Samenvatting De bestuurlijke kaart van Nederland: het openbaar bestuur en zijn omgeving in nationaal en internationaal perspectief door G. Breeman e.a. (2016).
De bestuurlijke kaart van Nederland
G.E. Breeman, WJ. van Noort, M.R. Rutgers
Hoofdstuk 1: Inleiding
Bij het bepalen wat ‘openbaar’ is, ontstaan definitieproblemen. Vanuit verschillende invalshoeken zijn
organisaties wel of niet openbaar. Er zijn drie criteria die een rol spelen bij het definiëren van welke organen en
organisaties tot het openbaar bestuur behoren:
- Juridische grondslag. Juridisch gezien behoren alle organisaties met een publiekrechtelijke grondslag
tot het openbaar bestuur.
- Financiering. Publieke organisaties worden gefinancierd uit algemene middelen (belastingen, premies
of overheidssubsidies).
- Doel- of taakstelling. Publieke organisaties richten zich op het algemeen belang.
In hoofdstuk 8 komen we terug op de vaak tegenstrijdige en problematische afbakening van het openbaar
bestuur en wordt een typologie gepresenteerd om de positie van diverse instituties van elkaar te markeren.
Behalve het openbaar bestuur zelf, is het goed om de omgeving van het openbaar bestuur te leren kennen. Zo
krijg je een compleet beeld van de bestuurlijke kaart van Nederland. Het maatschappelijk middenveld,
bedrijfslichamen, relaties met het bedrijfsleven en belangengroepen zijn hierbij belangrijk. Het openbaar
bestuur is pas te begrijpen wanneer je kijkt naar de maatschappelijke context.
Kenmerken van het Nederlandse openbaar bestuur:
o Constitutionele monarchie.
o Rechtsstaat.
Legaliteitsbeginsel: de overheid mag alleen handelen op grond van wettelijke bevoegdheden.
o Gedeeltelijke scheiding der machten.
o Scheiding van kerk en staat.
o Parlementair stelsel,
Met daarin het beginsel van ministeriële verantwoordelijkheid.
En de vertrouwensregel: ministers worden geacht af te treden zodra zij het vertrouwen van
de volksvertegenwoordiging geschonden hebben.
Het parlementair stelsel is dualistisch: de volksvertegenwoordiging is onafhankelijk van de
regering en ministers kunnen geen deel uitmaken van de Staten-Generaal.
o De Nederlandse bevolking kiest geen bestuurders.
o Het kiesstelsel is gebaseerd op een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.
o Gedecentraliseerde eenheidsstaat.
o Afwezigheid van constitutioneel hof.
o Afwezigheid van juryrechtspraak.
o Aanwezigheid van functioneel bestuur.
Sommige van deze kenmerken zijn resultaat van wetten (1848 Thorbecke; 1917 volksvertegenwoordiging) en
anderen zijn in de loop der tijd ontstaan. Het Nederlands bestuur is te typeren als inclusief: besluiten worden
pas genomen als er brede steun voor bestaat onder de betrokken politieke actoren. Dit is te karakteriseren met
behulp van zes co’s: coalitie, collegialiteit, compromis, consensus, coöptatie en coöperatie. Toch is er veel
discussie over bestuurlijke vernieuwing omdat er te veel afstand zou zijn tussen kiezers en gekozenen en er
gebrek aan daadkracht zou zijn. Veel pleidooien (voor o.a. rechtstreekse verkiezingen en referenda) hebben tot
niets geleid.
Hoofdstuk 2: De Nederlandse staat
Kenmerken van een staat:
1. Er is een specifiek grondgebied.
2. Er is een bevolking.
3. Er is een wettelijke ordening en bestuurlijke organisatie die gezaghebbend de wet- en regelgeving kan
handhaven.
1
, 4. Erkenning van andere staten. In de praktijk is lidmaatschap van de VN hiervan het teken.
Soevereine staat: een onafhankelijke staat die in het internationale recht gelijk is aan alle andere
staten.
De Staat der Nederlanden (juridische term voor de Nederlandse overheid) is een rechtspersoon: de staat is
bevoegd om rechtshandelingen te verrichten. Nederland maakt samen met Aruba, Curaçao en Sint Maarten
deel uit van het Koninkrijk der Nederlanden. Deze laatste drie zijn een land binnen het Koninkrijk. Bonaire, Saba
en Sint Eustatius zijn vergelijkbaar met een gemeente (openbaar lichaam). De bijzondere
samenwerkingsverbanden met deze landen worden geregeld door het Statuut voor het Koninkrijk der
Nederlanden. Hierbij geldt dat het Statuut van een hogere orde is dan de Nederlandse Grondwet.
