ii)
Opportuniteitskost is wat je opgeeft van het enen goed om meer van het andere goed te
produceren, hier dus -10 investeringsgoederen
iii) E ciëntie van productie
2)
Als het verband tussen de x en y als niet lineair is gaat er een curve ontstaan. Bijvoorbeeld zoals
bij de afnemende meeropbrengsten. De toegevoegde waarde per arbeider gaat na een tijdje
afnemen, tot ze elkaar in de weg lopen en elke arbeider er 1 teveel is, dan gaat er zelfs een cte lijn
komen. De opportuniteitskost kan je hier zien als de bazen die moeten beslissen hoeveel geld ze
uitgeven aan arbeiders ifv van hoeveel meer ze er uit halen.
3)
Dit fenomeen noemt ‘Post hoc ergo propter hoc’, oftewel ‘na dit, daarom dit’. We maken de
redeneerfout dat de president de enige factor is die invloed heeft op de economische groei. Het
kan natuurlijk juist zijn of een grote rol erin spelen maar je mag het nooit zo besluiten rechtsreeks.
Het fenomeen is vaak ook omdat mensen een reden zoeken om dingen te verklaren en ook snel
met de vinger wijzen of een zondebok zoeken.
4)
A) Positief, het is beschrijvend over hoe de economie werkt.
B) Normatief, het is een wens die voorschrijft hoe de economie zou moeten zijn
C) Normatief, het is een wens die voorschrijft hoe de economie zou moeten zijn
D) Positief, het is beschrijvend over hoe de economie werkt.
5)
C, D
Let op: A is juist een voorbeeld van e ciëntie, namelijk (Wilfried) Pareto-e ciëntie.
6)
Het concept van de onzichtbare hand, geintroduceerd door Adam Smith (Schots losoof), zegt
dat er een onzichtbare hand werkt op de markt die steeds voor evenwicht gaat zorgen.
De ‘onzichtbare hand’ is het onbedoelde positieve e ect van eigenbelang op algemeen
belang.
Denk aan voorbeeld bakker: Bakker verkoopt brood voor zijn eigen winst, zorgt als gevolg
dat anderen eten hebben, bakker kan weer dingen kopen en andere
ondernemers aan geld etcetera helpen.
Adam Smith was er van overtuigd dat als je de markt volledig vrij zou laten dit e ect zou optreden
en voor een goed evenwicht zou zorgen. Hij was dus een vrij markt voorstander. In zijn ogen
moest de overheid niet ingrijpen om regels te stellen en dingen te beperken in deze vrije markt, als
je het zijn gang liet gaan zou de onzichtbare hand zijn werk doen.
ffi ffi ff ffi ff fi
,HOOFDSTUK 2
7)
Om te beginnen zijn chartervluchten een normaal goed het is iets waar we meer van gaan
gebruiken als ons inkomen stijgt. (Als we de klimaatkwestie achterwegen laten).
Een eerste mogelijkheid is de daling in vraag naar deze vluchten, als er minder mensen dit doen
gaan maatschappijen die toch vliegen hun vliegtuig willen vullen. Zo komen er goedkopere
tickets, alles is beter dan een lege stoel. Dit is vanuit de vraagzijde. Hier bewegen we langs de
rechte van prijs en vraag.
Het is ook mogelijk dat de hele rechte verschuift, als treinen ineens goedkoper worden weten
luchtvaartmaatschappijen dat ze een substituent zijn en niet te duur mogen blijven, zo zakt prijs.
Wanneer er dingen veranderen zoals de prijs van inputs, subsidies etc kan de aanbieder ook
beslissen om zijn prijzen te verlagen.
8)
A) Daling inputsprijs, kan PC aabodprijs doen dalen, gevolg is meer vraag naar PC’s.
B) Stijging loonkost gaat zich vertalen in stijging prijs PC’s gevolg is vraag naar substituten als
gsm’s.
C) Toename aantal producenten gaat het aanbod verhogen, mogelijks lagere prijzen door
concurrentie
D) PC’s zijn een normaal goed, als we meer verdienen gaan we meer of duurdere PC’s kopen.
Vraag gaat stijgen.
E) Als PC fabrikanten een hogere prijs verwachten gaan ze hun aanbod verhogen. Als dit nieuws
bij consumenten zou geraken zou er massaal naar PC’s gevraagd worden, iedereen wilt er 1
voor de prijs omhoog gaat. Dit zou zorgen voor een self-ful lling prophecy.
9)
i) De vraag neemt af als het marginaal nut afneemt. De bonus van nog extra product wordt
steeds kleiner, consumenten gaan enkel nog vraag ernaar hebben als de prijs verlaagt.
ii) Als de prijs van een product daalt lijkt onze koopkracht groter, we voelen/gedragen ons rijker
en gaan meer kopen van hetzelfde. Dit is het inkomens-e ect. Naast het inkomens-e ect
hebben we ook nog het fenomeen waar mensen kijken naar het prijsverschil van substituenten
die ze normaal kopen. Als een bickyburger ineens 2 keer minder kost dan de boulet die je
altijd neemt ga je wss overschakelen. Dit is het substitutie-e ect.
