Samenvatting Grondtrekken van het Nederlands strafrecht
113 views 10 purchases
Course
Beginselen Strafrecht
Institution
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Book
Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht
Een handige en leerzame samenvatting van het HELE boek Grondtrekken van het Nederlands strafrecht geschreven door Bas Wilde en Mathieu J. Kronenberg. De aantekeningen van de hoorcolleges en werkgroepen zijn er ook in verwerkt. Deze samenvatting heb ik geschreven voor het vak Strafrecht dat wordt ge...
Samenvatting Grondtrekken van het Nederlands Strafrecht
Week 1
Hoofdstuk 1
Strafrecht houdt zich bezig met het bestraffen van personen die een strafbaar feit hebben gepleegd.
Bij het strafrecht worden de mensen bestraft die een strafbaar feit hebben begaan. Dit straffen gaat
door de overheid. De enige die de verdachte van een strafbaar feit voor de (straf)rechter kan
brengen (en dus kan dagvaarden) is het OM Dit is anders dan het civielrechtelijke rechtsgebied,
waarbij het tussen burgers onderling gaat. Bij het strafrecht gaat het tussen de staat en de burger.
Eigenrichting (het recht in eigen hand nemen) is verboden. De slachtoffers van strafbare feiten
kunnen een verzoek tot schadevergoeding doen bij de rechter. De geldboete die een rechter kan
opleggen gaat naar de staatskas. De schadevergoeding voor het slachtoffer kan zijn voor immateriële
schade en de ‘echte’ schade (denk aan een gebroken been en een trauma wat je hieraan overhoudt).
De doelen van straffen:
1. Vergelding: de dader is een strafbaar feit begaan en hiervoor word je gestraft. Dit zorgt voor
genoegdoening; dader roept kwaad op de samenleving, de samenleving roept kwaad terug.
2. Preventie: het opleggen van een straf zou ervoor moeten zorgen dat mensen minder geneigd
zijn om een strafbaar feit te begaan. Dit strafbare gedrag zullen ze dus (proberen) uit te
sluiten.
Speciale preventie: Bedoeld om te voorkomen dat een specifieke dader in de toekomst in
herhaling valt, straf moet recidive afschrikken, dat kan alleen als een dader een straf als
zodanig ervaart. Het heeft dus een voorkomend en ontmoedigend effect.
Generale preventie: potentiële mensen die een strafbaar feit zullen begaan afschrikken, dit
kunnen ze bijvoorbeeld doen door hoge straffen opleggen.
Materieel strafrecht: wat strafbaar is en wat niet. Het materieel strafrecht bepaalt wat strafbaar is
en wat niet, dit is opgenomen in het wetboek van strafrecht, Sr. Uitsluiting en uitbreiding van
strafrecht horen hier ook bij.
Formeel strafrecht: welke regels er gevolgd moeten worden zodra het materiële strafrecht is
overtreden, dit is opgenomen in het wetboek van strafvordering, Sv. Een ander woord hiervoor is
strafprocesrecht. Dit bepaalt dus hoe het strafrechtelijke proces moet verlopen; hoe lang mag je in
voorlopige hechtenis blijven, wanneer mag je aangehouden worden etc.
Wet in formele zin is een wet die tot stand is gekomen in samenwerking tussen de regering en de
Staten- Generaal.
Wet in materiële zin: de betreffende wet bevat algemene regels die de burgers binden, zoals de APV.
Sanctierecht: onder welke voorwaarden een sanctie mag worden opgelegd en ten uitvoer mogen
worden gelegd.
Het commuun strafrecht: het strafrecht wat in de wet is opgenomen. Hierin is het strafrecht en het
strafprocesrecht opgenomen.
Het bijzonder strafrecht: strafbepalingen die in andere wetten staan. Dit is materieel strafrecht maar
bevat ook bevoegdheden die behoren aan het formeel strafrecht, denk hierbij aan de wet op wapens
en munitie en de vreemdelingenwet.
De wegenverkeerswet bepaalt dat rijden onder invloed verboden is en het bepaalt wanneer de
politie een blaastest mag afnemen.
Partiële wijzigingen: er kwam geen nieuw wetboek, maar er werden veel nieuwe wetten
toegevoegd.
,Hoofdstuk 2
Het materiele strafrecht bepaalt welk gedrag strafbaar is. Dit wordt aangegeven door de wet. De
inhoud van die wettelijke verbodsbepalingen wordt soms verder ingevuld door de rechtspraak. Dit
komt omdat de wet veralgemeniseerd is, er zijn zoveel strafbare feiten die mensen kunnen begaan,
dat we dit niet allemaal kunnen opnemen in de wet.
