100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting syllabus + verplichte artikelen grondrechten $3.25   Add to cart

Summary

Samenvatting syllabus + verplichte artikelen grondrechten

 21 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Deze samenvatting bevat de volgende teksten*: • A. D. Belinfante e.a., Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 215-218 • A. D. Belinfante e.a., Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 199-202 • F.M.C. Vlemminx, Het mo...

[Show more]

Preview 4 out of 37  pages

  • November 21, 2019
  • 37
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
Samenvatting syllabus + verplicht voorgeschreven artikelen grondrechten
Deze samenvatting bevat de volgende teksten*:
 A. D. Belinfante e.a., Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p.
215-218
 A. D. Belinfante e.a., Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p.
199-202
 F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag: BJu 2013, hoofdstuk 1, paragrafen 1-4, hoofdstuk 2,
paragrafen 1.2-2.1, 2.3-3.3, 5.3, 6.1-6.4, 6.6., 7.1, 7.3, 9.1-9.7
 J.H. Gerards, H. de Waele en K. Zwaan (red.), Vijf jaar bindend EU-Grondrechtenhandvest –
Doorwerking, consequenties, perspectieven, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 1-4, 55-80
 J.H. Gerards, ‘Juridische Analyse -Impact Handvest Grondrechten EU groter dan voorzien’, Adv.bl.
2017-4, p. 54-57
 B. Roorda, ‘Integrale demonstratieverboden: Toelaatbaar, wenselijk en noodzakelijk?’, TvCR2014,
nummer 3, p. 219-243
 F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag: BJu 2013, hoofdstuk 4, paragrafen 3.1-3.3 en 4.1-
4.3, hoofdstuk 6, paragrafen 6.1-6.7,8.1en 8.21
 F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag: BJu 2013, hoofdstuk 6, paragrafen 2.1-2.10 en 2.12,
3.1-3.3 en 3.5-3.7
 F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag: BJu 2013, hoofdstuk 4, paragrafen 6.1-6.3
 J.M. Emaus, Rechten, beginselen en horizontale directe werking van de grondrechten uit het EU-
Handvest, NTBR 2015/10, p. 68-76
 J.H. Nieuwenhuis, ‘Vrijheid van meningsuiting’, in: J. Gerards (ed.), Grondrechten: de nationale,
Europese en internationale dimensie, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2013, p. 69-101
 M.T.J. Bot, ‘Demonstratievrijheid en democratie: Het kader van de publieke sfeer’, NJB2017, afl. 42, nr.
2226, p. 3060-3067
 Jürgen Habermas, Sarah Lennox, Frank Lennox, ‘The Public Sphere: An Encyclopedia Article’, New
German Critique, 1974, no. 3, p. 49-55
*Volgens de verplicht voorgeschreven literatuur aan de Universiteit van Tilburg – 2019/2020

A. D. Belinfante e.a., Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 215-
218
§7 Controle van de rechter op de wetgeving
Een orgaan dat reels stelt, dient te blijven binnen de grenzen die door een hogere wetgever aan zijn
bevoegdheden zijn gesteld. De formele wetgever moet binnen de door de Grondwet gestelde perken blijven en
binnen de grenzen door internationale verdragen gesteld. Voor de rechter rijst nu de vraag wat hij moet doen,
wanneer hij geroepen wordt een regeling toe te passen die in strijd is met hogere regelingen.
Bij ons wordt toetsing van formele wetgeving aan de Grondwet uitdrukkelijk in art. 120 Grondwet uitgesloten.
De gedachte daarachter is dat de Staten-Generaal en de regering zelf voor handhaving van de Grondwet te
zorgen hebben en dat, indien in twijfelgevallen verschil in interpretatie mogelijk is over de vraag of een
bepaalde wets- of verdragsbepaling in overeenstemming met de Grondwet is, de wetgever daarin het laatste
woord moet hebbe en niet de rechter.
Dit toetsingsverbod geldt niet alleen met betrekking tot de inhoud van een wet of verdrag, maar voor een
groot deel ook voor de vraag of bij de totstandkoming van ene wet of verdrag de juiste grondwettelijke
procedure is gevolgd.
De rechter heeft, aldus de Hoge Raad in HR Harmonisatiewet, niet de bevoegdheid om een wet in formele zin
aan het Statuut te toetsen. Evenmin mag hij ene wet in formele zin toetsen aan ongeschreven
rechtsbeginselen.
Slechts in een uitzonderingsgeval is het mogelijk dat de rechter de toepassing van een in het algemeen
bindende, formele wetsbepaling achterwege laat, namelijk in het bijzonder geval dat de strikte toepassing van
de bepaling in verband met daarin niet verdisconteerde omstandigheden in strijd zou komen met een
ongeschreven fundamenteel rechtsbeginsel. Het moet met name gaan om een situatie die bij de vaststelling
van e wet niet was voorzien en die in het speciale geval indruist tegen ongeschreven rechtsbeginselen.
De Grondwet bevat één uitdrukkelijke uitzondering op het toetsingsverbod van wetten in formele zin. De
rechter mag en moet een formele wetsbepaling buiten toepassing laten wanneer de toepassing van deze
wetsbepaling strijdig zou zijn met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van
volkenrechtelijke organisaties (art. 94 Gw).
Deze beperking van het rechterlijke toetsingsrecht geldt niet voor lagere regelingen.

