100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Biologie vakinhoud II.1: Voeding en vertering $9.50   Add to cart

Summary

Samenvatting Biologie vakinhoud II.1: Voeding en vertering

 6 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Samenvatting biologie vakinhoud II.1: Voeding en vertering

Preview 3 out of 21  pages

  • September 10, 2024
  • 21
  • 2021/2022
  • Summary
avatar-seller
Biologie vakinhoud II.1: Voeding en vertering
1. Een korte geschiedenis van ons voedsel
- Groep aapachtigen, waar mens van afstamt, week niet af van andere typen apen
 Plantaardig voedsel, vruchten, zaden, knoppen, bladeren en insecten of andere kleine
dieren + vogeleieren voor voldoende eiwitten

- Soorten die met vruchten voeden hebben 2x zo grote hersenen als soorten die bladeren eten
 Bladeren = overal in regenwoud, maar vruchten = op verschillende momenten rijp
 Vruchteneter moet goede plattegrond van leefgebied hebben + weten welke boomsoort
wanneer rijpe vruchten heeft  hele jaar voedsel vinden zonder eindeloos gezoek
 Mogelijk dat wij afstammen van vruchteneters die al grote breinen hadden

- Eerste mensen  plantaardig, maar aanvullen met kleine dieren, prooiresten + grote prooien
 Vinden van verse kadavers + gezamenlijk jagen  goede hersenen + samenwerking !!
 Verkrijgen van voedsel heeft grote rol gespeeld in ontwikkeling van menselijke intelligentie

- Mensen gingen toeleggen op landbouw + veeteelt  zekerder van constante voedseltoevoer
 Gebruikten plantensoorten die goede opbrengst gaven + diersoorten die gemakkelijk
te fokken waren
 Meest geschikte soorten toen, nog altijd belangrijkste die op grote schaal gebruikt worden

- In alle culturen  redelijk gezond dieet = plantaardig + dierlijk
- In hoge noorden  voedsel vrijwel alleen dierlijk, aangevuld met bessen van toendra’s

- Door sterke bevolkingstoename + trek naar grote steden = voedingstoestand van armen vaak
stuk slechter dan toen meeste mensen zelf boeren waren

- 19de eeuw  meer inzicht in opbouw van ons voedsel + rol van componenten voor stofwisseling
- 20ste eeuw  naast koolhydraten, vetten en eiwitten ook vitamines nodig (vita = leven)

2. Voedingsstoffen
- Voedingsmiddelen (appel, melk,…)  voedingsstoffen (vet, eiwit)  nutriënten (bouwstenen)

- Alles wat je drinkt + eet = voedingsmiddelen
 6 verschillende typen

Voedingsstoffen Functie
Koolhydraten (suikers) Brandstoffen, in mindere mate bouwstenen
Lipiden (vetten) Brandstoffen en bouwstenen
Proteïnen (eiwitten) Bouwstoffen, in noodgevallen brandstof
Mineralen (zouten) Bouwstoffen (zoals voor het skelet)
Vitamines Hulpstoffen (werkzaam bij stofwisselingsprocessen)
Water Bouwstof, oplosmiddel, steun- en vulmiddel, warmtebuffer,
transportmedium

- Vooral plantaardige voedingsmiddelen bevatten stoffen, die door ons niet verteerd kunnen
worden
 Voedingsvezels = belangrijk omdat ze de darmperistaltiek bevorderen

- Bepaalde voedingsstoffen worden in lichaam opgeslagen als reservestoffen
 Opslag van vetten + glycogeen
 Reservestoffen worden vooral als brandstof ingezet

, A) Koolhydraten
- Grootste deel van voedsel bestaat uit koolhydraten

- Mono- + disachariden = goed oplosbaar + smaken zoet
 Zoete suikers in je voedsel: zoete vruchten, jam, snoep, honing en stroop

- Polysachariden = onoplosbaar + smaken niet zoet
o Zetmeel = belangrijkste

o Cellulose  komt in grote hoeveelheden in plantaardig voedsel voor
 Niet verteerbaar voor mensen, omdat ze de enzymen er niet voor kunnen maken

 Verlaat onverteerd het lichaam

 Belangrijkste voedingsvezels, onmisbaar voor goede darmwerking

- In dikke darm = bacteriesoorten die wél cellulase bezitten  energie uit cellulose halen


- Bij planteneters = in darm grote hoeveelheden eencelligen die alle cellulose afbreken
 Meer energie uit voedsel halen dan ze met alleen eigen verteringsstelsel zouden kunnen

