100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Medische kennis Blok 1 Jaar 1: inleiding medische kennisgebieden en circulatie $5.91
Add to cart

Summary

Samenvatting Medische kennis Blok 1 Jaar 1: inleiding medische kennisgebieden en circulatie

4 reviews
 130 views  12 purchases
  • Course
  • Institution
  • Book

gehele samenvatting van medische kennis blok 1 jaar 1, hbo-v van de Hanzehogeschool Groningen. De volgende boeken zijn gebruikt in de samenvatting: anatomie en fysiologie van de mens, klinische pathologie en farmacologie. Daarnaast heb ik de belangrijkste informatie uit de hoorcolleges en werkcolle...

[Show more]

Preview 4 out of 38  pages

  • No
  • H1, h2, h5, h4, h6
  • October 29, 2019
  • 38
  • 2019/2020
  • Summary

4  reviews

review-writer-avatar

By: brittkuipers10 • 2 year ago

review-writer-avatar

By: renatevanderspek • 3 year ago

review-writer-avatar

By: maudterharkel • 3 year ago

review-writer-avatar

By: boukjebosma • 5 year ago

avatar-seller
MK (blok 1)

Inleiding medische kennisgebieden en circulatie

Boek: Anatomie en fysiologie van de mens

H1.2
Anatomie = ontleedkunde, om de bouw van het lichaam te kunnen bestuderen word het
opengesneden en ontleed
Fysiologie = leerwetenschap, het meten van functies van het levende lichaam.

Bouw (je hand) en functie (met je hand kan je dingen pakken) zijn dynamische variabelen, die elkaar
beïnvloeden en zeer nauw samenhangen. Je kunt beide grootheiden van elkaar onderscheiden maar
nooit van elkaar scheiden. Dat is waarom anatomie en fysiologie vaak als een vak word gezien
(functionele anatomie).

onderzoeksmethoden
Inspectie = kijken, observeren buiten kant lichaam
Palpatie = voelen.
Percussie = kloppen
Auscultatie = luisteren
Laboratoriumonderzoek (onderzoek weefsels en vloeistoffen)
Röntgenstraling (foto van botten)
Computertomografie (CT) (meeste type weefsels zichtbaar)
Magnetic resonance imaging (MRI) (eigenschappen en structuren van weefsels weergeven)
Echografie of echoscopie (onderzoek door ultrageluidstrillingen, denk aan echo bij zwangerschap)
Doppleronderzoek (stroomrichting en snelheid van het bloed)
Endoscopie = verzamel naam voor alle onderzoeken waarbij gebruikt word gemaakt van een optisch
sonde (staaf met camera) (alle holle organen en grote gewrichten van binnen kunnen worden
bekeken)
ECG = hartactiviteit
EEG = hersenactiviteit
EMG = spieractiviteit

H1.4
Terminologia anatomica = internationale taal van medisch

Afkortingen:
a. = arteria (slagader)
v. = vena (ader)
n. = nervus (zenuw) voor aftakkingen van ruggenmergszenuw
N. = nervus (zenuw) voor hersenzenuwen
m. = musculus (spier)

H2.1
Metabolisme = stofwisseling = alle biochemische reacties die in cellen kunnen optreden. (alle reactie
die energie leveren. Alle reacties die stoffen aanmaken of vervangen.)
2 typen biochemische reacties:
- Anabole reactie = assimilatie = kleine moleculen worden samengevoegd tot grotere.
Deze reactie kost energie. De moleculen worden ingebouwd in de cellen en gebruikt voor
groei, onderhoud en reparatie van weefsels.  opbouw stofwisseling
- Katabole reactie = dissimilatie = grotere moleculen worden afgebroken tot kleinere.

, Bij deze reactie komt energie vrij. De energie kan gebruikt worden voor de
opbouwstofwisseling of andere energie vragende processen als beweging en
warmteproductie.  afbraakstofwisseling

Aerobe dissimilatie = Veelvoorkomende afbraakreactie verbranding. Een energierijke stof reageert
met zuurstof.
Celademhaling = verbranding in de cel. Het doel is energie vrij maken. Brandstof is vaak glucose.
(glucose + zuurstof = energie + water (word hergebruikt) + koolstofdioxide(ademen we uit))
Als er geen glucose is kan er vetten worden gebruikt, nadeel het is minder “schoon”.
(vetten + zuurstof = energie + water + koolstofdioxide + afvalstoffen)

Anaerobe dissimilatie = afbraakreactie zonder zuurstof. Nadelen, minder energie voor cel en meer
afvalstoffen als melkzuur.
(glucose = energie + melkzuur + water)

