Uitgebreide aantekeningen voor het vak Goederenrecht c.s. 2018/2019. Aangevuld met relevante rechtsregels uit in het hoorcollege genoemde arresten. Zelf een 8 mee behaald.
Algemeen
Eggens stelde: “In waarheid geldt de eigendom – als rechtsbetrekking van persoon tot zaak –
in de rechtsbetrekkingen van die persoon (als eigenaar betrokken) tot andere personen, en
wel als de betrekkingen tot die anderen bepalend, en wel aldus bepalend dat in en door
(middel van) de eigendomsbetrekking het subject daarvan zich tot de andere verhoudt als
eigenaar tot niet-eigenaren van de betrokken zaak.”
Door te zeggen dat iemand eigenaar is van een boek, zegt men ook dat een ander geen
eigenaar is van ditzelfde boek. Door de simpele constatering dat men eigenaar is van een
boek, wordt er heel veel gezegd over rechtsbetrekkingen waarin jij verkeert ten opzichte van
alle individuen op deze wereld.
De basis: verhaal
De basisregels, ofwel het stramien, bestaat uit de regels van verhaal en voorrang. Verhaal
wordt geregeld in art 3:276 BW. Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaald, kan een
schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen. Stel, A heeft een
vordering van €1000 op X. X betaalt deze vordering niet. X wordt voor de rechter gedaagd en
veroordeeld tot betaling. A kan deze betaling nu afdwingen. X is eigenaar van een auto, huis
en heeft daarnaast een bankrekening. Art 3:276 stelt dat A zijn vordering op alle goederen
van zijn schuldenaar kan verhalen. A kan beslag leggen op de auto, het huis of de
bankrekening (derdenbeslag). A voldoet zichzelf uit de opbrengst van het desbetreffende
goed van de schuldenaar. A kan zich ook verhalen op goederen die X pas heeft verkregen na
het ontstaan van de vordering van A op X, het gaat om het gehele vermogen.
Op art 3:276 BW bestaan uitzonderingen: tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaald.
Bijvoorbeeld art 447 Rv, als de vordering is verjaard, een natuurlijke verbintenis.
Verder bestaat er gelijkheid van crediteuren, zie art 3:277 BW. Als er meerdere schuldeisers
zijn, wordt de opbrengst van goederen verdeeld over schuldeisers. Deze zijn dus gelijk. Dit is
de tweede basisregel naast art 3:276 BW. De schuldeisers krijgen naar evenredigheid van de
grootte van hun vordering, een deel van hun vordering terug door verhaal. In de situatie dat
de crediteuren niet geheel worden betaald, kunnen zij zich verhalen op het gehele vermogen
van de schuldenaar. Voor deze situatie bestaat het faillissement.
Het gehele vermogen wordt uitgewonnen, art 20 Fw. De schuldenaar verliest beheer en
beschikking over vermogen, art 23 en 24 Fw. Tevens vervallen individuele beslagen op grond
van art 33 Fw.
Het beginsel van paritas creditorum geldt voor de situatie dat meerdere schuldeisers zich
verhalen op een goed. Zit er ook een normatief aspect aan de gelijkheid van schuldeisers?
Bestaat er een ruimer beginsel van gelijkheid dat maakt dat ook in ander opzicht
schuldeisers gelijk moeten worden behandeld? Hier wordt te pas en te onpas een beroep op
gedaan. Het antwoord is dat er inderdaad een normatieve kracht aan de paritas creditorum
,zit, maar in de praktijk is het vaak zo dat een bestuurder van een onderneming degene
betaalt die hij het hardst nodig heeft. Hier is niet per se veel tegen te doen. De HR heeft zelfs
als uitgangspunt gesteld dat de schuldenaar zelf kiest welke schuldeisers hij eerst betaalt,
gezien het feit dat hij toch iedereen moet betalen.
Unitco: in dit arrest deed zich de volgende situatie voor. Unitco had een vordering op een
bedrijf H. Dit bedrijf had een moeder genaamd Holding. Er waren vele meerdere
schuldeisers die een vordering op H. Hadden. We noemen ze voor het gemak X, Y en Z.
Holding betaalde X, Y en Z. Unitco werd echter niet betaald. Unitco vroeg het faillissement
van H. aan, maar een vereiste voor faillissement is het pluraliteitsvereiste. Door deze truc
van Holding, kon Unitco geen andere schuldeisers aanwijzen en dus niet aantonen dat er
was voldaan aan het pluraliteitsvereiste. Is dit in overeenstemming met het paritas
creditorum? De paritas creditorum geldt volgens de HR enkel indien meerdere schuldeisers
zich op hetzelfde goed verhalen. Dat was in deze situatie niet aan de orde. Het is een derde
die de vorderingen betaalt en niet H. zelf, art 3:277 BW is dan niet van toepassing. Die
andere schuldeisers namen geen verhaal.
