandeling van de rechtspersoon geldt, ook als de statutair aangewezen
vertegenwoordigers in strijd zouden hebben gehandeld met een binnen de interne verhoudingen van de rechtspersoon geldende regel om een
dergelijke rechtshandeling slechts te verrichten o.g.v. een – geldig tot stand gekomen – bestuursbesluit’.
Bibolini: De HR had al uitgemaakt dat het in beginsel geen verschil maakt of degene die met de vennootschap handelde, van de interne
bevoegdheidsbeperking op de hoogte was. Wel kan het zich voordoen, zo overwoog de HR, dat in de omstandigheden van het geval degene die
met de vennootschap handelde, zich in strijd met de goede trouw zou gedragen door de vennootschap aan de met deze gesloten overeenkomst
te houden, indien hij ondanks de hem bekende interne bevoegdheidsbeperking toch deze overeenkomst aanging.
Als bestuurders in strijd handelen met een beperking of voorwaarde van de vertegenwoordigingsbevoegdheid die niet uit de wet voortvloeit,
kan dit er toe leiden dat zij aansprakelijk zijn tegenover de vennootschap voor alle schade die voortvloeit uit de gebondenheid van de
overeenkomst. Arrest > Berghuizer Papierfabriek: De HR oordeelde als volgt: ‘Voor aansprakelijkheid o.g.v. art. 2:9 BW is vereist dat aan de
bestuurder een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Of van ernstig verwijt sprake is, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle
omstandigheden van het geval. De omstandigheid dat is gehandeld in strijd met statutaire bepalingen die de rechtspersoon beogen te
beschermen, moet in dit verband als een zwaarwegende omstandigheid worden aangemerkt, die in beginsel aansprakelijkheid van de
bestuurder vestigt.
Wel uit de wet voortvloeiend is de uitzondering op de regel dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid aan iedere bestuurder toekomt. De
statuten kunnen bepalen dat slechts een of enkele bestuurders vertegenwoordigingsbevoegd zijn. (art. 2:240 lid 2 BW).
o Alleen de vennootschap kan tegenover derden een beroep doen op zo’n wettelijke uitzondering > zolang de vennootschap zich tegenover haar
wederpartij niet heeft beroepen op de vertegenwoordigingsonbevoegdheid van het bestuur of van bestuurders, blijft een rechtsverhouding
tussen de vennootschap en haar wederpartij in stand.
• Nieuwe regel, art. 2:129/239 lid 6 BW, voor situaties van tegenstrijdig belang.
Kernvraag is wanneer van een tegenstrijdig belang sprake is. Het arrest Bruil > uitgangspunt van het begrip tegenstrijdig belang is, zo volgt uit het arrest,
dat zich een conflict voordoet tussen een concreet persoonlijk belang van de bestuurder en het vennootschappelijk belang dat de bestuurder dient te
behartigen. Dit persoonlijk belang brengt het risico mee dat een bestuurder niet voldoende integer en onbevooroordeeld het vennootschappelijk belang
behartigt. De tegenstrijdigbelangregeling beoogt te voorkomen dat de bestuurder bij zijn besluitvorming en handelen zich (met name) laat leiden door
zijn persoonlijk belang.
• Wanneer is er sprake van een tegenstrijdig belang?:
o Er is een tegenstrijdig belang in gevallen waarin de bestuurder en vennootschap met elkaar handelen => direct tegenstrijdig belang. De
betrokken bestuurder mag dan niet deelnemen aan de besluitvorming binnen het bestuur over het aangaan van de koopovereenkomst of het
6
, starten van een gerechtelijke procedure. Bij toepassing van deze regel komt het nog wel aan op een inhoudelijke beoordeling van de belangen:
zijn de belangen niet daadwerkelijk tegenstrijdig, dan geldt het verbod niet.
o Vennootschap moet een besluit nemen voer het aangaan van een transactie met (of het voeren van een procedure tegen) een derde.
