Zeer uitgebreide hoorcollege aantekeningen Materieel Strafrecht RUG (RGMSR00306). Biedt een duidelijk overzicht van de complete stof van het vak (schema's, jurisprudentie, voorbeelden en casusschetsen).
Het doel van strafbepalingen is de bescherming van een bepaald belang (ook wel
rechtsbelang of rechtsgoed). De wetgever beschermt dit tegen schending en/of krenking en
soms zelfs al tegen het in gevaar brengen van die belangen. Voorbeelden van
rechtsbelangen zijn de openbare orde, het recht van leven en het eigendom enzovoorts.
Veel strafbaarstellingen staan in bijzondere wetten (bijvoorbeeld Wet op de Economische
Delicten, de Verkeerswet en de Opiumwet). Iedere bijzondere wet kent een eigen
rechtsbelang dat beschermd moet worden.
Kan het rechtsgoed nog andere functies hebben die de moeite waard zijn?
• Ordenende functie/rubricerende functie ® deze is betrekkelijk onproblematisch.
Aan de hand van het rechtsbelang kun je strafbepalingen gaan indelen/rubriceren
(het maken van titels in het Wetboek van Strafrecht en iedere titel ziet op een
bepaald rechtsgoed of rechtsbelang). De wetgever heeft zelf een ordening
aangebracht aan de hand van het te beschermen rechtsgoed. Het belang hiervan
komt voornamelijk terug bij ne bis in idem (68 Sr) en samenloop. Verder is deze
functie niet heel relevant.
o Voorbeeld: Iemand heeft drugs verkocht. Daarmee heeft diegene
automatisch ook drugs voorhanden gehad. Dit zijn juridisch gezien echter
twee verschillende delicten. Kan diegene voor beide delicten vervolgd
worden of worden vervolgd voor het ‘voorhanden hebben’ als het vervolgen
voor ‘verkopen’ niet is geslaagd? Belangrijk is of de strafbepaling op
hetzelfde rechtsgoed zien. Relevant is altijd om je af te vragen: wat is precies
het rechtsgoed?
• Interpretatieve functie: de functie die het rechtsgoed kan hebben bij de uitleg van
een delictsomschrijving. Ook hier speelt het rechtsgoed een rol bij de
beantwoording van de vraag hoe de delictsomschrijving moet worden uitgelegd. De
rechter zal proberen te komen tot een uitleg die past bij het achterliggende
rechtsgoed. Dit noem je een soort ‘rechtsgoedconforme interpretatie’.
o Voorbeeld 1: Huisvredebreuk wordt strafbaar gesteld op grond van 138 Sr
(zie nu echter 138a Sr). Dit delict werd vroeger ingezet tegen krakers, maar
was niet succesvol. De rechter kwam moeilijk tot een veroordeling. Het liep
vast op het bestanddeel ‘bij een ander in gebruik’. De rechter vroeg zich af
welk rechtsgoed de wetgever wilde beschermen. Dit probleem speelt echter
niet als de eigenaar daar helemaal niet woont. Zijn huisvrede is dan niet in
het geding als het huis wordt gekraakt. Het achterliggende rechtsgoed stuurt
de rechter bij de uitleg van een bestanddeel. In dit voorbeeld leidt het tot
een restrictieve uitleg.
o Voorbeeld 2: Soms kan het rechtsgoed ook leiden tot een ruime uitleg, zodat
het rechtsgoed beter beschermd kan worden. Een vrouw heeft een relatie
met een man, maar is niet getrouwd met die man. De man pleegt ontucht
met het kind van de vrouw. Dit werd vervolgd volgens 249 Sr, ofwel ‘ontucht
met een stiefkind’. De kwalificatie als stiefkind is niet vanzelfsprekend, omdat
de man en vrouw niet gehuwd waren. De rechter van het Hof koos hier
echter wel voor, omdat het rechtsgoed de seksuele integriteit van jeugdigen
,MM HOORCOLLEGE MATERIEEL STRAFRECHT RUG
is die in een afhankelijkheidsrelatie zitten. De rechtsgoedconforme
interpretatie van het Hof ging de Hoge Raad te ver. De Hoge Raad vond het
niet doorslaggevend en wees daarbij op de wetsgeschiedenis. De wetgever
heeft alleen gedacht aan de situatie dat man en vrouw getrouwd zijn. Alleen
dan kan het kind van de vrouw een stiefkind zijn van de man. HR: “De
strekking van de bepaling zou kunnen leiden tot een extensieve interpretatie,
maar die kant gaan we niet op, gelet op de wetsgeschiedenis. Daarnaast
komen we voor lastige nieuwe vragen te staan als we deze kant op gaan. Dat
zijn vragen die door de wetgever beantwoord moeten worden en niet door
de rechter. Bijvoorbeeld: wat als de man en vrouw niet eens samenwonen? Is
het kind dan ook een stiefkind? Met dit soort vragen wil de Hoge Raad zich
niet bezighouden en dat moet wel als we dit argument van het Hof
honoreren.”
