Hoofdstuk 1: inleiding:
Criminaliteit van jongeren: alle handelingen die volgens het Wetboek van Strafrecht strafbaar zijn
gesteld. ‘Regel overschrijdend gedrag’.
Jeugdcriminaliteit: delinquent of strafbaar gedrag van jongeren tussen de 12-23. Jeugdcriminaliteit
daalt al 10 jaar. 15 op de 1000 minderjarigen registreren verdachte handelingen. Mensen denken
vaak dat jeugdcriminaliteit al overlast plegen en grenzen verkennen is, wat niet perse strafbaar is. Dit
is niet jeugdcriminaliteit.
Prestatie-paradox: hoe beter de politie haar werk doet, hoe meer criminaliteit er lijkt te zijn.
Overtredingen: lichte strafbare feiten zoals zwartrijden en vuurwerk afsteken
Misdrijven: zware strafbare feiten zoals diefstel, inbraak, mishandeling en verkrachting.
Cognitief: het vermogen om kennis op te nemen en verwerken bedoeld, maar ook zaken als
waarnemen, denken, taal, bewustzijn, geheugen, aandacht en concentratie.
Antisociaal gedrag: als het gedrag dat tegen de sociale norm in gaat, waaronder wetten. Criminaliteit
valt onder antisociaal gedrag, maar antisociaal gedrag valt niet onder criminaliteit.
1.1 dark number, pakkans en selectie: verschil tussen de werkelijke aard en omvang van de
criminaliteit en de cijfers in de strafrechtspleging. Belangrijk is dat bedrijven, instellingen en scholen
niet altijd aangifte doen van zaken als verduistering, bedreiging en intimidatie door eigen
werknemers of leerlingen, uit angst voor reputatieschade, represaille en vrees voor het prijsgeven
van zwakke plekken in de beveiliging. Ook zaken als huiselijk en seksueel geweld, kindermishandeling,
kleine diefstal, bedreiging, intimidatie en afpersing onder jongeren in veel gevallen niet gemeld.
Witteboordencriminaliteit: een vorm van criminaliteit gepleegd door een persoon met een hoge
sociale status. Denk aan belastingfraude en fraude met staatssteun in het kader van corona. Komen
ook nauwelijks voor in de cijfers van de politie.
1.2 drie bronnen: er wordt op 3 manieren onderzoek gedaan naar jeugdcriminaliteit:
Politiecijfers: zeggen betrekkelijk weinig over de vraag of er sprake is van een toename. Cijfers worden
niet alleen beïnvloed door de meldingsbereidheid van slachtoffers en getuigen, ze worden ook
beïnvloed door beleidsprioriteiten. Dark number is hoog.
Misdaden die zichtbaar zijn (straatcriminaliteit), of als prioriteit fungeren (geweldscriminaliteit), of
daders met een negatieve prognose (allochtonen) hebben aanzienlijk meer kans om terecht te komen
in de politieregistratie en alle stappen van de rechtsbedeling te doorlopen. Ook veranderingen in de
wetgeving, die meestal het gevolg zijn van verschuivingen om de maatschappelijke aandacht voor
bepaalde vormen van deviant en storend gedrag, beïnvloeden de kwalificaties en procedures.
Zelfrapportages: kunnen een goed beeld geven van de meest voorkomende/typerende jeugddelicten.
Maken ook kenmerkende aspecten van ‘gezonde’ jeugddelinquentie zichtbaar, namelijk dat het
,merendeel samen met anderen wordt gepleegd. Alcohol en drugs spelen daarbij nauwelijks een rol.
En ze kunnen ook een scherp licht werpen op het verband tussen jeugdcriminaliteit, etniciteit en
cultuur. Maar ze geven geen goed beeld ban de ernst van delicten, met het oog op de schade en
gevolgen voor slachtoffers. Het is het minst betrouwbaar bij geweldsdelicten. Ook zijn daders niet
makkelijk te vinden.
Slachtofferenquêtes: brengt ontwikkeling in kaart maar niet alle slachtoffers willen antwoord geven.
