Samenvatting van het boek en de lessen. Staan tussentijdse samenvattingen in en per hoofdstuk een begrippenlijst. Ook staat het take home tentamen erin.
Definitie van psychologie: psychologie is een wetenschap, waarbij het gedrag bestudeerd wordt en
waarbij die gedragsinterventie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan het
gedrag ten grondslag liggen.
De moderne psychologie: tegenwoordig gaan we uit van 3 invloeden op gedrag: het biopsychosociale
model (sociaal, psychologie & biologie). Volgens dit model is alle functioneren van de mens het
gevolg van sociale, psychische (of cognitieve) en biologische invloeden.
De wetenschappelijke revolutie: kennis uit observaties en experimenten. Van nadenken en intuïtie
naar systematische observatie en actief ingrijpen.
Startpunt hiervan: Copernicus (1473-1543). Hij stelde dat de aarde rond de zon draaide.
Galilei (1564-1642) onderbouwde dit met een reeks van nieuwe observaties. Dit ging tegen de
katholieke visie in.
Newton (1643-1727) werkte de inzichten van Galilei verder uit.
Ontwikkelingen in de filosofie: veranderingen in de filosofische overtuigingen over de mens effenden
ook de weg voor de psychologie, eeuwenlang deelde men de mening, dat de menselijke geest (de
ziel) een vrije wil had en niet onderworpen was aan de natuurwetten. Daarom kon ze niet bestudeerd
worden. ‘’de mens bestaat uit een lichaam en een geest die onafhankelijk van elkaar zijn’’ (dualisme)
Rene Descartes (1596-1650): 3 principes: rationalisme, nativisme en dualisme.
Rationalisme: de waarheid kan achterhaald worden door gebruik maken van de rede. Om de mens te
begrijpen moest men over hem nadenken.
Nativisme: sommige kennis is aangeboren. Vanuit de aangeboren kennis kon de rede de volledige
waarheid afleiden.
Dualisme: de geest als ‘zetel van bewustzijn en denken’, los van het lichaam met fysieke processen.
Het empirisme: een beweging tegen het rationalisme/nativisme.
‘’De inhouden van de geest komt tot stand via zintuiglijke ervaringen’’. En zou dus niet aangeboren
zijn.
John Locke (1632-1704) onderzocht de werking van de menselijke geest: waar komen de ideeën
vandaan en waar liggen de grenzen van de menselijke kennis?
De nadruk kwam meer te liggen op hoe de menselijke geest iets weet dan op wat ze weet.
Darwin en de evolutietheorie: Darwin: ‘’the origin of the species’’ (1859)
De evolutieleer: alle huidige leven, inclusief dat van de mens is ontstaan vanuit vroegere
levensvormen. Darwin documenteerde zorgvuldig het proces van natuurlijke selectie: ‘’survival of the
fittest’’
Implicaties evolutieleer voor de psychologie: omdat mensen geëvolueerd waren uit dieren:
1. Kon hun gedrag bestudeerd worden, zoals men diergedrag bestudeerde
2. Was het zinvol om de gelijkenissen en verschillen te onderzoeken tussen diergedrag en
menselijk gedrag
Belangrijke stromingen binnen de psychologie:
- Wilhelm Wundt richtte als eerste een psychologische laboratorium op (1879). Hij probeerde
op basis van introspectie de structuur van bewustzijn te ontdekken: structuralisme.
, Hij geloofde dat de geest kon worden opgesplitst in fundamentele eenheden van bewustzijn,
zoals sensaties en gevoelens. Introspectie = kijken naar het eigen bewustzijn van binnenuit,
nadenken over eigen psychisch functioneren.
- Het functionalisme: William James (1842-1910). Gericht op functionele, praktische
oplossingen VS. Bijvoorbeeld onderwijs optimaliseren. James wilde menselijk lijden
verminderen en wilde problemen oplossen. Hij wilde begrijpen hoe mensen denken, voelen
en handelen, en hoe dit van invloed is o maatschappelijke kwesties.
- Freud (1856-1939) met de psychoanalyse: de ware oorsprong van het ontstaan van gedrag,
persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen ligt bij onbewuste krachten. Mensen
konden geholpen worden door onbewuste verdrongen conflicten in het bewustzijn te
brengen d.m.v. Droomanalyse en vrije associatie. Zijn ideeën waren vooral gebaseerd op
introspectie. Veel wetenschappers vonden dit niet wetenschappelijk en wilden meer
empirische onderbouwing van zijn theorie.