De interpretatieve functie komt ook van pas als een delictsomschrijving het bestanddeel
‘wederrechtelijk’ bevat. Bijvoorbeeld ® iemand heeft geen rijbewijs en gaat met
toestemming van zijn vader een stuk rijden in de auto van de vader. Is dat joyriding (artikel
11 WVW 1994)? Is hier voldaan aan het bestanddeel wederrechtelijk? De vader heeft
immers wel toestemming gegeven, máár de jongen heeft geen rijbewijs. De bepaling wil
het ongestoorde genot van het voertuig beschermen. Dat is hier niet in het geding en dus
ligt het niet voor de hand om te vervolgen volgens 11 WVW. Let op! Er is wel een andere
bepaling die dit strafbaar stelt, want rijden zonder rijbewijs mag natuurlijk niet.
Kan een persoon zowel steler als heler zijn (artikel 416 Sr)? Als je slechts kijkt naar artikel 416
Sr zou je denken van niet. Wat wil deze bepaling beschermen/tegengaan? Heling is een
begunstigingsdelict. Met dit delict wordt begunstigd dat andere mensen delicten plegen.
Immers: ‘zonder heler, geen steler’. Als je zelf een fietst steelt en er vervolgens zelf op rijdt,
is het niet de bedoeling dat die gedraging onder artikel 416 Sr valt. Je begunstigt immers
geen anderen om een delict te plegen (rechtsgoed). Het kan wel bewezen worden
verklaard, maar niet worden gekwalificeerd als heling.
Soms biedt de delictsomschrijving helemaal geen ruimte tot interpretatie van het
rechtsgoed. In zo’n geval kom je terecht bij de strafuitsluitingsgronden.
Delicten brengen een rechtsgoed in gevaar. Niet iedere gedraging die een rechtsgoed in
gevaar brengt, is direct strafbaar gesteld. Bijvoorbeeld, niet strafbaar is gesteld hij die een
ander van het leven beroofd. Dit is alleen strafbaar als diegene schuld treft (307 Sr) of opzet
heeft gehad op de levensberoving ® doodslag (287 Sr). Doding is dus alleen strafbaar
onder beperkende voorwaarden. Een delict dat tussen doodslag en dood door schuld in
ligt, is mishandeling indien het feit de dood ten gevolge heeft (300 lid 3 Sr). Dit valt onder
geobjectiveerde gevolgen. Dit laatste kent een hogere strafmaat, omdat er opzet aan de
mishandeling aan ten grondslag ligt. Al met al wordt het menselijk leven op verschillende
manieren beschermd: opzet, culpa en als geobjectiveerd bestanddeel.
Gemeengevaarlijke delicten zijn delicten waarbij de gedraging een gevaar in het leven
roept dat als het ware onbeheersbaar is. Bijvoorbeeld brandstichting waarbij gevaar
,MM HOORCOLLEGE MATERIEEL STRAFRECHT RUG
ontstaat voor goederen of het menselijk leven (157 en 158 Sr). Hierop staat een
gevangenisstraf van 30 jaar of zelfs levenslang. Dit kan dus even zwaar bestraft worden als
moord. De dood is hier een geobjectiveerd bestanddeel. Je hoeft dus geen opzet te
hebben op de dood, maar wel op brand stichten. Brandstichten is immers een
levensgevaarlijke activiteit. Daarnaast kunnen er bij brandstichting ook nog een heleboel
mensen overlijden.
Ook zaken worden beschermd ® opzettelijke zaakbeschadiging is strafbaar gesteld (350
Sr), maar culpoze niet. Echter zijn zowel opzettelijke als culpoze beschadiging van
computergegevens strafbaar (350a en 350b Sr).
We kennen materiele en formele delicten:
• Materieel delict: veroorzaken van een gevolg is strafbaar gesteld. De wijze van
veroorzaken is irrelevant. Het meest simpele voorbeeld is doodslag. Hoe je een
ander dood doet niet ter zake; opzettelijk doden is strafbaar.
• Formeel delict: een bepaalde gedraging, bepaalde wijze van een inbreuk op een
rechtsgoed (in vorm van krenking of gevaarzetting) is strafbaar gesteld. Simpele
voorbeelden zijn diefstal (310 Sr) en opruiing (131 Sr). Vanuit het legaliteitsoogpunt
heeft dit een voordeel. Het is immers heel duidelijk wat er strafbaar is gesteld.
Nadelen zijn echter problemen rondom afbakening (vooral wat betreft
vermogensdelicten). Bijvoorbeeld het dwingen tot afgifte. Is dat nou diefstal of heeft
diegene het zelf afgegeven? Dit roept afbakeningsprobleemstukken of. Een ander
gevaar is dat er leemten zijn. Door heel specifiek strafbaarstellingen op te stellen,
kan het zijn dat de wetgever een specifieke situatie mist.
Þ Er bestaan ook mengvormen. Sommige delicten kunnen zowel formeel als materieel
zijn. Denk bijvoorbeeld aan 300 Sr en 157 Sr.
We maken onderscheid tussen krenkingsdelicten en gevaarzettingsdelicten:
• Krenkingsdelict: de gedraging maakt daadwerkelijk een inbreuk op het rechtsgoed.
