Thanks Laura! Good luck with your exam.
By: bobbi99 • 3 year ago
Translated by Google
Great summary! Only missing 4 items for the year 2021..
By: lies_bouwknegt • 3 year ago
Translated by Google
Hi Bob! If you could let me know what articles you're missing, I'll read them and add them!
By: janieknijland1 • 3 year ago
Translated by Google
Not very good Dutch
By: lies_bouwknegt • 3 year ago
Translated by Google
well say, haha how not?
By: anoukspierdijk • 4 year ago
By: lies_bouwknegt • 4 year ago
Translated by Google
Thank you @anoukspierdijk. OVO
By: stefanvanderlaarse • 4 year ago
By: lies_bouwknegt • 4 year ago
Translated by Google
Thank you @stefanvanderlaarse. OVO
By: maartjevansnippenberg • 4 year ago
By: lies_bouwknegt • 4 year ago
Translated by Google
Thank you @maartjevansnippenberg. OVO
By: maddeleine97 • 4 year ago
Seller
Follow
lies_bouwknegt
Reviews received
Content preview
Inhoudsopgave
Haslam, S.A., & Ellemers, N. (2005). Social Identity in Industrial and Psychology: Concepts,
controversies, and contributions ............................................................................................... 2
Ashforth, B.A., & Kreiner, G.E. (1999). How Can You Do It?": Dirty Work and the Challenge of
Constructing a Positive Identity ................................................................................................. 5
Oorlog bij de brandweer (NRC-artikel juli 2017) ........................................................................ 8
d’Iribarne, P., & Noorderhaven, N. (2017). De relatie tussen Air France en KLM zoals ervaren
door de medewerkers. Een cultureel perspectief. .................................................................. 10
Blanz, M., Mummendey, A., Mielke, R., & Klink, A. (1998). Responding to negative social
identity: a taxonomy of identity management strategies. ...................................................... 14
Postmes, T., Tanis, M., & Wit, D. B. (2001) Communication and Commitment in
Organizations: A Social Identity Approach ............................................................................... 17
Tost, L.P., Gino, F., & Larrick, R.P. (2012). Power, competitiveness, and advice taking: Why
the powerful don't listen .......................................................................................................... 21
Esposo, S.R.,Shooting the messenger: Outsiders criticial of your group are rejected regardless
of argument quiality ................................................................................................................. 24
Smidts, A. Pruyn A.T.H., van Riel, C.B.M. (2001). The impact of employee communication and
perceived external prestige on organizational identification .................................................. 27
Dutton, J.E., & Dukerich (1991). Keeping an eye on the mirror: Image and identity in
organizational adaption ........................................................................................................... 31
Gopinath, C., & Becker, T.E. (2000). Communication, procedural justice and employee
attitude: Relationships under conditions of divestiture. ......................................................... 35
Haslam, S.A., & Platow, M.J. (2001). The link between leadership and followership: How
affirming social identity translates vision into action. ............................................................. 37
Conroy, S., Henle, C.A., Shore, L., & Stelma, S. (2017). Where there is light, there is dark: A
review of detrimental outcomes of high organizational identification. .................................. 38
Ellemers, N., van den Heuvel, H., de Gilder, D., et al. (2004). The underrepresentation of
women in science: Differential commitment or the queen bee syndrome? ........................... 39
Bruckmüller, S., Ryan, M. K., Rink, F., & Haslam, S. A. (2014). Beyond the glass ceiling: The
glass cliff and its lessons for organizational policy. .................................................................. 41
Van der Vegt, G.S., & Bunderson, J.S. (2005). Learning and performance in multidisciplinary
teams: the importance of collective team identification......................................................... 42
Rink, F., & Ellemers, N. (2007). The rol of expectancies in accepting task-related diversity: do
disappointment and lack of commitment stem from actual differences or violated
expectation? ............................................................................................................................. 43
,Artikel 41-
Haslam, S.A., & Ellemers, N. (2005). Social Identity in Industrial and Psychology: Concepts, 54
controversies, and contributions
Begrippen Ingroup en Outgroup (favoritisme): Je ‘eigen’ groep en de ‘andere’ groep. Het ingroup favoritisme houdt 41
in dat bij een bepaalde groep zit en je de groep(sleden) een voorkeursbehandeling wilt geven.