Goede indruk van het aantal slachtoffers en de gevolgen voor hen. Geen goed beeld van de leeftijd
van daders.
1.3 verklaringen toename of afname: er zijn de afgelopen jaren diverse verklaringen voor de daling
van de (jeugd)criminaliteit gegeven. De eerste wordt aangeduid als de ‘beveiligingshypothese’: de
sterk toegenomen veiligheidsmaatregelen - van veiligheidssloten tot – camera’s en van
alarminstallaties tot veiligheidspoortjes – zouden met name jongen afhouden van relatief eenvoudige
‘instapdelicten’.
Een alternatieve verklaring wijst op de invloed van de digitalisering, die tot grote verschuivingen in de
vrijetijdsbesteding van jongeren heeft geleid. Jongeren hangen minder op straat en brengen meer tijd
door op sociale media.
Een derde hypothese zoekt de verklaring in een afname van risicofactoren, zoals delinquente
vrienden en alcoholgebruik, en een toename van beschermende factoren onder jongeren, zoals
betrokkenheid van en monitoring door ouders. Ten slotte lijkt het aannemelijk dat de verklaring voor
de daling niet in een van deze ontwikkelingen moet worden gezocht, maar juist in de combinatie
ervan.
1.4 verharding?: over de hele linie, zowel bij de volwassenen als zeker bij de jeugd, is de situatie
veiliger geworden. Toch wordt er onder meer door politiechefs van de grote steden geregeld
gewaarschuwd voor ‘verharding van jonge daders’. Uiteraard sluit de zojuist gesignaleerde positieve
trend in de algemene cijfers niet uit dat er op één of meer specifieke terreinen toch sprake kan zijn
van verontrustende fenomenen. Die blijken er inderdaad op enkele specifieke en belangrijke punten
wel degelijk te zijn. Dat betreft allereerst de zogeheten high impact crimes (HIC), zoals straatroof en
geweld, die veel ernstige gevolgen hebben voor de slachtoffers, hun directe omgeving en de
maatschappij als geheel. Zo was in Nederland in 2013 bij één van de vijf overvallen een minderjarige
dader betrokken. Overvallen op winkels en restaurants zijn de laatste jaren afgenomen, maar
aanhoudingen tussen de 11 en 16 is omhoog gegaan.
1.5 de relatie met het strafrecht: hoe meer inzicht men heeft in kennis en inzicht over de
adolescentie, hoe sterker overtuigd men zal zijn van de noodzaak van een aparte jeugdcriminologie.
Het pesten op school en werk bijvoorbeeld kan veel leed aanrichten en mensen fysiek en psychisch
beschadigen, maar strafbaar is het niet. De opdracht voor de jeugdcriminologie zal de komende
decennia dringender worden en complexer vanwege de nieuwe technologische ontwikkelingen op
het gebied van ICT, van hacken tot cyberpesten en kinderporno.
Netwidening: een steeds groter aantal personen onder controle komen te staan van het
strafrechtelijk systeem.
Hoofdstuk 5: wetenschappelijke perspectieven op jeugdcriminaliteit:
Wie zich verdiept in de criminologie zal verrast worden door de enorme hoeveelheid criminologische
theorieën, biologische en biosociale theorieën, controle- en ecologische theorieën, psychologische en
spanningstheorieën, socialeractie- en subculturele theorieën, gelegenheids- en
rationelekeuzetheorie, feministische en levensloop theorieën. Een ‘embarrasment of riches’, een
,‘overdaad van het goede’, zo wordt de situatie in de criminologische theorievorming wel aangeduid.
Juist tegen de achtergrond van deze bonte verzameling theorieën dringen zich vragen op:
1. of de criminologische theorievorming ondanks de overdaad toch niet te beperkt blijft, althans
lange tijd opvallend binnen de eigen disciplinaire grenzen bleef.