Mondia/V&D: V&D probeerde hun financiële problemen van tafel te krijgen door te
onderhandelen met schuldeisers. Mondia was een verhuurder van een pand. V&D heeft de
verhuurders het voorstel gedaan per maand 60% minder huur te betalen, waarna zij zichzelf
in staat achtte haar betalingsproblemen te kunnen oplossen. Bijna elke verhuurder ging
akkoord, maar Mondia niet. Deze ging de eerst bedongen huur dan ook vorderen. Kun je als
schuldeiser gedwongen worden met een dergelijke regeling in te stemmen? Ja, in principe
mag dit. Mondia voerde echter als verweer dat er geen sprake was van gelijkheid: enkel de
verhuurders werd minder betaald, alle andere schuldeisers bleven buiten schot. HR gaf aan
dat het feit dat een schuldeiser ongelijk behandeld wordt, een dergelijke schuldregeling niet
in de weg kan staan. Mondia kon dus geen betaling van de eerst bedongen huurprijs
vorderen.
Megapool: Megapool had een deal met LaSer, zij hadden hier een klantenkaart. Als je een
dergelijke kaart had, dan kreeg je een termijn van zes maanden om te betalen. Deze
klantenkaart was eigenlijk een verkapte creditcard, verstrekt door LaSer. Megapool had,
volgens de gemaakte deal met LaSer, voor elke aangebrachte klant, een provisievordering.
Op de dag van faillissement bedroeg deze provisievordering €2 miljoen. In de kleine
lettertjes stond dat als een faillissement intrad, deze vordering verviel. Toen Megapool in
staat van faillissement kwam, beriep LaSer zich op deze kleine lettertjes. HR oordeelde dat
het vervallen van een recht op provisie gekoppeld aan uitsluitend het intreden van een
faillissement een nietig beding in de zin van art 3:40 BW kan opleveren. Dit beperkt dus de
contractsvrijheid van partijen. De niet ontvangen provisie benadeelt de schuldeisers van de
wederpartij, daarom is het beding nietig.
Het paritas creditorum heeft dus niet erg veel normatieve kracht buiten art 3:277 BW, maar
soms toch de kop opsteekt bij normatieve vragen. Bovenstaande arresten zijn hier
voorbeelden van.
De basis: voorrang
,Art 3:278 lid 1 BW: “Voorrang vloeit voort uit pand, hypotheek en voorrecht en andere in de
wet aangegeven gronden.”
Er bestaat een gesloten stelsel van voorrangsrechten. Soms zal er in de wet een
voorrangsrecht worden toegekend in de wet, welke niet is pand, hypotheek of voorrecht.
Het retentierecht is hier een voorbeeld van (art 3:292 BW).
Voorrecht, art 3:278 lid 2 BW: “Voorrechten ontstaan alleen uit de wet. Zij rusten op
bepaalde goederen of op bepaalde goederen of op alle tot een vermogen behorende
goederen.” Je gaat voor op de schuldeisers die geen voorrecht hebben en dus gelijk zijn.
Afwijking hiervan in geval van toepassing van de WSNP, art 349 lid 2 Fw.
Wat heeft een schuldeiser in de praktijk aan een voorrecht? Een voorrecht levert vaak niet
veel op. Pand en hypotheek gaan voor op het voorrecht en daarnaast gaat de fiscus op grond
van art 21 Invorderingswet ook nog voor. Ook gaan bijzondere voorrechten ook voor op
algemene voorrechten (art 3:280 BW). Bijzondere voorrechten op hetzelfde goed staan gelijk
in rang (art 3:281 lid 1 BW). Algemene voorrechten nemen onderling rang naar gelang van
plaatsing in de wet (art 3:281 lid 2 BW), tenzij anders geldt. Schuldeisers nemen in de
praktijk dus geen genoegen met een voorrecht.
Pand en hypotheek: art 3:277 lid 1 BW. Hebben een hoger voorrangsrecht. Normaliter gaat
dit dus boven voorrechten. Ze hebben tevens het grote voordeel van parate executie: geen
executoriale titel vereist (art 3:248/268 BW).
HC 1B: Pandrecht, in het bijzonder op roerende zaken
Vuistpand
Pandrecht is een beperkt recht, afgeleid van het meeromvattende eigendomsrecht. Hiermee
voldoet het aan alle kenmerken van goederenrechtelijke rechten: droite de suite, absolute
werking, separatistenpositie, parate executie enz. Het is tevens een afhankelijk recht: het
strekt tot zekerheid van een vordering. Dit betekent dat het afhankelijk is van de vordering
die het secureert.
Het beperkte recht is gedefinieerd in 3:8 BW. Stel: A heeft een vordering van €10.000 op B.