Afhankelijk voor ingroup favoritisme
▪ Mate van identificatie van het individu
▪ Mate waarin de context aanleiding biedt voor vergelijking en competitie met anderen
▪ De relevantie van de status van de outgroup 42
Minimal group studies: Studie waarbij mensen zonder elkaar te kennen in twee groepen werden
verdeeld en elkaar punten moeten toedelen. Minimal group staat ervoor dat groepen worden verdeeld
op basis van minimale kenmerken bijv. kunstvoorkeur zonder dat mensen andere dingen gemeen hebben
of een geschiedenis met elkaar hebben.
43
Sociale identiteit: Kennis van het individu dat hij onderdeel is van een sociale groep, samen met de
emotionele en significante waarde die het lidmaatschap van die groep voor hem met zich meebrengt.
Wie is hij en bij welke sociale groep hoort hij? Men streeft naar positieve SI. Vaak is niet het karakter van
iemand leidend voor het aansluiten bij een groep maar de context.
o Zelfbeeld afhankelijk van groep 47
o Motivatie: (positieve) distinctiviteit
o Eigen groep positief afschilderen
o Aansluiting zoeken bij gewaardeerde groepen
o Distinctiviteit (‘wij zijn beter/ anders/ uniek’)
Persoonlijke identiteit: Identiteit die men ontleent aan persoonlijke eigenschappen.
Accessibilitiy/ readiness: eerdere ervaringen met de categorie. Je wordt op het matje geroepen door de
decaan, je weet precies wat je dan kan verwachten.
Self-Categorizing theory: Het categoriseren van individuen afhankelijk van de context op een cognitieve
manier. Je persoonlijke identiteit maakt plaats voor sociale identiteit. Je kunt onderdeel zij van
verschillende groepen en verschillende identiteiten hebben.
Hypotheses
1. De cognitieve presentatie van the self neemt de vorm aan van self-categorisation. Dit houdt in dat men 47
zich ziet als een lid van een bepaalde groep. Men ervaart (a) een zekere mate overeenkomst met andere
leden van deze groep en (b) een zekere mate van onderscheid van leden buiten deze groep. Vb. als een
vrouw zich categoriseert als dokter, dan ziet ze vergelijking met andere dokters (a) en verschillen met
verpleegkundigen (b).
2. De eigen en andere categorieën bestaan in verschillende mate van abstractie. Lagere abstractie
categorieën kunnen worden opgenomen in hogere abstractie categorieën. Lagere categorieën worden
gedefinieerd in relatie met vergelijking die worden gemaakt op een hoger niveau. Er zijn 3 belangrijke
abstractie niveaus
▪ Het menselijke niveau, in relatie tot andere soorten (dus dieren)
▪ Sociaal niveau, ingroup ten opzichte van de outgroup (doctor – nurse)
▪ Persoonlijk niveau, als individu ten opzichte van andere leden uit de ingroup
▪ Identificatie op elk niveau is even veel waard. Er kan niet worden gesteld dat de persoonlijke
identiteit meer waard is dan de groepsidentiteit.
3. De formatie en saillantie van een self-category is afhankelijk van vergelijkingen op een hoger niveau
van abstractie. zelf-categorisatie is afhankelijk van context en relatief verschil. Bv. (1) PvdA en VVD samen
in de coalitie, maar op basis van politiek zijn ze links/rechts, (2) Manager en vakkenvuller in het bijzijn van
een klant en in een werkoverleg.
2
,4. Contrast principe: er zijn een aantal onderdelen die de categorie stereotypeert. Binnen de categorie
zullen er leden zijn die meer aan het stereotype voldoen dan anderen. Welke karakteristiek
stereotyperend is, is afhankelijk van de context waarin de vergelijking plaatsvindt en welke categorieën
er vergeleken worden. Bv. Profvoetballer is fit, maar sommige meer dan anderen.