- In celstofwisseling = glucose de brandstof
 In voedsel aanwezige koolhydraten  in spijsverteringskanaal afgebroken tot glucose
 Meer koolhydraten opgenomen dan lichaam nodig heeft  overtollige opgeslagen
 Overschot = omgezet in glycogeen + opgeslagen in lever + spieren
 Organen verzadigd met glycogeen  rest omgezet in vet
 Vet = opgeslagen in onderhuids bindweefsel, rondom organen + in geel beenmerg

- Koolhydraten = ook bouwstof voor sommige celonderdelen
 DNA + RNA en bepaalde koolhydraten die zich in celmembraan bevinden

B) Vetten

o 1 molecule glycerol
o 3 moleculen vetzuur

 Zelf in lichaam glycerol + meeste vetzuren
maken

Glycerol Vetzuren

- Enkele vetzuren moeten in voedsel voorkomen  zelf niet aanmaken = essentiële vetzuren

- Verzadigde vetzuren:
o Bezitten maximaal aantal waterstofatomen in keten
o Hebben in dierlijke organisme vooral functie als reservebrandstof + isolatiemateriaal
o Vooral dierlijk

- Onverzadigde vetzuren
o Bezitten minder waterstofatomen  keten bevat dubbele bindingen + is gebogen
o Spelen vaak structurele rol
o Niet nodig als bouwstof  leveren evenveel energie bij verbranding

, o Vooral plantaardig

- In bepaalde dierlijke voedingsmiddelen = cholesterol, vetachtige stof, die in lever wordt gemaakt

- Cholesterol speelt belangrijke rol in celmembranen:
o Membraan = vloeibaar, maar moet voldoende afsluiting rond cel garanderen

o Cholesterolmoleculen bevinden zich tussen fosfolipiden in + houden die op hun plaats
 Membraan krijgt stabiele structuur

o Teveel aan cholesterol in bloed kan ophopen tegen gladde binnenkant van bloedvaten
 Verzadigde vetzuren bevorderen dit proces
 Bloedvaten kunnen hierdoor dichtslibben  leiden tot hart- en vaatziekten

o Onverzadigde vetzuren stimuleren afbraak van cholesterol in wanden van de bloedvaten

- Vetten die in voedsel voorkomen  in spijsverteringskanaal afgebroken tot vetzuren + glycerol
 Vetten dienen voor grootste deel als brandstof
 Te veel vet wordt dit opgeslagen

C) Olie of vet?
- Smeltpunt van vetten bepaalt of het olie of vet is  bij kamertemperatuur vloeibaar = olie
 In meeste gevallen zijn vetzuren daarin meer/minder onverzadigd
 Planten produceren vaak olie, dieren vaker vet
 Als brandstof = beide typen even goed
 Verzadigde vetzuren = minder gezond voor hart + bloedvaten

- Term olie = gebruikt voor allerlei viskeuze (dikke) vloeistoffen die niet met water mengen

- Andere soorten, niet geschikt voor voeding = meestal koolwaterstoffen: aardolie + derivaten
 Door onvolledige afbraak ontstaan uit organisch materiaal
 In bodem leven grote aantallen bacteriën die anaeroob organisch materiaal verbruiken +
omzetten in aardolie/aardgas

D) Eiwitten
- Eiwitten = vooral belangrijk als bouwstof

- Meer worden opgenomen dan lichaam kan gebruiken  afgebroken
 Grootste deel van afbraakproducten = uitgescheiden
 Klein deel = gebruikt als brandstof

- Eiwitten, die via voedsel binnenkrijgt = in spijsverteringskanaal in stappen in aminozuren gesplist
 Aminozuren kunnen via darmwand opgenomen worden in bloed

- Voor opbouw (assimilatie) van weefseleiwitten = alle 20 verschillende aminozuren nodig
 Aantal zelf uit andere aminozuren maken = niet-essentiële aminozuren
 Diegene die nodig zijn, maar niet zelf kunt maken = essentiële aminozuren  uit voedsel

- Organisme = nauwer verwant  lijken eiwitten + aminozuursamenstelling meer gelijk aan ons
 Vlees van zoogdieren  bevat voor ons de ideale samenstelling van essentiële aminozuren
 In planten = alle aanwezig, maar in andere verhoudingen
 Juiste combinaties van plantaardig voedsel  ideale verhouding bereikt

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller MH2003. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $9.50. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

81849 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$9.50
  • (0)
  Add to cart