De strafbepaling bestaat uit:
1. De delictsomschrijving: geeft aan welke ongewenste gedraging strafbaar is gesteld
2. Kwalificatie aanduiding: geeft aan hoe de gedraging juridisch wordt vastgesteld (bijv moord)
3. Strafbedreiging: geeft aan welk soort straf de rechter mag geven en het maximum hiervan.
Strafbaar feit: Een menselijke gedraging die valt binnen de grenzen van een wettelijke
delictsomschrijving, die wederrechtelijk is en aan schuld te wijten. Het vierlagenmodel; de
cumulatieve voorwaarden waar je aan moet voldoen om strafbaar te zijn:
1. Menselijke gedraging (MG): de (strafbare) gedraging moet verricht zijn door een mens,
dieren worden (niet meer) gestraft. Een mens kan alleen vervolgd worden voor een
gedraging, niet voor een gedachte (iets zeggen is een gedraging). Deze menselijke gedraging
wordt beschreven in de tenlastelegging: processtuk waarin staat beschreven welke strafbare
gedraging de verdachte heeft verricht, volgens de officier van justitie. Het is aan de rechter
om uit te zoeken of deze gedraging in het processtuk ook echt is voorgevallen. Kan hij dat
niet bewijzen ontslag van alle rechtsvervolging
2. Wettelijke delictsomschrijving (DO): de gedraging is pas strafbaar als deze is omschreven in
de wet, niet alles is terug te vinden in de wet, omdat deze veralgemeniseerd is. Bij deze
moeilijke kwesties geven rechters hierover een oordeel, wat daarna als wet wordt gebruikt,
de wet wordt dus geïnterpreteerd (d.m.v. interpretatiemethoden). De rechter moet de
gedraging van de verdachte kunnen kwalificeren; van welke wettelijke delictsomschrijving
sprake is. Kan dit niet bewezen worden ontslag van alle rechtsvervolging
3. Wederrechtelijkheid (W): betekent in strijd met het recht. Anders gezegd: je kan niet iemand
straffen die geen norm of recht hebben geschonden, als zijn gedrag dus niet verkeerd is, kan
je niet gestraft worden. Je handelt in principe dus in strijd met het recht (de wettelijke
delictsomschrijving), maar onder omstandigheden is dit dus niet strafbaar. Denk hierbij aan
noodweer (zelfverdediging). Als een bouwvakker een huis sloopt in opdracht van de
gemeente een nieuw huis te bouwen, is hij schuldig aan vernieling, maar had hier opdracht
voor en is dus niet strafbaar. Als de wederrechtelijkheid bewezen kan worden ontslag van
alle rechtsvervolging.
4. Verwijtbaarheid/ schuld (V): Je mag niet gestraft worden als het degene niet te verwijten
valt. De persoon moet de gedraging te verwijten zijn, anders gezegd: het persoon had op dat
moment in redelijkheid zich niet anders kunnen gedragen. Dit zie je terug bij mensen die een
geestelijke stoornis hebben. Zodra er is bewezen dat de gedraging niet aan het persoon te
verwijten is ontslag van alle rechtsvervolging. De rechter is dan wel bevoegd op TBS op te
stellen.
Het legaliteitsbeginsel (art. 1 Sr): Je bent alleen strafbaar voor dat wat in de wet beschreven staat.
Terugwerkende kracht art. 16 GW: Een gedraging is pas strafbaar op het ten tijde van het begaan
van het feit strafbaar is gesteld. Gedragingen na de invoer van dit feit zijn strafbaar, daarvoor niet.
Dit geldt voor zowel wetten in formele zin als wetten in materiële zin.
De reden hiervoor is rechtszekerheid; uit de wet moet duidelijk zijn wat strafbaar is, zodat de
mensen hun gedrag hierop kunnen afstemmen.
De wet is vaag redelijk vaag en moet daarom regelmatig door de rechter geïnterpreteerd worden:
1. Wetshistorische interpretatiemethode: de rechter kijkt naar de
totstandkomingsgeschiedenis van de wet, d.m.v. kamerstukken, memorie van toelichting.
, 2. Grammaticale interpretatiemethode: de rechter kijkt naar de taalkundige betekenis van een
woord in de bepaling.
3. Systematische interpretatiemethode: de rechter legt de wet uit aan de hand van een
regeling waar de wet binnen valt.
4. Teleologische interpretatiemethode: de rechter kijkt naar het doel van de wetgever.
Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid zijn elementen: deze staan niet beschreven in de wet, maar
zijn wel voorwaarden waaraan voldaan moet worden om strafbaar te zijn.
De delictsomschrijving zijn bestanddelen: deze staan wel opgenomen in de wet. De bestanddelen
van een delictsomschrijving zijn de onderdelen waaruit de delictsomschrijving is opgebouwd. Alleen
als een persoon voldoet aan al deze bestanddelen, wordt de delictsomschrijving vervuld.