5. Wanneer men zich met een andere categorie identificeert zullen leden uit die categorie meer op elkaar
gaan lijken wat betreft de karakteristieken die relevant zijn voor identificatie met die categorie (dat geldt
voor iedereen). Leden buiten die categorie gaan ook meer op elkaar lijken (homogeen), wat betreft het
niet voldoen aan de relevante karakteristieken (wat jullie doen, dat lijkt helemaal niet op wat wij doen).
Vrouw is dokter – identificatie met andere dokters, dezelfde vrouw doet aan yoga – identificatie met haar
vriendinnen.
Homogeniteit: alle mensen van dat bedrijf zijn leuk omdat je een aantal leuke mensen van het bedrijf
hebt gesproken.
Depersonalisatie: Je behandelt iemand niet als individu, maar je behandelt die persoon als lid van een
groep. Dus het is geen afzonderlijk persoon, maar het is een Feyenoorder.
Social identity theory
Richt zich vooral op groepen met een LS. Opzoek naar positieve individuele waardering (beter voelen dan
de andere groep). Je identificeert je met ‘wij’ i.p.v. met ‘ik’. ‘Wij’ zijn beter dan zij. →
Social competition: Op basis van relevante dimensies positief te onderscheiden van de outgroup. Bv. Een
hogere status krijgen. Hier is een voorwaarde de mate van instabiliteit als er maatschappelijk iets te
behalen valt, dan ga je over tot competition, bijv. stakingen van buschauffeurs om meer geld en betere
voorwaarden.
Als individu tot een betere sociale identiteit komen
Social mobility: mogelijkheid om tussen verschillende groepen te switchen (sociale standaard behouden 43
of verbeteren). Individual mobility: Betekent dat je van groep kunt veranderen. Als je bij een sportteam
zit wat niet goed presteert, maar jij als individu wel dan kun je naar een hoger sportteam gaan.
Voorwaarden is een bepaalde mate van permeabiliteit.
Social change: niet mogelijk om van groep te veranderen, maar om collectief als groep beter te worden
in plaats van individueel.
Social creativity: Het accepteren dat het verkrijgen van een andere status niet haalbaar is. En daarom in
denkwijze andere verwachtingen van jezelf of de groep hebben. Een voorwaarde is de mate van
legitimiteit. Op het moment dat de lage status van je groep niet legitiem is bijv. joden als scheldwoord 45
voor Ajax, ga je creatief zijn en daarvan gebruik maken superjoden. Als dit niet legitiem is dus je lage
status is terecht dan accepteer je het en is het niet legitiem om creativiteit te uiten. Of ‘zij zijn rijk, maar
wij zijn aardiger’.
Social competition en social creativity ontstaat wanneer individuele mobiliteit niet mogelijk.
Social identity saillance: Het aannemen van een op dat moment saillante identiteit. Deze identiteit is op
dat moment de identiteit die bij jou hoort. Echter, het wisselen tussen identiteiten kan. Dit wordt later
concreet gemaakt met comparatieve fit. Bv. op school student, op festival rocker.
▪ Normatieve fit
Gedraagt iemand/groep zich op de manier zoals je kan verwachten. Sluit het aan op de stereotypen
gedragingen voor die persoon of groep?
▪ Comparatief fit
Het maken van onderscheid tussen verschillende groepen (vergelijking). De vraag is: zijn wij uniek? Je
bent afhankelijk van de verschillen binnen de categorie en verschillen tussen de categorieën. De
verschillen binnen de categorie zijn kleiner dan de verschillen met een groep buiten je categorie.
Bijvoorbeeld: marketing en finance verschillen veel binnen een organisatie, maar als het gaat om een
51
organisatie tussen de andere dan zijn de verschillen binnen de gehele organisatie kleiner dan de
verschillen tussen de twee organisaties. Context bepalend! Frenkie: internationaal, Ajax, Barcelona
3
, Abstract Individuen streven ernaar om zichzelf positief sociaal te identificeren. De mate van onderscheiding speelt
daarbij een belangrijke rol. Bij het sociaal identificeren speelt de motivationele dimensie een grote rol.