De gevormde energie word meestal eerst opgeslagen in de cel zodat er energierijke verbindingen
kunnen ontstaan.
Adenosinedifosfaat (ADP) = stof die energie kan “opladen”. (2 fosfaat bindingen)
Adenosinetrifosfaat (ATP) = bewaart de energie (3 fosfaat bindingen)
(ADP + P + energie = ATP (de energie word opgeslagen))
(ATP = ADP + P + energie (de energie word vrijgegeven))

Enzymen
- Altijd eiwitten
- Worden door het lichaam zelf gemaakt
- Kunnen biochemische reacties razendsnel laten verlopen (versnellen reacties)
- Zijn reactie specifiek
- Zijn temperatuur specifiek
- Zijn zuurgraad specifiek
- Worden zelf niet verbruikt of chemisch veranderd tijdens het proces
- Hebben in veel gevallen een co-enzym nodig (stof om de reactie goed te laten verlopen)
- Worden vernoemd naar die stof die ze splitsen of naar de reactie

H2.2
Cel is gevuld met cytoplasma ofwel protoplasma = geleiachtig vocht met water waarin eiwitten,
koolhydraten, vetten en zouten zijn opgelost.
Organellen = structuren in een cel die gespecialiseerd zijn in het uitoefenen van een bepaalde functie
(organen van een cel). Dit zit in het cytoplasma.
Cytosol = het waterige bestand deel van de cel
Celmembraan / plasmamembraan = heel dun vliesje om het cytoplasma en meeste organellen. Het
zorgt er voor dat de intracellulaire ruimte af is geschermd van extracellulaire ruimte (er kunnen geen
stoffen “zomaar” in of uit de cel.
Het celmembraan bestaat uit een dubbele laag fosfolipiden met daar tussen cholesterolmoleculen.
Fosfolipiden = een vetmolecuul met een kop en een staart. De kop bestaat uit fosfor en is hydrofiel
(trekt water aan). De staart is een vetverbinding en is hydrofoob (waterafstotend).

In het celmembraan liggen de twee lagen fosfolipiden met de staart naar elkaar toe. De
fosfaatkoppen liggen aan de buiten kant en maken contact met het milieu buiten de cel enerzijds en
met het cytoplasma anderzijds. Door deze bouw is het celmembraan bijna vloeibaar, vervormbaar en
water afstotend vlies.

,De cholesterolmoleculen zijn vetten met ook een hydrofiele en hydrofobe kant. Ze liggen tussen de
fosfaatmoleculen in en houden zo de fosfaatmoleculen bij elkaar en verstevigen het celmembraan.



In de dubbele fosfolipiden laag drijven 2 soorten eiwitten.
Membraanporiën = eiwitten die aan weerskanten uit het celmembraan steken. Ze vormen een soort
kanaaltje en dienen voor transport van stoffen van en naar het cytoplasma.
Receptoreiwit = eiwitten die aan 1 kant uit het celmembraan steken. Ze dienen als een soort antenne
voor het ontvangen van boodschappen.

Glycocalix = koolhydraten die aan de buiten kant van de cel aan eiwitten en vetten vastzitten. Voor
elk type cel is er een kenmerkende structuur en bepaalt als zodanig de herkenbaarheid van de cel
voor andere cellen in de omgeving.

Er zijn 2 soorten transporten in een cel passief en actief transport:
Passief transport = het celmembraan speelt geen actieve rol en kost de cel dus ook geen energie. Het
is gebaseerd op diffusie en osmose. Zuurstof en koolstofdioxide diffunderen ongehinderd via het
celmembraan. Hoe snel het water zich in of uit de cel verplaats hangt af van de concentratie
verschillen binnen en buiten de cel.
Een zuigende kracht die wordt veroorzaakt door zouten is kristalloïde-osmotische waarde (KOW).
Een zuigende kracht die wordt veroorzaakt door eiwitten is colloïd-osmotische waarde (COW).
Als laatste kunnen bepaalde stoffen via membraanporiën diffunderen. Elke type membraanporie laat
zijn “eigen” type stof door.

