Inhoudsopgave
Inhoudsopgave..................................................................................................................................... 2
College 1: Verhaal en voorrang algemeen .............................................................................................. 3
College 2: Pandrecht, in het bijzonder op roerende zaken ...................................................................... 3
College 3: Pandrecht op vorderingen I .................................................................................................... 7
College 4/5: Pandrecht op vorderingen II/III ........................................................................................ 16
College 6: Retentierecht en hypotheek .................................................................................................. 27
College 7: Vormerkung, beslag en faillissement ................................................................................... 32
College 8: Faillissementspauliana ......................................................................................................... 32
College 9: Eigendomsvoorbehoud en recht van reclame ...................................................................... 40
College 10: De bijzondere verhaalspositie van de fiscus ...................................................................... 43
College 11: Fiduciaverbod en kwaliteitsrekening ................................................................................. 45
College 12: Erfpacht en opstal .............................................................................................................. 49
College 13: Erfdienstbaarheid ............................................................................................................... 52
College 14: Appartementsrecht ............................................................................................................. 56
2
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde
,Goederenrecht C.S. Arresten 2019/2020
College 1: Verhaal en voorrang algemeen
Geen verplichte arresten
College 2: Pandrecht, in het bijzonder op roerende zaken
Naam Feenstra q.q./ING
Rechtsvraag Kwalificeert ook het geval dat de pandhouder en de pandgever op de
voet van art. 3:251 lid 2 BW onderhandse verkoop zijn overeenge-
komen als ‘parate executie’ in de zin van art. 3:248 BW?
Kort antwoord Ja. Er is geen grond hierop een uitzondering aan te nemen als de
pandhouder en de pandgever van deze hun in de wet verleende vrij-
heid gebruik hebben gemaakt door overeen te komen dat deze onder-
handse verkoop door de pandgever zal geschieden. Ook in dat geval
geschiedt de verkoop van het verpande immers ten behoeve van de
pandhouder en kan deze zich als separatist verhalen op de opbrengst
daarvan. Dit geldt ook als de feitelijke verkoop door de pandhouder
geschiedt onder het beding dat hij de gerealiseerde (executie)op-
brengst ter beschikking dient te stellen aan de pandhouder opdat
laatstgenoemde zich (als separatist) conform art. 3:253 BW daarop
kan verhalen. Deze wijze van executie komt niet in strijd met het in
art. 54 Fw neergelegde verbod op verrekening na schuldoverneming
niet te goeder trouw.
Samenvatting feitencomplex R drijft een eenmanszaak en sluit een kredietovereenkomst met de
bank (ING) tegen verpanding van zijn bedrijfsuitrusting, voorraden
en vorderingen. De bank zegt de kredietovereenkomst op en deelt
daarbij mede dat haar vordering direct opeisbaar wordt en dat zij,
zolang R. jegens haar tekortschiet in zijn verplichtingen, bevoegd is
afgifte te vorderen van de aan haar verpande goederen en deze te
gelde te maken. R verkoopt daarop zijn voorraad, zodat gedeeltelijke
verrekening kan plaatsvinden met het negatieve saldo dat hij bij de
bank open heeft staan. R. wordt niettemin failliet verklaard. Uitein-
delijk wordt het faillissement weer opgeheven wordt de schuldsane-
ringsregeling op R. van toepassing verklaard, met aanstelling van
Feenstra als bewindvoerder. Feenstra vordert het verrekende bedrag
van de bank terug wegens strijd met art. 54 Faillissementswet (Fw).
Het hof oordeelt echter dat van verboden ‘verrekening na schuldover-
neming’ geen sprake is, omdat R. door zijn mededeling dat hij zijn
onderneming ging beëindigen volgens de overeenkomst meteen in
verzuim raakte, waarna de bank haar pandrecht kon uitwinnen. Dat
brengt volgens het hof mee dat de bank ook een andere wijze van
verkoop als bedoeld in art. 3:251 lid 2 BW met R. kon overeenko-
men. Een dergelijke afwijkende wijze van verkoop geldt als execu-
toriale verkoop, waarvoor niet is vereist dat de bank de voorraad eerst
in vuistpand neemt of dat de kopers niet aan R. maar direct aan de
bank zouden betalen. Hiertegen komt Feenstra in cassatie.