1

,In een belangrijk arrest uit 1986 toonde de Hoge Raad zich bereid algemeen verbindende voorschriften, niet
neergelegd in een wet in formele zin, te toetsen aan ongeschreven recht. Tegenover de onschendbaarheid van
de formele wet staat dus toetsing van lagere regelingen aan hogere regelingen – inclusief de Grondwet – en
aan ongeschreven recht, met name het willekeur-criterium.

A. D. Belinfante e.a., Beginselen van het Nederlandse staatsrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 199-
202
De Nederlandse grondwetsbepalingen betreffende het buitenlands beleid houden in ruime mate rekening met
het groeiende belang en de groeiende omvang van internationale samenwerking. Dat blijkt ook uit art. 93
(dualistische leer), dat bepaalt dat een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van
volkenrechtelijke organisaties verbindende kracht hebben nadat zij zijn bekendgemaakt. Er is gesteld dat een
verdrag als zodanig de burgers nooit kan binden. Het houdt een verplichting in voor staten die het hebben
gesloten. Bevat het verdrag een regel die de burgers moet verbinden, dan moeten de staten-partijen die regel
eerst in hun nationale wetgeving overnemen, alvorens die de burgers kan verplichten.
De in onze Grondwet gekozen variant leer houdt in dat de binding voor burgers slechts rechtstreeks kan
ontstaan als er sprake is van een ‘een ieder verbindende bepaling’.
Of een bepaling een ieder verbindend is, wordt in laatste instantie beslist door de ter zake bevoegde rechter. In
een arrest uit 1986 heeft de HR hiervoor een criterium aangereikt. Als aanwijzingen ontbreken dat de
verdragspartijen zijn overeengekomen dat aan een bepaling die werking wel of juist niet mag worden
toegekend, is naar het oordeel van de Hoge Raad enkel de inhoud van de bepaling zelf beslissend. In een arrest
van 10 oktober 2014 over het rookverbod gooit de HR het over een iets andere boeg, door aansluiting te
zoeken bij het criterium voor ‘rechtstreekse werking’ van EU-richtlijnen, zoals dat in de rechtspraak van het
HvJEU is ontwikkeld: is de betreffende bepaling voldoende nauwkeurig en onvoorwaardelijk geformuleerd om
door de rechter te kunnen worden toegepast zonder dat nog nadere regeling door de wetgever nodig is?
Het primaat van de volkenrechtelijke regel boven de nationale blijkt uit art. 94 van de Grondwet. Art. 94 geeft
de bevoegdheid en zelfs verplichting om binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften geen
toepassing te laten vinden, voor zover de rechter een wetsbepaling onverenigbaar acht met een ieder
verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.
Of regels van ongeschreven volkenrecht rechtstreeks burgers rechten kunnen verlenen of verplichtingen
kunnen opleggen, moet door de rechter worden beslist.
Wat betreft de EU is door het HvJEU uitgemaakt dat daarin een stelsel bestaat dat lijkt op dat van art. 93 en 94
Gw. Het EG-Verdrag heeft volgens het Hof destijds, anders dan met gewone internationale verdragen het geval
is, een eigen rechtsorde in het leven geroepen; de lidstaten hebben hun soevereiniteit, zij het op een beperkt
terrein, begrensd en een rechtsstelsel gecreëerd dat bindend is zowel voor hun onderdanen als voor henzelf.
Analoog aan onze Grondwet maakt het Hof onderscheid tussen bepalingen die wel, en die niet rechtstreeks
door de burgers kunnen worden ingeroepen.
Art. 120 Gw verbiedt de rechter ten slotte om verdragen aan de Grondwet te toetsen.