- Pavlov en klassieke conditionering
- Behaviorisme: grondleggen John Watson. Volgens behavioristen mag alleen observeerbaar,
meetbaar gedrag onderwerp zijn van onderzoek en theorievorming. Zij zagen dus weinig in
het bestuderen van de geest via introspectie. Observatie van gedrag gaf namelijk objectievere
resultaten
- Cognitieve psychologie: de overtuiging dat men menselijk gedrag niet kon begrijpen en
voorspellen zonder beroep te doen op informatieverwerkende (cognitieve) processen die zich
afspelen in de hersenen. Grondleggers zagen de mens als een soort computer. Ook deze
onderzoekers maakten gebruik van observatie, niet van introspectie.
De moderne psychologie: 3 invloeden op gedrag: het biopsychosociale model. Volgens dit model is
alle functioneren van de mens het gevolg van biologische, psychische (of cognitieve) en sociale
invloeden.
,Hoofdstuk 1: wat is psychologie?
1.1 een definitie van psychologie: psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd
wordt en waarbij de gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan
dat gedrag ten grondslag liggen. Hermann Ebbinghaus, één van de pioniers van de psychologie, begon
zijn grootste werk uber das gedachtnis (1885) met de woorden ‘van het oudste onderwerp zullen wij
de nieuwste wetenschap maken’.
1.2 ontwikkelingen die de psychologie mogelijk gemaakt hebben:
Rede, intuitie en geloof
Filosofie in het Oude Griekenland: eerste invloedrijke geschriften in de westerse wereld over het
functioneren van de mens werden gepubliceerd in de klassieke oudheid, maar bepaald door de
Griekse filosofen Plato en Aristoteles. Zij stelden zich vragen over het universum en de plaats van de
mens erin. Typisch voor hun benadering was dat antwoorden op deze vragen hun oorsprong vonden
binnenin de mens. Mensen waren de enige wezens met een rede en deze rede maakt het mogelijk
om de realiteit te begrijpen op een manier die onmogelijk was voor dieren.
- Plato (428-347 v.C.): er moest onderscheid gemaakt worden tussen de ware, onzichtbare
wereld rondom ons, die een onvolmaakte afspiegeling is van de ware wereld. De menselijke
ziel is een deel van de ware, ideale wereld; zij woont tijdelijk in het lichaam en keert na de
dood naar de kosmos terug. De ziel had kennis van de ideale wereld en de mens kon toegang
krijgen tot deze kennis door gebruik te maken van de rede. Observatie was minder belangrijk,
want die had enkel toegang tot de zichtbare, continu veranderende wereld, waarin ook de
dieren leefden. Bovendien namen mensen soms dingen waar die niet bestonden, zoals in
dromen en visioenen. Echte kennis kwam voor uit de menselijke geest. Wiskunde was de
hoogste vorm van wijsheid die het dichtst de ideale wereld benaderde, want getallen waren
onveranderlijk en bewerkingen met getallen waren mogelijk zonder referentie naar de
concrete, zichtbare wereld.
- Aristoteles (384-322 v.C.): hechtte meer belang aan observatie dan Plato, maar ook voor hem
kon ware kennis niet op observatie gebaseerd zijn. Om echte kennis te hebben, diende men
te vertrekken vanuit onwrikbare uitgangspunten (axioma’s). Deze werden door de menselijke
ziel intuïtief herkend als zelfevident. Dit herkennen noemde Aristoteles een ‘demonstratie’.
Voorbeelden hiervan waren de demonstraties dat aarde en water spontaan naar het centrum
van de wereld wilden (dit was hun uiteindelijke doel), terwijl luncht en vuur naar de maan
streefden. Voorwerpen bewogen niet spontaan horizontaal en hadden hiervoor een
drijvende kracht nodig. Vanuit dergelijke demonstraties kon volgens Aristoteles de rest van de
kennis afgeleid worden met behulp van de menselijke rede. Wiskunde was ook volgens
Aristoteles de ideale wetenschap, in het bijzonder de meetkunde, omdat alle kennis over
ruimtes afgeleid kon worden vanuit een klein aantal axioma’s.
De rooms-katholieke Kerk: na de val van het Romeinse Rijk was de rooms-katholieke kerk de
belangrijkste hoeder van kennis in de westerse wereld. Zij vertaalde de geschriften van Plato en
Aristoteles in een kerkelijke leer. Plato’s wereld van onveranderlijke, ideale vormen waaruit de ziel
kwam, stemde overeen met de hemel en de demonstraties van Aristoteles konden perfect gezien
worden als goddelijke ingevingen. Doordat god garant stond voor de waarheid, waren de geschriften
van de kerkvaders de meest betrouwbare bron van informatie.