Betrokkenheid van een bestuurder met (het belang van) die derde kan tot een tegenstrijd belang leiden => indirect tegenstrijdig belang.
o Wanneer een vennootschap een overeenkomst wil aangaan met een nv of bv, terwijl iemand bestuurder is van beide vennootschappen =>
kwalitatief tegenstrijdig belang.
• Vertegenwoordiging kan ook plaatsvinden bij besluit. Het bestuur kan een aanbod doen of aanvaarden bij besluit. Het besluit is dan tevens de
vertegenwoordigingshandeling. Ook bij de benoeming van een bestuurder door de algemene vergadering o.g.v. art. 2:242 BW wordt de vennootschap
vertegenwoordigd bij besluit (let op uitzondering!) > direct extern werkend. Art. 2:16 lid 2 BW: de nietigheid of vernietiging van een besluit tot
benoeming van een bestuurder of commissaris kan altijd aan de benoemde worden tegengeworpen.
• Art. 2:16 lid 2 BW beschermt wederpartijen die te goeder trouw zijn, ook tegen de nietigheid of vernietiging van een besluit dat een vereiste is voor de
geldigheid van een rechtshandeling van de rechtspersoon die tot een wederpartij is gericht > indirect extern werkend.
Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid:
• Het bestuur dient verantwoording af te leggen aan de aandeelhoudersvergadering > jaarlijks door voorleggen van de jaarrekening. De jaarrekening dient
door de bestuurders en commissarissen te worden ondertekend. Art. 2:210 lid 3 BW: jaarrekening wordt vastgesteld door de
aandeelhoudersvergadering. De vastgestelde jaarrekening dient openbaar te worden gemaakt door deponering daarvan bij het handelsregister, art.
2:394 lid 1 BW.
• Tegelijk met de jaarrekening legt het bestuur aan de aandeelhoudersvergadering ook het bestuursverslag voor, art. 2:210 lid 1 BW.
• De vaststelling van de jaarrekening door ondertekening daarvan door alle aandeelhouders, die tevens bestuurder zijn, strekt wél tot kwijting. Na
decharge zal de vennootschap in het bijzonder o.g.v. art. 2:9 BW de bestuurders en commissarissen in beginsel niet meer (met succes) aansprakelijk
kunnen houden voor tekortkomingen in het door hen gevoerde beleid. Decharge strekt zich echter alleen uit over de daden van het bestuur of de raad
van commissarissen voor zover deze uit de jaarrekening en het bestuursverslag naar voren komen of uitdrukkelijk in de aandeelhoudersvergadering
besproken zijn.
Staleman/Van de Ven-arrest > de decharge strekt zich alleen uit over gegevens die in de jaarrekening zijn terug te vinden of uitdrukkelijk in de
aandeelhoudersvergadering, waarin de decharge aan de orde kwam, ter sprake zijn gebracht. Oftewel, een decharge sterkt zich niet uit tot ‘onder de
pet gehouden’ bestuursfouten. Deze regel geldt ook voor het geval de bestuurder enig aandeelhouder is van de vennootschap en zich in feite dus zelf
kan dechargeren, zie De Rouw.
• In verband met het afleggen van verantwoording is van belang dat het bestuur en de raad van commissarissen aan de aandeelhoudersvergadering alle
inlichtingen moeten verstrekken die deze verlangt. Inlichtingen behoeven niet te worden verstrekt, voor zover een zwaarwegend belang van de
vennootschap zich daartegen verzet, art. 2:217 lid 2 BW.
• Het bestuur van de bv dient ook verantwoording af te leggen aan de raad van commissarissen, voor zover zo’n raad is ingesteld.
7
,• Bij structuurvennootschappen is de verantwoordingsrelatie tussen bestuur en commissarissen zwaarder dan bij een gewone bv. Bij
structuurvennootschappen heeft de raad van commissarissen de bevoegdheid de bestuurders te benoemen en te ontslaan, art. 2:272 BW. Daarnaast
moet de RvC tevoren goedkeuring geven aan een groot aantal in de wet genoemde besluiten van het bestuur, art. 2:274 lid 1 BW = goedkeuringsregel.