HOOFDSTUK 3
10)
Prijs inelastisch aangezien dat ze niet kunnen inspelen op de vraag of de prijs. Als de prijs van
tarwe erg stijgt blijft er even veel tarwe door de beperkte grond. Pas op lange termijn kan dit
veranderen.
A) Stijging koopkracht = stijging vraag = stijging prijs: REDEN
B) Verbeterde technologie geeft mss weer tarwe per grond, niet per se reden voor extra prijs
C) Daling in prijs substituent gaat iedereen naar substituent laten gaan, dit zou eerder prijs tarwe
laten dalen
D) Loon van boeren lager dan moet er minder van prijs tarwe naar boeren en kan tarwe
goedkoper worden
E) Aangroei bevolking = meer vraag naar eten = meer vraag naar tarwe = stijging prijs: REDEN
11)
Inkomenselasticiteit = (procentuele verandering in gevraagde hoeveelheid)/(procentuele
verandering inkomen)
-2: Dit wijst op een inferieur goed, bijvoorbeeld colruyt huismerk chocolade, wanneer inkomen
stijgt dan daalt (vandaar min-teken) vraag naar deze minder lekkere goedkopere chocolade.
Mensen gaan dan bijvoorbeeld Côte-D’or nemen in de plaats.
fffi ff ff
, 0,5: Hier consumeren mensen iets meer van als hun inkomen stijgt, dit zijn vaak noodzakelijke
goederen. Mensen gaan deze nu misschien iets vaker vervangen of gretiger gebruiken. Denk aan
gas voor je verwarming, je durft hem al sneller op te zetten als je weet dat je de rekening
makkelijker kan betalen.
4: Dit zijn zaken die mensen ervoor bijna nooit kochten, denk aan luxeproducten als Chanel
parfum.
De laatste 2 voorbeelden zijn normale goederen.
12)
Prijselasticiteit is abs(%∆Q/%∆P), hier is vraag met 100% gestegen en prijs met 50% gedaald.
We passen de boogelasticiteit toe en we krijgen een prijselasticiteit van de vraag met waarde 1,
dit is het geval van eenheidselasticiteit.
13)
Dan daalt de gevraagde hoeveelheid spek met 5% (aangezien -0,5 = x/10%). Dit betekent dat het
complementaire goederen zijn. Mensen willen ei met spek, niet spek ipv ei.
14)
Stel dat ticket 100 euro kost en er 1000 mensen komen, dan hebben ze 100000 euro winst. Als de
tickets 5 procent stijgen en dus 105 euro worden moeten er nog 952,3 verkocht worden om
100000 euro winst te hebben. De enige optie die kan is dus 2% daling van tickets, in dat geval
worden er nog 980 tickets verkocht en 102900 euro winst gemaakt.
We kunnen stellen dat de vraag vrij prijs inelastisch is. 0 < PEv < 1
15)
Dit komt omdat voor rijkere consumenten de luxeproducten zo normaal zijn dat het bijna
basisgoederen zijn. Hier treedt dan hetzelfde fenomeen op als bij minder rijke consumenten,
namelijk basisgoederen blijven kopen ook al verandert de prijs
16)
Er zijn 2 determinanten van prijselasticiteit aan de vraagzijde die hier erg van toepassing zijn en
die bepalen waarom pijnstillers prijsinelastisch zijn. De eerste is beschikbaarheid aan
substituenten, bij pijnstillers zijn er weinig legale handige middelen die functioneren als een
vervanger. Een tweede punt is de proportie van het inkomen dat aan het goed besteed wordt.
Mensen hebben enkele pijnstillers nodig per maand of zelfs minder, tenzij bij een bepaalde ziekte,
het blijft dus onafhankelijk van de prijs een klein deel van je budget. Voor mensen die echt last
hebben is dit ook veel belangrijker dan luxeproducten, dit is nog een determinant.
Als je merk per merk kijkt is de prijselasticiteit wel een stuk groter. We hebben al gezien dat
mensen sowieso pijnstillers gaan blijven kopen maar ze kunnen wel nogsteeds switchen tussen
merken. Al is het zo vanzelfsprekend om een ‘dafalganneke’ te nemen dat mensen waarschijnlijk
vrij merkgebonden gaan blijven kopen.
17)
Op korte termijn vinden mensen minder snel substituten, zo blijft de vraag dus vrij hetzelfde. Als
benzine duurder wordt gaan mensen ook nog vrij veel kopen aangezien ze niet op 123 van
benzine naar elektrisch kunnen overschakelen.
Het zelfde geldt aan de aanbodzijde, een fabriek die al op max capaciteit draait kan niet ineens
inspelen op meer vraag of hogere prijs omdat ze niet meteen kunnen opschalen. Op lange termijn
kunnen ze dan wel investeren en groter worden.
18)
De prijselasticiteit van tomaten in blik is groter dan die van verse tomaten. De tomaten in blik
kunnnen namelijk lang worden opgeslagen en bijgehouden tot het aanbod ineens verhoogt moet
worden. Bij verse tomaten moet je minstens een groeicyclus wachten voor je kan inspelen op de
prijs en je aanbod veranderen.
De voornaamste determinant is hier dus stockeermogelijkheden.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ottoleroy. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.