Leerdoel 1: in grote lijnen de totstandkomingsgeschiedenis van de democratische rechtsstaat
beschrijven.
Theocratische staatsopvatting: de vorst/de soeverein reageert in de naam van God. De
soeverein staat boven de wet.
We gingen iets natuurlijker denken: er ontstonden rechtsbeginselen die ‘uit de natuur’
voortvloeien, waar iedereen recht op had. Dit beperkte de macht van de vorst een
beetje. Er werd besloten dat het optreden van de vorst in het algemeen belang moet
dienen. Is dit niet zo, dan heb je recht op verzet (dit gebeurt vaak niet in de praktijk).
In de middeleeuwen ontstond de feodale staat. De vorst had macht en financiële
middelen nodig. De vorst (leenheer) gaf in ruil voor deze middelen domein goederen.
Deze domein goederen werden uiteindelijk erfelijk. Zo ontstond de adel. Er ontstaan
wederzijdse rechten en plichten. Het gewoonterecht/natuurrecht werd gecodificeerd.
Absolute staat, als reactie op alle oorlogen en chaos ontstond er weer een behoefte aan
absolute soevereiniteit. Deze macht moest niet afhankelijk zijn van andere machten en
was bevoegd nieuwe machten te scheppen.
Klassieke liberale rechtsstaat, de burger en de overheid worden beide gebonden door
het recht. Belangrijke personen bij deze ontwikkeling waren:
Locke (mensen zijn individuen en burgerlijke vrijheden, machtenscheiding,
constitutionele democratie door middel van representatie, parlement wordt door
het volk gekozen).
Montesquieu (trias politica)
Rousseau (contract social; een samenleving waarin geen mens elkaar domineert
en rechten en plichten zijn vastgelegd. En volonté Generale; individuele
vrijheid wordt ingeruild voor algemene wil).
Leerdoel 2: De beginselen van de democratische rechtsstaat in een casus of in de actualiteit
herkennen en uitleggen op welke wijze deze beginselen een rol spelen.
De beginselen van de democratische rechtsstaat:
1. Machtsverdeling (Trias Politica): de overheidsfuncties worden verdeeld onder
wetgevende macht, uitvoerende macht en de rechterlijke macht om misbruik van macht
te voorkomen.
*monistiche verhouding = regering en parlement domineren elkaar
*dualistische verhouding = regering en parlement is gescheiden -> Nederland
2. Legaliteitsbeginsel: voor alle overheidsoptreden moet een wettelijke grondslag zijn (wet
in formele zin) en moet worden uitgeoefend binnen de grenzen van het recht.
, 3. Rechterlijke controle: De burger heeft het recht om naar een onafhankelijke rechter te
stappen. Ook tegen de overheid.
4. Grondrechten: fundamentele rechten en vrijheden in hoge orde.
5. Democratiebeginsel: overheidsoptreden moet aanvaardbaar en legitiem zijn voor de
burger. Burgers moeten inspraak hebben op overheidsbeslissingen (in Nederland via de
verkiezingen of referendum.
Leerdoel 3: Het staatsrecht en bestuursrecht situeren in het Nederlandse rechtssysteem.
Leerdoel 4: Uitleggen wat eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn, deze
overheidshandelingen herkennen, de noodzaak daarvan verklaren en uitleggen waarom zij
legitimatie behoeven.
Eenzijdig bindende overheidshandelingen: handelingen waarmee de andere partij niet hoeft in
te stemmen. Deze besluiten zijn bindend.
1. wetten in materiële zin
2. beleidsregels
3. plannen
4. uitspraken
Eenzijdig bindende overheidshandelingen zijn publiekrechtelijke rechtshandelingen en zorgen
voor structuur en sturing in de samenleving. Deze besluiten zijn problematisch, omdat
belanghebbende nu zonder instemming dingen opgelegd kunnen worden. De besluiten moeten
, altijd aanvaardbaar zijn (democratiebeginsel). Overheidsgezag is aanvaardbaar door de
beginselen rechtsstaat en democratie.
Leerdoel 5: De bronnen van het staatsrecht en bestuursrecht benoemen en gebruiken om
publiekrechtelijke vragen te beantwoorden.
1. wet
a. Verdragen: EU-verdragen, EVRM, handvest van de VN, etc.
b. Statuut: voor het Koninkrijk der Nederlanden, organisaties en onderlinge verhoudingen
binnen het koninkrijk.
c. Grondwet: voor het Koninkrijk der Nederlanden, inrichting en verdeling van de
staatsmacht.
d. organieke wet en overige wetten in formele zin; als iets uit de grondwet verder geregeld
moet worden in formele zin heet dit organieke wet.
e. Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s); reglement van orde voor de Raad van
Ministers.
f. Ministeriële regelingen; vergaderreglement van de Eerste en Tweede Kamer.
g. Decentrale regelingen: APV’s.
Leerdoel 1: De ambten/organen van de Staat benoemen en onderscheiden.
Staten-Generaal
- Art. 50-72 Gw
- Samengesteld ambt: 2- kamerstelsel (art. 51 Gw)
Regering
- Samengesteld ambt: koning + ministers
Koning
- Art. 24-41 Gw + onschendbaarheid (art. 42 lid 2 Gw)
Ministers en Staatssecretarissen (kabinet)
- Art.43-49 Gw
Ministerraad: enkel de ministers
- Art. 45 Gw
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller bjorkvanveluw. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.71. You're not tied to anything after your purchase.