Voorbeeld zijn doodslag, diefstal, vernieling of belediging. Krenking moet dan dus
ook bewezen moeten worden. Krenkingsdelicten kunnen formele dan wel materiele
delicten zijn.
• Gevaarzettingsdelicten:
o Concrete gevaarzettingsdelicten: strafbaarstelling van een gedraging, die
‘concreet’ een gevaar oplevert voor een bepaald rechtsgoed. Het gevaar
moet dan dus ook daadwerkelijk zijn ontstaan. Gevaarzetting is bestanddeel
en dient bewezen te worden (materieel delict). Een bekend voorbeeld is
brandstichting (157 Sr).
o Abstracte gevaarzettingsdelicten: strafbaarstelling van een gedraging, omdat
die (in het algemeen) ‘gevaar’ kan opleveren voor een bepaald rechtsgoed.
Het gevaar hoeft er dus niet daadwerkelijk te zijn. Of het gevaar er is, is
irrelevant. Het gaat ervoor of het gevaar kán opleveren. Of een gedraging
gevaar veroorzaakt of kan veroorzaken, is niet van belang en dus geen
bestanddeel. Dit hoeft dan dus ook niet bewezen te worden. Een voorbeeld
is bijvoorbeeld meineed (207 Sr) of bijvoorbeeld 428 Sr (zonder verlof in
, MM HOORCOLLEGE MATERIEEL STRAFRECHT RUG
brand steken van roerende zaken). Er komen talloze van dit soort delicten
voor, ook in de bijzondere wetgeving:
§ Rijden onder invloed (8 WVW 1994);
§ Zonder vergunning een inrichting in werking te hebben (8.1 Wet
Milieubeheer);
Þ Abstracte gevaarzettingsdelicten zijn doorgaans formele delicten (207 Sr en 8 WVW
bijvoorbeeld).
Concrete gevaarzettingsdelicten roepen de vraag op hoe je moet beoordelen of er sprake
is van een concreet gevaar. Bij abstracte gevaarzettingsdelicten hoef je je daar immers niet
druk over te maken. Als antwoord op dit vraagstuk is er jurisprudentie:
• Brandstichting (HR NJ 2009,120) ® pagina 18 PowerPoint: wanneer is er
levensgevaar te duchten? Volgens het Hof was er sprake van te duchten
levensgevaar. Het is volgens het Hof toeval dat er niets gebeurd is, omdat er geen
personen aanwezig waren. Volgens het Hof kan levensgevaar te duchten zijn in de
zin van 157 lid 3 Sr, ook al waren er geen personen aanwezig. Dit punt wordt
aangevallen in cassatie. De Hoge Raad stelt: “Van zulk levensgevaar is niet reeds
sprake indien de brand is gesticht in een woning (of andere behuizing die tot
menselijke bewoning dient) dat levensgevaar inderdaad te duchten was.” Dit
betekent dat het levensgevaar ten tijde van de brandstichting voorzienbaar moet zijn
geweest. De dader hoeft geen opzet te hebben op het levensgevaar, want dat is
immers geobjectiveerd. Enige wat nodig is, is dat het ‘voorzienbaar’ was. Dat de
dader het zelf niet heeft voorzien, doet er niet toe. Van voorzienbaarheid is geen
sprake als de bewoners van de woning zich niet in de woning bevonden. De
bewezenverklaring dan onvoldoende gemotiveerd. Het Hof zei immers dat het
toeval was dat er niemand aanwezig was. De Hoge Raad hanteert een vrij restrictieve
opvatting: als er niemand in de buurt is, kan er ook geen levensgevaar zijn.
Þ Máár ECLI:NL:HR:2018:16 over 161bis Sr: Het gaat hier niet om brandstichting, maar
om een elektriciteitswerk. Het ging om iemand die een hennepkwekerij op zolder
had. Er wordt dan elektriciteit afgetapt. Dit loopt niet meer via speciale
mechanismen en dat kan erg gevaarlijk zijn. Door kortsluiting is er vervolgens brand
ontstaan. Het is uiteindelijk goed afgelopen, maar volgens de officier van justitie was
er levensgevaar voor een ander te duchten. Er waren andere personen in het
appartementencomplex (in tegenstelling tot bovenstaande zaak). Hoge Raad zegt:
“Dit betekent dat het levensgevaar ten tijde van het verijdelen van de
veiligheidsmaatregel naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn
geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien
zich doorgaans geen personen in de nabijheid van het betreffende elektriciteitswerk
bevinden.” Hier doet zich dus een belangrijk verschil voor ten opzichte van de
eerdere zaak (duidt op een koerswijziging ® vorige arrest zag op 157 Sr en niet op
161bis Sr, maar het ligt voor de hand dat voor beide delicten de Hoge Raad verder
zal gaan met deze rechtsregel). Ook als die andere mensen niet aanwezig waren, kan
er levensgevaar te duchten zijn, als er maar doorgaans personen aanwezig zijn. Het
te duchten levensgevaar ontbreekt pas als er doorgaans geen personen aanwezig
zijn.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller marrithofman. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $6.42. You're not tied to anything after your purchase.