Ter zekerheidsstelling heeft A een pandrecht op de auto van B. Dit recht is afhankelijk van de
vordering (3:7 BW). Dit betekent dus ook dat als B zijn auto overdraagt aan C, de auto nog
steeds belast is met het pandrecht. Dit is ook droit de suite. A kan zijn pandrecht dus ook
uitoefenen tegen C (afgezien van derdenbescherming). Het pandrecht gaat ook mee als A
zijn vordering van €10.000 overdraagt aan D. Dan heeft D €10.000 te vorderen van B. Het
pandrecht gaat in zo’n geval ook automatisch over.
Hoe vestig je een pandrecht?
Vestiging van een beperkt recht: art 3:84 lid 1 jo 3:98 (schakelbepaling) BW. Levering
geschiedt bij vuistpand op roerende zaken als het gaat om overdracht door
bezitsverschaffing. Bij het pandrecht wordt hier van afgeweken: in art 3:236 lid 1 wordt de
zaak in macht van pandhouder of derde gebracht. Het brengen van de zaak in de macht van
de pandhouder is vaak een probleem. In de praktijk wordt vaak een stil pandrecht gevestigd.
, Bij een stil pandrecht geldt opnieuw art 3:84 lid 1 jo 3:98 (schakelbepaling) BW. Verder is art
3:237 lid 1 BW van belang: levering geschiedt door authentieke of geregistreerde
onderhandse akte. Dit is dus een veel meer gebruikte manier om een pandrecht te vestigen.
Wat maakt een akte tot pandakte?
Hierbij is het arrest Meijs qq/Bank of Tokio van belang. Hierin geeft de HR eigenlijk een soort
college over de vestiging van een pandakte. In deze zaak bankierde Kuron bij Bank of Tokio.
Kuron had zich verplicht een pandrecht te vestigen op vorderingen, maar op een gegeven
moment ging het financieel niet goed met Kuron. Bij Bank of Tokio liep op een bepaald
moment een fax binnen, waarin stond dat Kuron een aantal vorderingen had. Bank of Tokio
gaat hiermee naar de Belastingdienst en deze keurt het goed. Vervolgens gaat Bank of Tokio
hiermee naar de curator van Kuron. In de faxkopie stond nergens of er ook daadwerkelijk
een pandrecht op de vorderingen gevestigd was. In r.o. 3.4.2. van het arrest heeft de HR
precies aangestipt wat de vereisten zijn:
- Wilsovereenstemming tussen partijen
- Akte die doet blijken dat zij tot verpanding van de erin bedoelde vorderingen is
bestemd
- Akte hoeft niet tweezijdig te zijn, zij hoeft niet te doen blijken van de verklaring van
pandhouder dat hij het pandrecht aanvaardt. Deze aanvaarding kan vormvrij
geschieden.
- Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel in onderling
verband en samenhang met andere akten of andere feiten, kan worden vastgesteld
dat de akte is bestemd tot verpanding van de erin bedoelde vorderingen.
In casu was de fax die Bank of Tokio bezat, voldoende voor het aanmerken van een vestiging
van het pandrecht.
Let er, ten aanzien van bovenstaand arrest, op dat je niet te snel een lijst van vorderingen
accepteert als een akte van vestiging van een pandrecht!
Waarom registreren of in authentieke vorm opmaken?
Ook hiervoor is het arrest Meijs qq/Bank of Tokio van belang. Een vereiste is dat de akte
geregistreerd wordt. Een faxkopie is geen ondertekend geschrift, dus er zou toch geen
sprake zijn van een geregistreerde akte. HR oordeelt in r.o. 3.3.4. dat registratie van een per
faxpost verzonden kopie van de akte, hetgeen uit een oogpunt van spoed gewenst kan zijn,
daartoe voldoende is. Logica van de HR: als er een kopie is om te kunnen registreren, is er
ook een origineel geweest dat geregistreerd had kunnen worden.
Individualiseringsbeginsel
Pandrecht is goederenrechtelijk recht, hiervoor gelden bepaalde vereisten, zoals het
individualiseringsbeginsel: er moet duidelijk gemaakt worden waarop het pandrecht kom te
rusten. Er moet dus een bepaalde zaak worden aangewezen.
Bij het vuistpand gaat dit eigenlijk automatisch, de zaak wordt uit de macht van de
pandgever gebracht. Hoe wordt hieraan voldaan bij een stil pandrecht, waarbij een akte
ervoor zorgt dat een pandrecht wordt gevestigd. HR is ook hier erg soepel: er wordt in de
akte een zo ruim mogelijke beschrijving gekozen. Niet ieder goed hoeft individueel
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller amberklaver. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.82. You're not tied to anything after your purchase.