Leerdoelen probleem 2:
1. Wanneer is iemand een verdachte?
2. Wat is opsporing en wat is een opsporingsambtenaar?
3. Welke bevoegdheden heeft een opsporingsambtenaar?
a. Aanhouding
b. Staande houden
c. Inbeslagname
d. (auto) doorzoeking
4. Wanneer is sprake van opzet? (+ vormen van opzet)
5. Toepassen op de casus
,Leerdoel 1: Wanneer is iemand een verdachte?
Het strafrechtelijk onderzoek heeft als belangrijkste doel te achterhalen wat er precies is gebeurd
wanneer het vermoeden bestaat dat een strafbaar feit heeft plaatsgevonden.
Er zal moeten worden vastgesteld of er een strafbaar feit is begaan en wie voor dat strafbare feit
aansprakelijk is. Hiervoor kan slechts gesproken worden van een vermoedelijk strafbaar feit en een
vermoedelijke dader.
In het strafprocesrecht wordt gesproken van een verdenking en een verdachte: op grond van feiten
en omstandigheden die worden geconstateerd in een bepaald strafrechtelijk onderzoek, kan het
redelijke vermoeden ontstaan dat een strafbaar feit heeft plaatsgevonden (verdenking) en dat een
bepaalde persoon dat feit heeft begaan (verdachte).
De verdachte wordt aangemerkt: art. 27 lid 1 Sv.:
1. Degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan
een strafbaar feit toekomt
2. Daarna wordt als verdachte aangemerkt degene tegen wie de vervolging is gericht.
Het Wetboek van Strafvordering titel 2 van Boek 1. De verdachte is degene om wie het in een strafzaak
draait; hij is degene op wie het strafrecht wordt losgelaten.
Art. 27 lid vervult een waarborgfunctie: er dient sprake te zijn van een redelijke verdenking van
schuld van een strafbaar feit voor de overheid mag optreden. Van groot belang is hier de
onschuldpresumptie.
Twee criteria ter bepaling van het begrip verdachte:
1. Wanneer de vervolging eenmaal is aangevangen, dus wanneer er een rechter bij betrokken is, wordt
de persoon gezien als een verdachte.
Materieel criterium: op grond van inhoudelijke overwegingen moet worden beoordeeld of een
persoon als verdachte kan worden aangemerkt.
2. Er moet sprake zijn van een redelijk vermoeden dat de persoon in kwestie een strafbaar feit heeft
gepleegd. Het redelijke vermoeden moet niet gebaseerd zijn op een voorgevoel, maar moet volgen uit
feiten en omstandigheden.
Dit materiële begrip uit art. 27 lid 1 Sv kent drie elementen:
1. Er moet sprake zijn van een redelijk en objectiveerbaar vermoeden
2. Het vermoeden van schuld moet voortvloeien uit feiten en omstandigheden
3. De verdenking moet concreet zijn: er moet een gerichte verdenking zijn omtrent een strafbaar
feit.
Arresten : Hollende kleurling en Stormsteeg
Art. 27 Sv lid 1 definieert de verdachte als degene te wiens aanzien uit feiten en omstandigheden een
redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit. Dat is een materieel, inhoudelijk
criterium dat met name voor de uitoefening van vrijheidsbenemende dwangmiddelen van belang is.
We zagen al dat alleen een verdachte mag worden aangehouden.
Lid 2 - een formele definitie: degene tegen wie de vervolging is gericht. Ook in die fase houdt alles op
als het redelijk is komen te vervallen. Als een verdachte in voorlopige hechtenis zit, maar er duikt
overtuigend bewijs op dat hij het niet gedaan heeft, dan moet de verdachte zo spoedig mogelijk in
vrijheid worden gesteld.
, Het vermoeden van art. 27 Sv, moet gebaseerd zijn op feiten en omstandigheden.
- Het moet gaan om controleerbare bronnen (verklaringen van personen, concrete feiten),
- en dus niet intuïtie, gevoel en meer van dat soort ongrijpbaarheden
- het vermoeden moet ‘redelijk’ zijn.
- Ook het vermoeden moet zo objectief uit die feiten en omstandigheden zijn af te leiden dat
andere, redelijk denkende mensen, op grond van dezelfde feiten en omstandigheden tot het
oordeel kunnen komen dat van verdenking sprake is
Onschuldpresumptie
Iemand is onschuldig totdat het tegendeel bewezen is.
- De in art. 6 lid 2 EVRM geformuleerde onschuldpresumptie, geldt ook in het voorbereidend
onderzoek en bij de toepassing van dwangmiddelen.
- Juist omdat er nog maar sprake is van een vermoeden, moet als norm voor de ambtenaren van
de strafvorderlijke overheid gelden dat zij van de onschuld van de verdachte uitgaan;
- dat zij zich voortdurend realiseren dat niet vaststaat dat de verdachte gedaan heeft waarvan
hij verdacht wordt en dat de mogelijkheid dat hij het niet gedaan heeft niet weggedrukt wordt
door het feit dat zij hem al voor schuldig houden en hun verdere onderzoek daarop inrichten.
De onschuldpresumptie van art. 6 lid 2 EVRM is nadrukkelijk geformuleerd als recht
van de verdachte, maar ook een norm voor de ambtenaren van de strafvordelijke
overheid
- Zij hoeven niet feitelijk te vermoeden dat de verdachte het niet gedaan heeft gedaan, maar
juridisch dienen ze uit te gaan van de hypothese dat de verdachte onschuldig is, omdat de
conclusie dat de verdachte het gedaan heeft, pas door de rechter in de fase van de berechting
mag worden getrokken.
- Dit procesrechtelijk beginsel is nadrukkelijk ook bedoeld om een bijdrage te leveren aan het
voorkomen dat een onschuldige wordt veroordeeld.
- In zoverre staat een beginsel als de onschuldpresumptie ook in verband het uitgangspunt van
het ‘in dubio pro reo’;
In dubio pro reo:
- bij (feitelijke) twijfel (over het bewijs), volgt de uitspraak in het voordeel van de verdachte
(want dan geldt het juridisch-normatieve uitgangspunt van onschuld).
- Uitgangpunt: Voorwaarden waaronder dwangmiddelen mogen worden toegepast en de
afweging of een dwangmiddel moet worden toegepast moet zorgvuldiger gemaakt worden.
Voor deze afweging geeft de onschuldpresumptie een norm aan ambtenaren van de
strafvorderlijke overheid.
Een verdachte heeft rechten
1. Zwijgrecht
2. Recht op rechtsbijstand
3. Recht op kennisneming van processtukken
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller delisav. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.78. You're not tied to anything after your purchase.