2. Of er niet langdurig te veel theoretische invalshoeken naast en tegenover elkaar zijn gezet in
plaats dat werd gezocht naar de onderlinge verhouding van de factoren die vanuit de
belangrijkste invalshoeken als cruciaal worden beschouwd.
3. Of er in de meeste criminologische theorieën niet te simpel sprake is van ‘criminaliteit’ in het
algemeen en of het niet nodig is om daarbij op zijn minst onderscheid te maken tussen
typische ‘experimentele’ jeugddelicten en ernstige persistente criminaliteit.
De belangrijkste criminologische theorieën richten zich op de verklaring van het ontstaan van
criminaliteit en het merendeel daarvan richt zich daarmee op het ontstaan van criminaliteit onder
jongeren.
5.1 drie thema’s: een beknopt overzicht van de ontwikkeling van de criminologische theorievorming,
met speciale aandacht voor die theorieën die licht proberen te werpen op het ontstaan van
criminaliteit onder jongeren en op het daar weer mee stoppen. De focus in de theorieën is gericht om
de ontwikkeling van criminaliteit onder jongeren te verklaren en de belangrijkste kanttekeningen
daarbij uit te werken.
- Nature versus nurture: moeten verklaringen voor het ontstaan van jeugdcriminaliteit worden
gezocht in de biologie of in de maatschappelijke omgeving. (nature = biologische factoren,
nurture = hoe je bent opgevoed).
- Opvoeding versus omgeving
- Continuïteit versus verandering
5.2 aanleg en zichtbare lichamelijke kenmerken: als er één wetenschapsgebied is waar het debat
over nature of nurture de afgelopen anderhalve eeuw in volle hevigheid heeft gewoed, dan is het wel
de criminologie. Vroeg in de 19e eeuw ontstond belangstelling voor de ruimtelijke spreiding van
criminaliteit en voor de gedachte dat criminaliteit helemaal niet in verband moest worden gebracht
met omgevingsfactoren, maar juist met de biologie van de crimineel (dat wil zeggen met typerende
lichaamskenmerken en gelaatstrekken). Tegen die achtergrond kwam de frenologie op, waarbij kennis
van de schedel als uitgangspunt voor de verklaring van menselijke eigenschappen werd beschouwd
en die kennis als instrument gold voor het voorspellen van menselijk gedrag. Daarnaast kwam ook
het concept atavisme in beeld, wat in hield dat mensen met afwijkend gedrag herkenbaar zouden zijn
vanwege lichamelijke kenmerken die zouden verwijzen naar voorouders in een primitieve, vroegere
evolutionaire fase.
De geboren misdadiger: de Italiaanse legerarts Cesare Lombroso, geschoold in de frenologie,
verrichtte jarenlang schedelmetingen bij soldaten, gevangenen en psychiatrische patiënten en werkte
die kennis uit tot een theorie over de ‘geboren misdadiger’, waarbij hij tevens aansluiting zocht bij de
evolutieleer van Darwin. Zo begon hij zijn boek ‘l’uomo delinquente (1876)’ met een verhandeling
over de misdaad in de plantenwereld, die zou worden aangetroffen bij vleesetende planten. Nadat hij
criminaliteit in de dierenwereld had behandeld, richtte hij de aandacht op de menselijke variant, bij
wie de primitieve lichaamskenmerken van verre voorouders konden worden gezien. Die werden door
hem aangeduid als ‘degeneratieve stigmata’, zoals uitzonderlijk grote of juist zeer kleine orden, zware
kaken en bijzonder lange armen. De geboren misdadiger moest volgens hem worden beschouwd als
slachtoffer van een pathologische aanleg, die herkenbaar was in het uiterlijk. Deze benadering
maakte eerst grote indruk van moderne strafrechtervormers en vooruitstrevende psychiaters, die zich
, eind 19e eeuw verenigden in de internationale Kriminalistische Vereinigung (IKV). Deze beweging
leidde in Nederland tot de introductie van de kinderwetten (1901) en de psychopatenwetten (1928).
De IKV pleitte voor een actieve criminele politiek.