Een nieuwe manier van denken: de overtuiging van de Grieken en de katholieke kerk dat ware kennis
gebaseerd is op nadenken, intuïtief aanvoelen en goddelijke ingevingen lijkt spintaan te ontstaan,
want we vinden die terug in alle beschavingen, die zich los van elkaar ontwikkeld hebben. In Europa
groeide in de 16e-17e eeuw echter een andere vorm van kennisvergaring, die uniek was in de wereld,
, namelijk de overtuiging dat ware kennis gebaseerd is op systematische observatie en actief ingrijpen
in de wereld. Dit inzicht wordt in geschiedenisboeken gewoonlijk de wetenschappelijk revolutie
genoemd. Factoren die een rol hebben gespeeld bij het ontstaan van de wetenschappelijke revolutie
in Europa, zijn de verminderde macht van de rooms-katholieke kerk, een herwaardering van handel
en handenarbeid, de uitvinding van de boekdrukkunst, de ontdekkingsreizen en de confrontatie van
de westerse wereld met de islamitische en Chinese beschavingen.
De Copernicaanse revolutie: een belangrijke katalysator voor de wetenschappelijke revolutie was de
vaststelling dat de kalender niet meer bleek te kloppen. Sinds het Romeinse Rijk had met gebruik
gemaakt van de Juliaanse kalender, die had 365 dagen en een schrikkeljaar om de 4 jaar. Omdat een
echt kalenderjaar 365.2425 dagen duurt, onderschatte deze kalender de lengte van een jaar met 11
minuten, waardoor er om de 134 jaar een dag gemist werd. Daardoor liep de kalender op het einde
van de 15e eeuw al 10 dagen achter. Uiteindelijk werd in de 16 e eeuw de Juliaanse kalender
vervangen door de nauwkeurigere gregoriaanse kalender en sprong men van donderdag 4 oktober
naar vrijdag 15 oktober 1582.
De Pools-Duitse geleerde Nicolaus Copernicus (1473-1543) verspreidde als eerste in 1514 een
handgeschreven tekst onder vrienden waarin hij de hypothese opperde dat de bewegingen in het
heelal beter te begrijpen vielen wanneer men uitging van de veronderstelling dat niet alle
hemellichamen rond de aarde draaiden, maar dat de aarde rond de zon draaide. Pas in het jaar van
zijn dood werd de tekst ook effectief gepubliceerd, wellicht omdat Copernicus zijn werkgever, de
rooms-katholieke kerk, niet voor het hoofd wou stoten. De inzichten bleven grotendeels
hypothetisch, totdat de italiaanse Galileo Galilei (1564-1642) in 1632 een boek publiceerde waarin hij
het copernicaanse model verdedigde en met een reeks van nieuwe observaties onderbouwde. Deze
nieuwe observaties werden mogelijk gemaakt door de uitvinding van de telescoop. Uiteindelijk
zouden Galilei’s inzichten verder uitgewerkt worden door de Engelse geleerde Isaac Newton (1643-
1727) die de bewegingen van de planeten rond de zon beschreef aan de hand van een aantal relatief
eenvoudige wiskundige formules. Deze wetten van Newton worden algemeen beschouwd als het
beginpunt van fysica, de eerste natuurwetenschap. Het inzicht dat de aarde niet het centrum vormde
van het heelal, wordt de copernicaanse revolutie genoemd.
De groeiende macht van de natuurwetenschappen en het ontstaan van 2 culturen:
Wetenschap en macht: omdat de wetenschappelijke benadering beter aansloot bij het minder
dogmatische protestantisme, waren de ontwikkelingen groter in landen die zich grotendeels aan de
invloed van de rooms-katholieke kerk onttrokken hadden (Zwitserland, Duitsland, Groot-Brittannië,
Nederland) dan in de landen die de kerk trouw bleven (Italië, Frankrijk, Spanje). Tegelijk groeide de
invloed van de eerste landen, omdat de nieuwe ontdekkingen belangrijke voordelen boden. Dit deed
het prestige van de nieuwe wetenschappen groeien. Zij werden hoe langer hoe belangrijker aan de
universiteiten, een ontwikkeling die nog toenam naarmate de VS aan macht wonnen, omdat dit land
veel investeerde in de ontluikende natuurwetenschappen.
De 2 culturen: de groeiende invloed van de natuurwetenschappen was een doorn in het oog van het
traditionele onderwijs, dat vooral gericht was op het geloof, de studie van de klassieke Griekse en
Latijnse teksten, wiskunde en kunst. Gaandeweg vormden zich volgens Snow (1959) 2 aparte
culturen, de klassieke, humanistische cultuur en de nieuwe, natuurwetenschappelijke cultuur, die
met elkaar wedijveren. Deze spanning kan tot op de dag van vandaag vastgesteld worden,
bijvoorbeeld in het onderscheid tussen de alfa- en de bètawetenschappen in het onderwijs. Volgens
Snow hebben beide culturen weinig contact en weten ze weinig van elkaar. Bovendien hebben ze
tegengestelde opvattingen over wat belangrijk is. Volgens de geesteswetenschappers is het
bestuderen en uitbreiden van de bestaande cultuur en kunst het na te streven ideaal; volgens de
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller maartjeregts. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.23. You're not tied to anything after your purchase.