Belangrijkste overwegingen 3.3.2 Bij de beoordeling van het onderdeel is van belang dat de Hoge
Raad in zijn arrest […], omtrent de bevoegdheid van de pandhouder
tot executoriale verkoop als volgt heeft geoordeeld (rov. 3.4). Een
pandhouder is uit hoofde van art. 3:248 lid 1 BW bevoegd het ver-
pande goed te verkopen en op de opbrengst daarvan het hem ver-
schuldigde te verhalen, als de schuldenaar in verzuim is met de vol-
doening van hetgeen waarvoor het pand tot zekerheid dient. Deze
verkoop geschiedt ingevolge art. 3:250 BW in het openbaar, maar op
3
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde
, Goederenrecht C.S. Arresten 2019/2020
grond van art. 3:251 BW is ook onderhandse verkoop mogelijk. In al
deze gevallen oefent de pandhouder het recht van parate executie uit
als bedoeld in art. 3:248 lid 1 BW. Daaronder valt mitsdien ook het
geval dat de pandhouder en de pandgever op de voet van art. 3:251
lid 2 BW onderhandse verkoop zijn overeengekomen. Er is geen
grond hierop een uitzondering aan te nemen als de pandhouder en de
pandgever van deze hun in de wet verleende vrijheid gebruik hebben
gemaakt door overeen te komen dat deze onderhandse verkoop door
de pandgever zal geschieden. Ook in dat geval geschiedt de verkoop
van het verpande immers ten behoeve van de pandhouder en kan deze
zich als separatist verhalen op de opbrengst daarvan.
3.3.3 Mede in het licht van het vorenstaande geeft het oordeel van
het hof dat R. en de bank een afwijkende wijze van verkoop als be-
doeld in art. 3:251 lid 2 BW zijn overeengekomen, geen blijk van een
onjuiste rechtsopvatting. […]
3.4.1 Onderdeel 2 keert zich tegen het oordeel dat de opbrengst van
de executoriale verkoop zonder meer aan de bank toekomt en dat
daarom geen sprake is van verboden verrekening na schuldoverne-
ming als bedoeld in art. 54 Fw. Volgens het onderdeel verzet art. 54
Fw zich ertegen dat een pandhouder (bank) die met de pandgever een
afwijkende wijze van verkoop in de zin van art. 3:251 lid 2 BW is
overeengekomen, de op een bij haar aangehouden rekening-courant
van de pandgever bijgeschreven executieopbrengst verrekent met
(een deel van) de schuld die de pandgever aan haar heeft, indien de
pandhouder niet te goeder trouw is in de zin van art. 54 Fw. Daaraan
doet niet af dat de bank gerechtigd was tot parate executie en dat de
verkoop als executoriale verkoop moet worden aangemerkt.
3.4.2 Zoals volgt uit het hiervoor in 3.3.2 weergegeven arrest […],
heeft een verkoop die plaatsvindt op een op de voet van art. 3:251 lid
2 BW overeengekomen wijze, een executoriaal karakter. Dat geldt
derhalve in het onderhavige geval ook voor de verkoop door R. van
zijn verpande winkelvoorraad ten behoeve van de bank als pandhou-
der. Door middel van deze (wijze van) executoriale verkoop oefent
de bank haar recht uit zich met voorrang op de executieopbrengst van
de winkelvoorraad te verhalen. Bij deze executie mag de bank, inge-
volge art. 3:253 lid 1 BW, als pandhouder het door R. als pandgever
verschuldigde bedrag waarvoor het pandrecht geldt, van de netto exe-
cutieopbrengst afhouden; pas daarmee komt — in voorkomend geval
na uitkering van een eventueel overschot aan de pandgever — de
executie tot een einde.
In het onderhavige geval heeft de bank (een gedeelte van) de schuld
van R. uit hoofde van de kredietovereenkomst, waarvoor het pand-
recht was gevestigd, van de executieopbrengst afgehouden door mid-
del van de hiervoor in 3.1 onder (iv) vermelde ‘verrekening’. Die
handeling maakte nog onderdeel uit van de executoriale verkoop, en
kan niet worden aangemerkt als een verrekening in de zin van art. 54
Fw. Dat is niet anders doordat de opbrengst van de executoriale ver-
koop is gestort op een door R. bij de bank aangehouden bankreke-
ning. Voor zover die opbrengst de vordering van de bank op R. niet
overtreft, hetgeen hier het geval is, is de bank immers niet tot schul-
denaar van R. geworden, nu zij op grond van art. 3:253 lid 1 BW in
zoverre zelf tot die executieopbrengst gerechtigd is. Een andere op-
vatting zou zonder goede grond een doelmatige uitoefening van het
verhaalsrecht van de bank als pandhouder belemmeren.
4
Rijksuniversiteit Groningen Edwin van der Velde
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller edwin7788. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.76. You're not tied to anything after your purchase.