Actief transport = kost de cel wel energie. Deeltjes moet van een ruimte met een lage concentratie
opgeloste stoffen naar een ruimte met een hoge concentratie opgeloste stoffen gebracht worden. De
deeltjes gaan dus tegen de concentratiegradiënt in.
2 typen actief transport
- Enzymatische pomp = de transporteerde stoffen worden doormiddel van enzymen door het
celmembraan gesluisd. Dit zijn de transporteiwitten en zitten in het celmembraan. Ze
vervoeren geladen deeltjes zoals calciumionen, kaliumionen, waterstofionen, natriumionen
en chloorionen (in dit geval word het transportmiddel vaak een ionenpomp genoemd). Ook
worden grotere moleculen vervoerd zoals eiwitten en monosachariden. De energie voor dit
vervoer komt vrij door de splitsing van ATP.
- Blaasjestransport = het celmembraan sluit om de stof een en vormt een blaasje. Er ontstaat
een blaasje in het cytosol waardoor de ingesloten stof niet direct met de intracellulaire
ruimte in contact komt.
Endocytose = het naar binnen halen van een stof via een blaasje
Exocytose = het naar buiten brengen van een stof via een blaasje
Fagocytose = als de opgenomen deeltjes een vaste stof vormen
Pinocytose = als de opgenomen deeltjes vloeibaar zijn.

Elk organel bestaat uit of word omgeven door een plasmamembraan.

Nucleus = celkern = het grootste organel van de vel en stuurt alle stofwisselingsactiviteiten in de cel
aan. Het bevat ook de erfelijke eigenschappen van een individu.
Het bestaat uit het nucleoplasma (kernplasma) omgeven door de kernmembraan (zelfde als
celmembraan maar met veel grotere poriën).

, In het nucleoplasma zitten 46 lange chromatinedraden. Elk chromatinedraad bestaat uit eiwitten
(histonen) met daaromheen een nucleïnezuur (desoxyribonucleïnezuur (DNA)) gewikkeld. Als een
cel zicht gaat delen gaan de chromatinedraden spiraliseren, een chromosoom.
In het nucleoplasma bevindt zich nucleolus (kernlichaam) waarin ribonucleïnezuur (RNA) wordt
gemaakt. De aanmaak van eiwitten in de cel worden geregistreerd in het DNA.

(mens heeft 46 chromosomen en zijn altijd een paar, dus 23 paren)

Ribosomen = zijn kleine bolvormige organellen die of los rondzweven in het cytosol of vastzitten aan
een membraansysteem, het endoplasmatisch reticulum. Ze bevatten een eigen RNA dat ribosomaal-
RNA (rRNA) word genoemd.
Ribosomen spelen een rol bij de eiwitsynthese (aanmaak eiwitten). De ribosomen die rondzweven
produceren eiwitten voor de cel zelf en ribosomen die vastzitten voor buiten de cel.

Endoplasmatisch reticulum (ER) = een membraansysteem van platte holten, blaasjes en
verbindingsbuisjes.
Er zijn 2 typen:
- Ruw ER = zitten aan de buiten kant veel ribosomen vast. De eiwitten die deze ribosomen
produceren worden in het kanalen systeem opgenomen en kunnen uiteindelijk via het
golgicomplex naar buiten.
- Glad ER = speelt een rol bij de cholesterol- en lipidenaanmaak voor celmembranen en is
betrokken bij bepaalde biochemische processen in het cytosol (vorming koolhydraten,
ontgiften drugs, alcohol en medicijnen).

Golgicomplex = een stapeltje holle schijven die met elkaar in verbinding staan. Aan de uiteinden
snoeren zich continu blaasjes af. De in het ER gevormde stoffen worden hier verder verwerkt en
daarna in blaasje naar buiten de cel of andere organel vervoerd.

Lysosomen = door het golgicomplex gevormde blaasjes die veel verschillende enzymen kunnen
bevatten. Deze enzymen zijn betrokken bij het katabole proces. Ze spelen een belangrijke rol bij de
intracellulaire vertering van voedseldeeltjes die via endocytose de cel binnenkomen. Ze houden zich
ook bezig met het opruimen van ongerechtigheden in de cel. De enzymen worden een
plasmamembraan afgeschermd van het cytosol. Als het gaat lekken word het autolyse genoemd
waardoor de cel sterft omdat de enzymen organellen en eiwitten gaan op eten.

Mitochondriën = energieleveranciers van de cel. Ze bestaan uit heel veel enzymen die voor de
celademhaling zorgen (verbranding van glucose). De verbranding verloopt via een lange keten van
reacties (citroenzuurcyclus) , product is ATP.

Centrosoom = spoellichaampje. Bestaat uit 2 identieke cilindervormige structuurtjes (centriolen).
Het wordt actief op het moment dat de cel gaat delen. Ze gaan delen en gaan elk naar een cel. Ze
geven de richting aan waarin de celdeling plaatsvindt.

H4.1
Anatomische houding =
- Persoon staat rechtop
- Het hoofd rechtop
- Houdt de armen gestrekt naast het lichaam
- Zijn de handpalmen naar voren gekeerd
- Zijn de voeten iets gespreid

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller emmawillemen. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.91. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

52510 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$5.91  12x  sold
  • (4)
Add to cart
Added