Bedreiging ontstaat wanneer jouw eigen sociale identiteit te laag is. Om deze bedreiging tegen te gaan
proberen mensen sociale mobiliteit (individuele mobiliteit) of sociale verandering (sociale competitie of
sociale creativiteit) te krijgen.
Het sociale categorisatie proces is een proces waarbij het individu afhankelijk van de context zich aansluit
(cognitief) bij een groep. Binnen een categorisatie kan een individu zich met meerdere groepen
identificeren. Echter, telkens 1 groep altijd saillant. Het wisselen tussen groepen op basis van context
gebeurd bij de comparatieve fit. Hier wordt telkens gekeken welke groep bij welke context het best past,
waardoor er minimale verschillen zouden ontstaan binnen de groep en waarbij deze in ieder geval kleiner
zijn dan vergeleken met een andere groep. De normatieve fit geeft aan of het waargenomen gedrag van
iemand overeenkomt met de stereotypering die jij aan deze persoon koppelt.
Methoden Door Tajfel door de jaren 70 heen. Minimale omstandigheden identificeren die een leider zou hebben om
positief te discrimineren over de ingroup waar hij bij hoort. Dit gebeurde aan de hand van het indelen
met schilderijen (Klee en Kandinsky) van groepen. Deze twee groepen moesten zichzelf (ingroup) en de
andere groep (outgroup) nu punten geven. Het indelen gebeurde op basis van arbitrair centrum
(iedereen 2 schilderijen laten zien).
Resultaten Het categoriseren in 2 groepen was voldoende om ingroup favoritisme te bewerkstelligen. Jouw groep
boven de andere groep stellen – mensen kennen de ingroup veel meer punten toe, terwijl hier geen
gegronde reden voor is (geen geschiedenis, geen interactie, ene groep niet beter dan de andere,
eigenbelang speelt niet mee).
Discussie In hoeverre zijn minimale groepen zwart/wit?
Het is niet zo te zeggen of we spreken van een minimale groep of niet. De voorwaarden zijn duidelijk en
we kunnen meer spreken over de mate van sterkte van een minimale groep. Elkaar een dag al hebben
gezien en dan groepen vormen betekent niet dat er absoluut geen sprake kan zijn van minimale groep.
College Minimale groepen
Filmpje over twee groepen die tegen elkaar competitie voeren – hier geen minimale group, omdat er
interactie is onderling. Mensen die zich eerst niet bij een groep hoorde voelen, voelen zich nu beter. Er
ontstaat frictie tussen A en B. Direct interpretatie dat A beter is dan B.
Categorizing
Filmpje schoolplein (groepjes). Distinctiviteit: ze proberen onderscheid te maken, terwijl ze op elkaar
lijken. Wanneer buitenstaanders negatief over je denken, creëer hierdoor kenmerken waardoor je
onderscheidend bent (en hier ga je positiever over denken).
Koppeling Verschil tussen Sociale identiteit theorie (SIT) en Sociale categorisatie theorie (SCT) is: de eerst genoemde
tussen richt zich voornamelijk op het feit dat mensen op motivationele basis hun eigen groep als beter
artikelen bestempelen dan de outgroup.
en
waarom Bij de SCT kunnen we stellen dat de context bepalend is voor het categorisatieproces. Dit proces gebeurd
voornamelijk op cognitieve basis.
Literatuur Normatieve fit: Kan worden omschreven als in hoeverre het gedrag van een individu aansluit bij de
opdracht verwachting van de waarnemer. Deze verwachting is gebaseerd op stereotypen gedragingen die volgens
de waarnemer passend is voor het betreffende individu. De mate waarin een categorie past is afhankelijk
van de overeenkomst over stereotypen.
Beschrijf een actueel voorbeeld van een lage normative fit
Hier kan worden gedacht aan een milieuactivist die dagelijks niet biologisch veel eet, of aan een topatleet
die elke dag een pak sigaretten rookt.
4
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller lies_bouwknegt. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $16.88. You're not tied to anything after your purchase.