F.M.C. Vlemminx, Het moderne EVRM, Den Haag: BJu 2013, hoofdstuk 1, paragrafen 1-4, hoofdstuk 2,
paragrafen 1.2-2.1, 2.3-3.3, 5.3, 6.1-6.4, 6.6., 7.1, 7.3, 9.1-9.7
Inhoud
Het EVRM is een verdrag, een internationaal instrument. Naar internationale maatstaven is het zelfs een
bijzonder instrument. Niet alleen verleent het EVRM achthonderd miljoen mensen uiteenlopende burger- en
politieke rechten, maar het verschaft hun via de installering van het EHRM in Straatsburg tegelijkertijd de
mogelijkheid om die rechten op internationaal niveau kracht bij te zetten.

De kwestie van Mamatkulov and Askarov
§1 Inleiding
-

Het EHRM en het klachtrecht
§2.1 Het EHRM: een korte schets
Het EVRM werd in 1950 door een tiental West-Europese staten opgesteld en trad in 1953 in werking. Het
klachtrecht dat thans is neergelegd in art. 34 EVRM, was tot 1998 facultatief van aard. Staten konden ervoor
kiezen alleen het verdrag te erkennen.
Tot 1998 werden verzoekschriften eerst beoordeeld door de Europese Commissie voor de rechten van de
mens. Deze Commissie besliste of de klacht ontvankelijk was.

2

,In de loop der jaren werd steeds duidelijker dat het nodig was om deze procedure te stroomlijnen.

§2.2 Het Elfde Protocol
Het Elfde Protocol bracht wezenlijke veranderingen aan in het systeem. Het individuele klachtrecht werd
verplicht en algemeen. Toetreding tot het EVRM betekende een automatische erkennen van dit klachtrecht. De
Europese Commissie viel weg en de ontvankelijkheid werd nu door het EHRM beoordeeld.
Het EHRM spreekt zich allereerst in een ‘decision’ uit over de ontvankelijkheid. Is de klacht ontvankelijk, dan
gaat de Griffier vervolgens de mogelijkheid van een minnelijke schikking na. Valt er geen minnelijke schikking te
bereiken, dan beslecht het EHRM de kwestie via een ‘judgment’. Dat gebeurt door de gewone kamer die uit
zeven rechters bestaat. Geeft de zaak aanleiding tot een ernstige vraag betreffende de interpretatie van het
EVRM of wil de gewone kamer afwijken van bestaande jurisprudentie, dan kan zij afstand doen van haar
rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer die uit zeventien rechters bestaat. Heeft de gewone kamer
uitspraak gedaan, dan kan zowel de klager als de lidstaat in uitzonderlijke gevallen de Grote Kamer om
hernieuwde behandeling verzoeken.

§2.3 Het Veertiende Protocol
Het Veertiende Protocol brengt opnieuw enkele wijzigingen aan in het Straatsburgse toezichtsmechanisme. Er
wordt een alleenzittende rechter geïntroduceerd. Deze alleenzittende rechter is bevoegd om een klacht niet-
ontvankelijk te verklaren wanneer die beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen. De
bevoegdheid van het reeds bestaande Comité van drie rechters wordt uitgebreid. Nu kan het Comité ook met
eenparigheid van stemmen een klacht ontvankelijk verklaren en tegelijkertijd arrest wijzen, indien de
onderliggende rechtsvraag al aan de orde is geweest in vaste rechtspraak van het EHRM. Bovendien verankert
het Veertiende Protcol in art. 35 lid 3 EVRM een extra ontvankelijkheidsmaatstaf. Een klager kan voortaan bij
het ontbreken van ‘significant disadvantage’ niet-ontvankelijk worden verklaard. Er dient dan ook nog aan twee
andere voorwaarden te zijn voldaan.