De OvJ neemt alle bestanddelen in de tenlastelegging op. Vergeet hij een bestanddeel, dan heeft hij
een feit ten laste gelegd dat niet kan worden gekwalificeerd en zal de verdachte moeten worden
ontslagen van alle rechtsvervolging. Wanneer wel is voldaan aan alle bestanddelen, is er nog geen
sprake van een strafbaar feit. Daarvoor vereist ook aan de niet in de wet opgenomen elementen
wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid is voldaan. Bij alle delict waarbij wederrechtelijkheid in de
delictsomschrijving voorkomt, is de wederrechtelijkheid een bestanddeel, dit geldt ook voor
verwijtbaarheid. Wanneer bij zo’n delict de wederrechtelijkheid ontbreekt, kan men zeggen dat het
delict niet is gepleegd. De bestanddelen zijn dan niet allemaal vervuld. Er is dan geen sprake van een
strafbaar feit omdat, de wederrechtelijkheid ontbreekt.
Verschillen tussen misdrijven (boek 2) en overtredingen (boek 3):
1. Procesrechtelijke reden: de indeling naar misdrijven en overtredingen bepaalt goeddeels
welk soort rechter bevoegd is om kennis te nemen van een strafzaak (absolute competentie).
2. Materieelrechtelijk verschilpunt: dat poging tot overtreding en medeplichtigheid aan
overtreding niet strafbaar zijn. Poging en medeplichtigheid zijn wel strafbaar in geval van
misdrijven.
3. Dwangmiddelen: veel dwangmiddelen, mogen slechts worden toegepast in geval van
verdenking van een misdrijf (aftappen telefoon).
Vb. art. 188 Sr het doen van een valse klacht of aangifte:
De bestanddelen:
1. Aangifte of klacht doen dat er een strafbaar feit is gepleegd
2. Wetenschap dat is strafbare feit niet is gepleegd
De elementen:
1. Wederrechtelijkheid
2. Verwijtbaarheid
Alleen als een persoon voldoet aan alle bestanddelen van de wettelijke delictsomschrijving is dit
persoon strafbaar. Daarom is het heel erg belangrijk dat de officier van justitie alle bestanddelen
vastlegt in de tenlastelegging, zo niet, dan is er geen kwalificatie en is er sprake van OVAR.
Soms komt het voor dat wederrechtelijkheid al is opgenomen in de delictsomschrijving, de aparte
vraag of er sprake is van wederrechtelijkheid is dan dus niet nodig. Als wederrechtelijk is opgenomen
in de wettelijke delictsomschrijving is het dus geen element meer maar een bestanddeel.
Vb. art. 350 lid 1 Sr vernieling of beschadiging:
De bestanddelen:
1. Opzettelijk enig goed wat tot een ander behoort vernielen, beschadigen, onbruikbaar maken
of wegmaken.
, 2. De Wederrechtelijk enig goed wat tot een ander behoort vernielen, beschadigen,
onbruikbaar maken of wegmaken.
De elementen: 1. verwijtbaarheid
Formele delicten: staan in de wet omschreven als een handelen, specifiek omschreven activiteit. Het
verrichten van deze handeling is strafbaar (diefstal).
Materiële delicten: het veroorzaken van een gevolg van een handeling is strafbaar. Het is bij
materiële delicten niet van belang welke handeling heeft geleid tot het strafbare gevolg. Voldoende
is dat het strafbare gevolg is ingetreden (doodslag).
Commissiedelicten: delictsomschrijvingen waarbij het doen, handelen (of het gevolg daarvan)
strafbaar is gesteld (moord, vervalsing)
Omissiedelicten: het juist niet doen of handelen wordt strafbaar gesteld, je nalaten (als iemand in
levensgevaar is moet je diegene helpen, als het niet je eigen veiligheid in gevaar brengt).
Oneigenlijk omissiedelict: sprake als het delict in de wet staat geformuleerd als een commissiedelict,
terwijl het wordt gepleegd door een nalaten (baby doodslag).
Gekwalificeerd delict: Er bestaan delictsomschrijvingen die voorbouwen op andere
delictsomschrijvingen. Als daar sprake van is hebben we te maken met een ‘bijzondere strafbepaling’
vaak heeft de delictsomschrijving in een bijzondere strafbepaling een extra bestanddeel. Dat extra
bestanddeel werkt meestal strafverzwarend t.o.v. het gronddelict. Bij een bijzondere strafbepaling
is vaak een extra bestanddeel toegevoegd; doodslag is bijvoorbeeld niet met voorbedachte raden,
maar moord wel. Moord wordt dan ook zwaarder gestraft.
Geprivilegieerd delict: als een extra bestanddeel straf verlichtend werkt.