De koning is staatshoofd van het hele Koninkrijk. In de aparte landen is een gouverneur aangesteld. Behalve
een gouverneur is er ook een gekozen gevolmachtigde minister per land. De regering van het gehele koninkrijk
bestaat uit de koning en een Raad van Ministers. In de raad zitten dus de drie buitenlandse ministers en (door
de koning benoemde) Nederlandse ministers. De regering van het koninkrijk oefent samen met de Staten-
Generaal de wetgevende macht uit.
In het Nederlandse kabinet is een minister of staatssecretaris in het bijzonder belast met koninkrijksrelaties.
Deze persoon is verbonden aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en wordt op
ambtelijk niveau ondersteund door het directoraat-generaal Bestuur en Koninkrijksrelaties.
Nederland is sinds de Grondwet van 1815 een constitutionele monarchie: een staat waarin het koningschap is
verankerd in een constitutie. De koning is ondergeschikt aan de wet. De constitutie is het geheel van
(on)geschreven regels met betrekking tot organisatie van een staat, en dit kan (gedeeltelijk) vastgelegd worden
in een grondwet. Soms heeft een staat geen grondwet, maar wel een constitutie.
J.R. Thorbecke was bij de vorming van de Nederlandse Grondwet van groot belang. De belangrijkste
uitgangspunten van de nieuwe Grondwet van 1848 bespreken we aan de hand van drie sleutelbegrippen: het
parlementair stelsel, de rechtsstaat en de gedecentraliseerde eenheidsstaat. Hierbij wordt ook ingegaan op de
verschillende bestuurslagen in het gedecentraliseerde Nederland: het ‘Huis van Thorbecke’.
- Parlementair stelsel. De kern van dit stelsel is de Tweede Kamer, gekozen door de Nederlandse
bevolking van 18 jaar en ouder. Verder kent dit stelsel 2 principes:
o De koning is onschendbaar en de ministers zijn verantwoordelijk (ministeriële
verantwoordelijkheid). De ministers leggen verantwoording af over de handelingen van leden
van het koningshuis en over het functioneren van het ambtenarenapparaat dat namens de
regering beleid voorbereidt en uitvoert. De ministers worden gecontroleerd door het
parlement.
o Een kabinet moet het vertrouwen van een meerderheid in de Tweede Kamer (of
minister/staatssecretaris) hebben (vertrouwensregel). Bij verlies van vertrouwen (kenbaar
gemaakt door een motie van wantrouwen) zal het kabinet of de betrokken minister of
staatssecretaris moeten aftreden.
- Rechtsstaat. De staat is onderworpen aan de regels van het recht. Kenmerken rechtsstaat:
o Handelingen van de overheid zijn gebaseerd op bevoegdheden uit de wetten.
o Er is een machtenscheiding in de staat (trias politica, Montesquieu). Wetgevende,
uitvoerende en rechtsprekende machten zijn onafhankelijk van elkaar en controleren elkaar.
o Het bestaan van vrije en geheime verkiezingen.
o Het bestaan van grondrechten (‘klassieke’ zoals vrijheid van meningsuiting en ‘sociale’ zoals
het recht op sociale zekerheid).
o Persvrijheid zodat de media onafhankelijk en vrij is: rol van waakhond.
- Een gedecentraliseerde eenheidsstaat. Eigenlijk tegenstrijdig: overdracht van taken en bevoegdheden
aan lagere bestuurslagen (decentralisatie); samenhang en coördinatie die van bovenaf worden
opgelegd (eenheidsstaat). Dit is mogelijk door eenvormigheid van wet- en regelgeving. Belangrijke
begrippen die te maken hebben met een gedecentraliseerde eenheidsstaat:
o Autonomie: gemeenten en provincies kunnen zelfstandig regels stellen, met betrekking op
eigen grondgebied. APV’s (algemene plaatselijke verordeningen) kunnen dus per gemeente
verschillen. Per plek zijn er problemen en ontstaan er dus unieke APV’s. Daardoor is er sprake
van rechtspluralisme in Nederland.
o Medebewind: het komt ook voor dat gemeenten en provincies regels opstellen in opdracht
van een hogere regeling. Bijvoorbeeld de Wet ruimtelijke ordening (Wro): verplicht
2
, bestemmingsplannen opstellen. De inhoud van de regels is vrij, maar gemeenten en
provincies moeten rekening houden met regels van hogere orde.
o Toezicht: het principe van eenheid is uitgewerkt in toezicht. De nationale overheid kan alle
besluiten van lagere overheden vernietigen als ze in strijd zijn met de wet of het algemeen
belang. Hier wordt ‘algemeen belang’ uitgelegd als het verzekeren van de eenheid van het
regeringsbeleid.