De RvC van een structuurvennootschap staat niet geheel vrij naar eigen inzicht goedkeuring te onthouden aan bestuursbesluiten. De RvC zal zijn
opstelling steeds moeten laten bepalen door het belang van de vennootschap en de met de vennootschap verbonden onderneming, art. 2:250 BW.
Hierbij moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het geval.
• Enquêterecht > belangrijk voor afleggen verantwoording. Bij enquêteprocedures gaar het om een door de Ondernemingskamer van het GH A’dam
gelast onderzoek naar het beleid en de gang van zaken van de vennootschap. Voorwerp van het onderzoek is vooral het beleid van het bestuur. De
Ondernemingskamer kan een enquête gelasten wanneer blijkt van gegronde redenen om aan een juist beleid of juiste gang van zaken te twijfelen, art.
2:350 BW. Verzoek enquête door > zie art. 2:346 lid 1 onder b BW (‘tot’ in artikel = ten minste).
OGEM-enquête > de HR besliste dat een enquête ook kan worden verzocht als de vennootschap al failliet is verklaard en er op voorhand geen reden lijkt
om uiteindelijk voorzieningen te treffen.
• Uitspraken HR m.b.t. formele enquêterecht:
o Landis > aandeelhouders van een moedermaatschappij komt in sommige omstandigheden de bevoegdheid toe om een verzoek in te dienen tot
het instellen van een onderzoek bij de dochtermaatschappij(en),ruime uitleg art. 2:346 BW.
o Scheipar > economisch rechthebbende op certificaten was ontvankelijk.
o Bûtot > erfgenamen die aanspraak hadden op een onverdeelde nalatenschap waartoe certificaten behoorden, waren ontvankelijk in hun
enquêteverzoek.
o Chinese workers > aandeelhouder die 50% van de aandelen hield in een vennootschap naar Chinees recht, die op haar beurt 100% van de
aandelen hield in een NL bv, was ontvankelijk in zijn enquêteverzoek.
o Decidewise > onjuist is de opvatting dat de kosten van een onderzoek in een enquêteprocedure, art. 3:350 lid 3 BW, zonder meer als
boedelschuld hebben te gelden in een faillissement van de rechtspersoon ten aanzien waarvan na diens faillietverklaring een onderzoek als
bedoeld in art. 2:345 BW is bevolen. De HR overweegt dat de curator van de failliet zelf kan beslissen in hoeverre hij in het kader van de taak die
hem in het kader van art. 68 Fw is opgedragen, middelen uit de boedel wil gebruiken om daarmee de kosten van het onderzoek te bestrijden.
o Unilever > de beslechting van louter vermogensrechtelijke geschillen, noch het doen van onderzoek naar de feitelijke achtergrond van dergelijke
geschillen, behoort niet tot de doeleinden van het enquêterecht. Een verzoek tot enquête dat betrekking heeft op een louter
vermogensrechtelijk geschil is NO.
o Slotervaart > het enquêterecht sterkt mede ter bescherming van een minderheid van aandeelhouders of certificaathouders tegen (mogelijk)
machtsmisbruik door de meerderheid.
• Aansprakelijkheid > als een bv schade lijdt als gevolg van de onbehoorlijke taakvervulling door een bestuurder, kan de vennootschap de desbetreffende
bestuurder aansprakelijk stellen wegens wanprestatie.
• Art. 2:9 BW regelt de aansprakelijkheid van een bestuurder tegenover de vennootschap > gaat om een regel van interne aansprakelijkheid (= tegenover
de vennootschap). Art. 2:9 BW is tevens van toepassing op de commissarissen van de bv, art. 2:259 BW.
8
,• Externe aansprakelijkheid = aansprakelijkheid van bestuurders tegenover anderen dan de vennootschap, vaak een onbetaald gebleven schuldeiser die
een vordering op de vennootschap heeft.