§2.4 Misbruik van het klachtrecht
Ondertussen geeft het EHRM nog voordat het Veertiende Protocol in werking is getreden, al te verstaan dat
uitsluitend mensen met serieuze klachten gehoor vinden in Straatsburg. Hardnekkige klagers en kniesoren zijn
duidelijk niet welkom.

§2.5 De extra ontvankelijkheidsmaatstaf
Ingevolge het overgangsrecht geldt de nieuwe extra ontvankelijkheidsmaatstaf van het Veertiende Protocol
voor alle klachten die bij het EHRM aanhangig zijn, tenzij die al ontvankelijk zijn verklaard.

§2.6 Een halve eeuw vol schendingen
Waar hebben de schendingen die in de periode 1959-2009 werden vastgesteld, vooral betrekking op?
Opmerkelijk is dat bijna de helft van alle schendingen art. 6 EVRM betreft. Daarvan ziet ruim 21% op de
waarborging van een ‘fair trial’ en ruim 28% op de berechting binnen een redelijke termijn. Bovendien gaat het
bij bijna 8% van alle schendingen om het recht op een effectief nationaal rechtsmiddel van art. 13 EVRM.

§2.7 Het HUDOC-systeem
Sinds oktober 1996 wordt de jurisprudentie van het EHRM op internet geplaatst. Zowel ‘judgements’ als
‘decisions’ zijn direct te raadplegen, dankzij het HUDOC-systeem.

§2.8 Een schending van art. 34 EVRM
Dat een bepaling als art. 34 EVRM vatbaar is voor schending door een lidstaat is allesbehalve nieuw. Rond het
individuele klachtrecht heeft het EHRM een waar leerstuk opgebouwd met als gevolg dat de uitoefening van
het klachtrecht met zware waarborgen is omkleed. Het EHRM benadrukt dat art. 34 ‘any form of pressure from
the authorities’ uitsluit, dus zowel directe dwang en regelrechte intimidatie als ‘other improper indirect acts or
contacts designed to disuade or discourage applicants from pursuing a Convention remedy’.

Drie basisbeginselen van het EVRM
§3.1 De internationaalrechtelijke en/of autonome interpretatie
Het is vaste rechtspraak van het EHRM dat bij de interpretatie van het EVRM de regels, neergelegd in art. 31
Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, als richtsnoer dienen. Ingevolge het derde lid sub c van art. 31
Verdrag van Wenen moet er rekening worden gehouden met iedere ter zake dienende regel van volkenrecht

3

, die op de betrekkingen tussen de partijen kan worden toegepast. Anders gezegd, het EVRM moet zo veel
mogelijk worden uitgelegd in overeenstemming met de beginselen van het internationale recht. Het EVRM
maakt immers deel uit van dat internationale recht. Tegelijkertijd moet acht worden geslagen op het
bijzondere karakter van het EVRM als middel om de mensenrechten te beschermen.
In dit eerste principe ligt besloten dat de inhoud van begrippen in het EVRM niet hoeft samen te vallen met de
betekenis die er in het nationale recht van de desbetreffende lidstaat aan wordt toegekend. Het EVRM wordt,
zoals het EHRM het uitdrukt, autonoom geduid.
In de kwestie Mamatkulov and Askarov beziet het EHRM op grond van het beginsel van de
internationaalrechtelijke interpretatie hoe andere internationale rechter tegen voorlopige maatregelen
aankijken. Zulke maatregelen zijn bindend, zo blijkt uit de jurisprudentie van het Comité voor de rechten van de
mens dat toeziet op de naleving van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten.