Door de indeling in vele bestuurslagen, bestaan er op drie niveaus vele ‘overheden’: de Rijksoverheid met 11
departementen, de 12 provincies en de 388 gemeenten. Ze zijn afhankelijk van elkaar en moeten
samenwerken. Soms zijn er problemen, maar het Huis van Thorbecke blijft overeind. Maar waarom werken de
bestuurslagen precies samen?
1. De samenwerking in de vorm van taakverdeling levert voordelen op. Bijvoorbeeld: één leger voor
iedereen en gelijke inkomens in het hele land.
2. Lagere bestuurslagen weten beter wat de lokale problemen zijn. Gemeenten kunnen het algemeen
beleid van het Rijk verder uitwerken en gebruiken hiervoor de financiële steun van het Rijk.
3. Veel problemen zijn niet op één plek te vinden en moeten dus door overleg opgelost worden. De
provincie is, als tussenliggende bestuurslaag, het zwaarst belast met deze problemen. Sommigen
willen een 4e bestuurslaag: er ontbreekt volgens hen een ‘regionaal gat’ op bovengemeentelijk niveau.
Samenwerking en coördinatie tussen bestuursorganen gebeurt door daadkrachtiger optreden van de
provincies, samenwerking tussen gemeenten in het kader van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr) en
door gemeentelijke herindeling. Toch kan dit alles ook leiden tot bestuurlijke drukte en ondoorzichtigheid.
De bestuurlijke indeling van Nederland in Rijk, provincies en gemeenten is een territoriale indeling. De drie
bestuurslagen hebben een open huishouding: ze zijn vrij om initiatieven op hun eigen grondgebied uit te
voeren. Territoriaal bestuur wordt ook wel het algemeen bestuur genoemd. Daarnaast zijn er bestuursorganen
met een beperkt, in wetten vastgelegd takenpakket: instituties van het functioneel bestuur in Nederland.
Bijvoorbeeld de waterschappen en de politie.
Hoofdstuk 3: De politiek-bestuurlijke instituties
Nederland is een dualistisch parlementair stelsel. Parlementair stelsel: er is sprake van een
afhankelijkheidsrelatie tussen regering en parlement en alleen het parlement wordt direct gekozen. Nederland
is dualistisch omdat de Staten-Generaal stellen zich onafhankelijk op ten opzichte van de regering, en de
ministers zijn geen lid van de Staten-Generaal.
De regering
De regering (synoniem: Kroon) wordt gevormd door de koning en de ministers. Sinds 1813 is Nederland een
monarchie, sinds 1848 een constitutionele monarchie en het koningschap heeft steeds meer een
symboolfunctie. De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat ministers verantwoordelijk zijn voor de
onder hen vallende ambtenaren en voor de Koning en zijn daarop aanspreekbaar door de
volksvertegenwoordiging.
De kabinetsformatie verloopt in een aantal stappen. Het gewoonterecht en politieke spelregels bepalen de
gang van zaken tijdens de kabinetsformatie.
1. Verkiezingen.
2. Informateur (meestal afkomstig uit de grootste partij), benoemd door de Tweede Kamer, onderzoekt
de mogelijkheid tot samenwerking van twee of meer partijen in een kabinet.
3. Een formateur, benoemd door de Tweede Kamer, rondt de vorming van het kabinet af door voor de
verschillende portefeuilles personen te zoeken. Hij houdt zijn opdracht in beraad tot hij er zeker van is
dat hij zal slagen.
4. Het kabinet komt bijeen om een regeerakkoord te schrijven. Hier zijn de fracties van coalitiepartijen in
de Tweede Kamer aan gebonden.
5. Benoeming en beëdiging door de koning.
6. Presentatie aan het parlement door middel van een regeringsverklaring: minister zet het beoogde
regeringsbeleid uiteen aan de volksvertegenwoordiging, die daarover vervolgens met de minister-
president in debat gaat.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller simonearnold. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.82. You're not tied to anything after your purchase.