• Art. 2:9 BW: iedere bestuurder is in beginsel tegenover de vennootschap aansprakelijk (hoofdelijke aansprakelijkheid), tenzij de aangesproken
bestuurder kan aantonen dat hem mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken geen ernstig verwijt kan worden gemaakt en hij bovendien niet
nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van het onbehoorlijke bestuur af te wenden.
Staleman/Van de Ven-arrest > voor aansprakelijkheid op de voet van art. 2:9 BW is vereist dat aan een bestuurder een ernstig verwijt van onbehoorlijk
bestuur gemaakt kan worden.
Laurus-beschikking > de HR spreekt van de aangesproken persoon die tegenover de rechtspersoon zijn taak niet heeft vervuld op de wijze waarop een
redelijk bekwame en redelijk handelende functionaris die taak in de gegeven omstandigheden had behoren te vervullen.
Berghuizer Papierfabriek > Om art. 2:9 BW en de hoofdelijke aansprakelijkheid in werking te kunnen stellen, dient ten minste een van de bestuurders
zich in deze zin aan ernstig verwijtbaar onbehoorlijk handelen tegenover de vennootschap te hebben bezondigd. Als dit het geval is, zijn alle bestuurders
hoofdelijk aansprakelijk, behoudens individuele disculpatie. Handelingen in strijd met wettelijke of statutaire regels die de vennootschap beogen te
beschermen zullen in het algemeen tot aansprakelijkheid leiden.
• Het bestuur dient goedkeuring te verlenen aan uitkeringen (of betaalbaarstelling) van wist of reserves, art. 2:216 BW. Kan de bv na een uitkering niet
voortgaan met het betalen van haar opeisbare schulden, dan zijn de bestuurders die dat ten tijde van de uitkering wisten of redelijkerwijs behoorden te
voorzien jegens de vennootschap hoofdelijk verbonden voor het tekort dat door de uitkering is ontstaan = interne aansprakelijkheid. Bestuurders
moeten beoordelen of betalingsonmacht dreigt indien de bv overgaat tot de voorgenomen betaling = uitkeringstest.
Art. 2:216 BW geldt ook voor art. 2:207 lid 3 en art. 2:208 lid 6 BW.
• Ander geval van interne aansprakelijkheid > art. 2:354 BW. De kosten van een enquêteonderzoek worden gedragen door de vennootschap die wordt
onderzocht, art. 2:250 lid 3 BW. Art. 2:354 BW geeft de vennootschap de mogelijkheid deze kosten op de bestuurders van de vennootschap te verhalen
als uit het onderzoek blijkt dat deze verantwoordelijk zijn voor het onjuiste beleid > o.a. in zaak Meavita.
• Poot/ABP > Een minderheidsaandeelhouder kan de waardeverminderingsschade (die als het ware is afgeleid van de schade die de vennootschap heeft
geleden als gevolg van een beleidsfout) niet rechtstreeks op grond van onrechtmatige daad op de bestuurder verhalen. Kortom: de vennootschap moet
zelf de schade verhalen. De Poot/ABP-leer laat echter ruimte voor uitzonderingen > in bijzondere gevallen kunnen individuele aandeelhouders de
bestuurders o.g.v. art. 6:162 BW aanspraken in verband met de wijze waarop de bestuurders hun taak hebben uitgeoefend > bijv. dat een
aandeelhouder schade lijdt die niet is afgeleid van de schade aan het vermogen van de vennootschap.
• Externe aansprakelijkheid > gaat meestal om situaties waarin de schuldeisers van de vennootschap schade hebben geleden, omdat de bv schulden
onbetaald laat. In beginsel zijn bestuurders niet persoonlijk aansprakelijk voor de schulden van de bv, art. 2:5 BW.
Doorbraak van aansprakelijkheid > de op de bv rustende aansprakelijkheid wordt uitgebreid naar een of meer bestuurders (doorbreekt)
• Externe aansprakelijkheid:
o Art. 2:248 BW > bijzondere regels voor de aansprakelijkheid van bestuurders als vennootschap failliet is gegaan. Ook van toepassing op art.