De causaliteit is de relatie tussen oorzaak en gevolg. Als de relatie tussen 2 gebeurtenissen te
beschrijven is als oorzaak en gevolg, dan is er een causaal/ oorzakelijk verband.
De causaliteitstheorieën:
1. Contido sine qua non: deze bepaalde schakel is noodzakelijk voor het intreden van dit
gevolg. Met andere woorden; zonder deze schakel zou het gevolg niet intreden.
2. Causa-proximaleer: de veroorzaakte factor die het dichtst bij het gevolg ligt.
3. Voorzienbaarheidsleer: de handeling die redelijkerwijs dat gevolg zou hebben.
Hoofdstuk 11
Om een einduitspraak te doen moet de rechter de formele en materiële vragen beantwoorden.
De formele vragen gaan over of het proces goed is verlopen, de materiële vragen gaan over of de
verdachte een strafbaar feit heeft begaan. De volgorde waarin deze vragen in de art. 348 en 350 Sv
zijn vermeld, is dwingend: deze volgorde moet de rechter aanhouden.
De formele vragen art. 348 Sv:
1. Is de dagvaarding geldig?
Nee: de dagvaarding is nietig.
Ja: door naar volgende vraag.
2. Is de rechter bevoegd?
Nee: de rechter is onbevoegd.
Ja: door naar de volgende vraag.
3. Is de officier van justitie ontvankelijk?
Nee: de officier van justitie is niet-ontvankelijk.
Ja: door naar de volgende vraag.
4. Is er een reden tot schorsing der vervolging?
Nee: door naar volgende vraag.
, Ja: de vervolging wordt geschorst.
De dagvaarding is nietig als:
1. Deze niet betekend is: de dagvaarding heeft de verdachte niet bereikt. Van het ontvangst
van de dagvaarding wordt een akte van uitreiking opgemaakt, hieraan kan de rechter zien of
de dagvaarding is uitgebracht (art. 585 Sv).
2. De dagvaarding moet voldoen aan minimumeisen: in de tenlastelegging moet staan welk feit
is begaan (specifiek en duidelijk), rond welke tijd (omstreeks), welke plaats (weglaten van de
plaats maakt de dagvaarding nietig, de verkeerde plaats niet), welk wettelijk voorschrift
strafbaar is gesteld onder welke omstandigheden het feit is begaan (art. 261 Sv). Vergeten
artikelnummer leidt niet tot nietigheid van de dagvaarding.
De rechter is niet bevoegd als: de absolute en de relatieve competentie niet kloppen.
Absolute competentie betaalt welk soort rechter en welk rechterlijk college aangesteld moet
worden, zoals de kantonrechter of het gerechtshof.
De relatieve competentie bepaalt waar in Nederland de zaak moet worden aangebracht,
zoals de rechtbank Amsterdam of Rotterdam.
De officier van justitie is niet ontvankelijk als er sprake is van een vervolgingsbeletsel:
1. Rechtsmacht ontbreekt
2. Ne bis in idem
3. Strafbeschikking is opgelegd en uitgevoerd
4. Transactie is opgelegd en voldaan
5. Verdachte is overleden
6. Feit is verjaard
7. Klacht ontbreekt
8. OvJ heeft kennisgegeven dat er niet vervolgd zal worden. Denk aan beginselen behoorlijke
procesorde.
9. Rechtbank verklaard dat de zaak is beëindigd.
Ook al is er een vervolgingsbeletsel, de OvJ mag toch vervolgen, de rechter zal de OvJ dan niet
ontvankelijk verklaren.
De vervolging wordt geschorst als: Een aantal redenen zijn opgesomd in art. 14-16 Sv. vb: de
verdachte heeft een geestelijke stoornis en kan de vervolging niet begrijpen. Komt weinig voor.
De materiële vragen art. 350 Sv:
1. Is bewezen dat het ten laste gelegde feit door de verdachte is begaan?
Nee: de verdachte wordt vrijgesproken
Ja: door naar de volgende vraag.
2. Kan het bewezen verklaarde worden gekwalificeerd?
Nee: de verdachte wordt (OVAR)
Ja: door naar de volgende vraag.
3. Is het bewezenverklaarde wederrechtelijk?
Nee: de verdachte wordt (OVAR).
Ja: door naar de volgende vraag.
4. Is de verdachte verwijtbaar?
Nee: de verdachte wordt (OVAR).
Ja: de verdachte wordt veroordeeld.
De bewezenverklaring leidt tot vrijspraak als: Het ten laste gelegde feit moet door de rechter
bewezen worden verklaard. Hierbij gaat het erom dat de rechter alleen mag beoordelen of wat er in
de TTL staat bewezen is. Hierbij bepaalt hij niet wat er is gebeurd, maar of er wat er in de TTL staat is
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller rue2015. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.09. You're not tied to anything after your purchase.