§3.2 De dynamische of evolutieve interpretatie
Volgens vaste rechtspraak van het EHRM is het EVRM ‘a living instrument which must be interpreted in the
light of present-day conditions’. Het EVRM volgt de maatschappelijke ontwikkelingen en behoudt op die manier
zijn actuele betekenis. Deze dynamische of evolutieve interpretatie is nadrukkelijk aan de orde in het arrest
Marckx.
Soms wijst het EHRM jurisprudentie waaruit spreekt dat het dynamische proces volop aan de gang is maar er
nog geen normatief afgeronde fase is ingetreden.
De dynamische interpretatie beperkt zich niet tot de rechten en vrijheden in titel I van het EVRM en in de
Protocollen. Zoals de fundamentele tussenuitspraak in de zaak Loizidu laat zien, kunnen procedurele
bepalingen eveneens dynamisch worden geïnterpreteerd.
Niet alleen de rechten in het EVRM zijn aan dynamische interpretatie onderhevig, hetzelfde geldt voor de
bepalingen inzake het toezichtsmechanisme. Anders gezegd, het EHRM interpreteert zijn eigen bevoegdheden
dynamisch. Opvallend is dat het EHRM daarbij een belangrijke plaats inruimt voor het gegeven dat zich almaar
meer staten bij het EVRM aansluiten. Hiermee suggereert het EHRM dat het, naarmate het aantal lidstaten
toeneemt, autonomer, dus onafhankelijker van de soevereine wil van de lidstaten, mag opereren.
Aan het bijzondere karakter van het EVRM ontleent het EHRM echter nog een tweede argument om de
voorbehouden terzijde te schuiven. Met de term ‘consitutional instrument of European order’ werpt het EHRM
het dwingende karakter van het EVRM in de strijd en het versterkt dit argument nog eens door erop te wijzen
dat er naar rechtsgelijkheid moet worden gestreefd.

§3.3 Praktische en effectieve rechten
Tussen het beginsel van de dynamische interpretatie en het uitgangspunt dat het EVRM praktische en
effectieve rechten garandeert bestaat een duidelijk verband: wanneer belangrijke maatschappelijke en
technologische ontwikkelingen niet verdisconteert worden, verliezen de rechten hun effectiviteit en boeten zij
aan praktische relevante in. Het uitgangspunt van praktische en effectieve rechten speelt echter ook los van
iedere dynamische interpretatie. Zo nodig moet door papieren werkelijkheden of juridische ficties heen
worden gekeken.
Burgers moeten kunnen vertrouwen op het recht dat binnen de lidstaat geldt en moeten kunnen varen op de
rechtsregels zoals die binnen de lidstaat zijn vastgelegd in wettelijke voorschriften en jurisprudentie. Dit
betekent dat ook de nationale rechtsregels niet al te ver van de dagelijkse werkelijkheid mogen afstaan.

Liever ‘internationaal’ dan ‘supranationaal’
§4 Allesbehalve een gewoon verdrag
Het EHRM beklemtoont ‘that although the Convention right to individual application was originally intended as
an optional part of the system of protection, it has over the years become of high importance and is now a key
component of the machinery for protecting the rights and freedoms set forth in the Convention’.
Sinds 1998 beschikken individuen onder het EVRM over een zelfstandige positie naast de lidstaat. Die positie
verschaft individuen die de kracht opbrengen en zich de moeite getroosten, de mogelijkheid om zelfs tegen de
soevereine wil van de lidstaat in hun fundamentele rechten te gelde maken.
De Grote Kamer vindt dat het etiket ‘supranationaal’ weinig toevoegt of verheldert en eerder het zich
belemmert op waar het in de kern om gaat. Het EVRM vormt geen aparte rechtsorde naast of boven de
internationale rechtsorde, maar blijft een geïntegreerd onderdeel van die internationale rechtsorde. Tussen de
rechtsorde van het EVRM en die van de EU vallen in een belangrijk opzicht overeenkomsten te bespeuren.
Anderzijds zijn er ook aanzienlijke verschillen. Ten opzichte van de lidstaat en het individu neemt het EHRM
procedureel een geheel andere positie in dan het HvJEU. Dit onderscheid heeft verstrekkende gevolgen.

4

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Karlijn123. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $3.25. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62890 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$3.25
  • (0)
  Add to cart