Er kwam steeds meer kritiek op de theorie van Lombroso, namelijk door Alexandre Lacassagne
(militair forensisch arts) die zei dat de nadruk gelegd moest worden op de invloed van de omgeving
van de hersenen. Bekend is zijn uitspraak dat elke maatschappij de criminaliteit heeft die ze verdient.
Dat betekent dat hij geen rekening meer hield met erfelijkheid en lichamelijke afwijkingen. De
grondgedachten was dus dat de verklaring voor criminaliteit niet primair moest worden gezocht in
het individu en diens biologie, maar allereerst in de maatschappelijke omgeving. Die zou volgens hem
op haar beurt invloed hebben op de hersenen.
- Proportionaliteitsbeginsel: de straf moet in verhouding staan tot de schuld.
Lichaamstypen: de prominente Duitse psychiater Ernst Kretschemer ontwikkelde begin jaren 20 een
indeling naar drie verschillende lichaamstypen, elk verbonden met een persoonlijkheidstrek en een
bepaalde vorm van psychopathologie, die brede erkenning kreeg in de psychiatrie. Hoewel het ene
type meer voorkwam bij bepaalde misdaden dan bij andere, werd er geen duidelijke relatie gevonden
tussen lichaamsbouw en criminaliteit. 10 jaar later deed de psycholoog William Sheldon onderzoek
onder 200 delinquente jongeren van 15 tot 21 jaar, waarbij hij opnieuw 3 typen onderscheidde op
grond van lichamelijk verschillende kenmerken. Elk lichaamstype zou samenhangen met een
kenmerkend temperament. En omdat deze jongeren volgens hem ouders hadden met een
vergelijkbaar delinquent verleden concludeerde hij dat deze kenmerken erfelijk waren.
Persoonlijkheid: vanuit de psychologie is door Hans Eysenck jarenlang gehamers op een biologische
grondslag van persistent crimineel gedrag. Hij meende zelf dat Lombroso’s theorie van de aangeboren
fysieke afwijkingen toch een kern van waarheid zou kunnen bevatten. Eysenck werd bekend door zijn
onderzoek op het gebied ban de persoonlijkheidspsychologie. Hij onderscheidde verschillende
dimensies van de persoonlijkheid, tegenover introversie stond extraversie en daarnaast
onderscheidde hij een neurotische en een psychotische persoonlijkheidsdimensie. Mensen met sterk
neurotische trekken hebben gauw last van angst, prikkelbaarheid, rusteloosheid, en mensen met
sterk psychotische trekken zijn weinig gevoelig, onpersoonlijk, koud, vijandig, onbetrouwbaar en
antisociaal. Deze indeling vertoont overeenkomsten met de zogeheten ‘big five’ in de
persoonlijkheidspsychologie. Typerend voor de biologische invalshoek was de gedachte dat
extraversie volgens hem zou samenhangen met een laag prikkelniveau van de hersenen, waardoor
deze personen snel geneigd zouden zijn tot crimineel gedrag.
5.3 sociale omgeving: kwam veel kritiek naar boven en de nadruk kwam te liggen op factoren in de
maatschappelijke omgeving. De gedachte ging dat mensen niet oorzaken van criminaliteit moest
zoeken in mensen maar juist in hun sociale omstandigheden. De 3 belangrijkste invalshoeken waarin
de sociologische visie werd uitgewerkt, werden gevormd door:
- het sociaalecologische paradigma: waarin criminogene invloed van de grootstedelijke
omgeving centraal staat
- de spanningsbenadering: die draait om de gedachte dat mensen die hun maatschappelijke
aspiraties geblokkeerd zien daaraan de motivatie kunnen ontlenen om dan maar te proberen
hun doelen land niet-legale weg te bereiken
- labelingstheorie: die de verklaring voor criminaliteit niet zoekt in het individu en evenmin in
diens omstandigheden, maar in de wijze waarop deviant gedrag wordt gereageerd.
Chicago School:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maartjeregts. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.89. You're not tied to anything after your purchase.