2:259 BW. Art. 2:248 lid 1 BW vestigt een hoofdelijke aansprakelijkheid op bestuurders voor het tekort in de faillissementsboedel, indien de
curator in het faillissement van de bv aannemelijk kan maken dat het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld. Daarnaast moet de
9
, curator aannemelijk maken dat de onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Hierbij moet worden gedacht
aan ernstig onverantwoordelijk, onbezonnen of roekeloos handelen.
▪ Panmo-arrest > de HR besliste dat de curator voor art. 2:248 BW aannemelijk moet maken dat geen redelijk denkend bestuurder onder
dezelfde omstandigheden aldus gehandeld zou hebben.
Art. 2:248 kent 3 regels:
1. Art. 2:248 lid 2 BW > bepaalt dat vaststaat dat het bestuur zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld wanneer het bestuur geen ordentelijke
administratie conform art. 2:10 BW heeft bijgehouden of wanneer de jaarrekening niet of niet tijdig op het kantoor van het handelsregister
is gedeponeerd.
2. Art. 2:248 lid 7 BW > de curator kan niet alleen de formele bestuurders aanspreken, maar ook degene die het beleid heeft bepaald of
medebepaald als ware hij bestuurder.
Forum-Bank-arrest + ABN AMRO beschikkingen: de aansprakelijkheid van de (mede)beleidsbepaler sluit de aansprakelijkheid van de op een
zijspoor gerangeerde formele bestuurder intussen niet uit. De formele bestuurder kan zich niet aan zijn aansprakelijkheid onttrekken met
het verweer dat hij binnen de vennootschap ‘niets te vertellen’ had. NB: lid 7 geldt alleen voor de aansprakelijkheid van art. 2:248 BW.
3. Art. 2:248 lid 4 BW > geeft de rechter de bevoegdheid de omvang van de aansprakelijkheid van de bestuurders te beperken. De rechter
heeft een matigingsbevoegdheid.
• Art. 6:162 BW > 2 gronden uit de rechtspraak die aansprakelijkheid van de bestuurder tegenover een schuldeiser uit O.D. grondvesten:
o Ontvanger/Roelofsen > aansprakelijkheid van degenen die als bestuurder
▪ (i) namens de vennootschap heeft gehandeld dan wel = zinkend schip-scenario. Een bestuurder mag geen transactie namens de bv
aangaan, indien er, gegeven de slechte financiële positie, geen reële kans bestaat dat de vennootschap de betrokken transactie kan
nakomen. Deze norm is geformuleerd in Beklamel-arrest. Een bestuurder mag dus op straffe van persoonlijke aansprakelijkheid uit O.D.
niet onder alle omstandigheden transacties namens de vennootschap aangaan, ook niet indien hij daarmee het belang van de in
moeilijkheden verkerende vennootschap beoogt te dienen. Doet hij dat toch dan kan hem daarvan (in beginsel) een voldoende ernstig
verwijt worden gemaakt.
▪ (ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt’. = frustratie van
verhaal. Een bestuurder kan ook onrechtmatig handelen tegenover een schuldeiser van de bv als de vennootschap aanvankelijk wel
over geldmiddelen beschikt of kan beschikken, maar deze uiteindelijk niet aanwendt om de betrokken schuldeiser te betalen. Een
bestuurder van een bv maakt zich in het algemeen nog niet persoonlijk schuldig aan een O.D. tegenover een schuldeiser, wanneer hij er
niet op toeziet dat de bv tijdig haar financiële verplichtingen tegenover deze schuldeiser nakomt. Naast wetenschap van benadeling zal
er sprake moeten zijn van bijkomende omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat de bestuurder persoonlijk en in voldoende
mate een ernstig verwijt van het ontstaan van de betalingsonmacht kan worden gemaakt. De HR overweegt dat van een dergelijk
ernstig verwijt in ieder geval sprake zal kunnen zijn ‘als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te
begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar
verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade’.
10