De Taallijn. Interactief taalonderwijs in groep 1 en 2
Hoofdstuk 4 Werken aan woordenschat
Woordenschatontwikkeling is een belangrijk aspect van de taal- en denkontwikkeling. Kinderen
hebben een uitgebreide woordenschat nodig om te kunnen communiceren en boodschappen over te
dragen, en om te leren op school. In de eerste levensjaren verwerven kinderen min of meer spontaan
een groot aantal woorden. Interactief taalonderwijs sluit aan bij dit natuurlijk verwervingsproces van
de woordenschat en geeft daaraan een stevige impuls. Woordenschatonderwijs verdient expliciete
aandacht van de leerkracht, zeker bij kinderen met een taalachterstand. De woordenschatactiviteiten
dienen betekenisvol te zijn voor de kinderen en hen aan te zetten tot strategisch leren.
Woordenschatonderwijs is vooral kansrijk wanneer het plaats heeft in een rijke leeromgeving die
kinderen de gelegenheid geeft om hun woordenschat te verbreden, te verdiepen en te oefenen.
4.1 Ontwikkeling van de woordenschat
4.1.1 Stadia in de ontwikkeling van de woordenschat
Er is een onderscheid tussen receptieve en productieve woordenschatverwerving. Het productief
leren beheersen, dus het actief gebruiken van een woord is veel moeilijker dan het receptief (passief)
leren beheersen van een woord.
De woordenschatontwikkeling van jonge kinderen verloopt in vier stadia:
- 1ste fase: als kinderen ong. één jaar oud zijn, gaan ze woorden bewust gebruiken. Woorden
hebben een communicatieve functie: ze worden gebruikt om iets duidelijk te maken of iets
gedaan te krijgen.
- 2de fase: begint rond de leeftijd van 18 maanden. Kinderen hebben de beschikking over een
beperkt aantal woorden waarmee ze personen, voorwerpen en activiteiten uit hun omgeving
kunnen benoemen.
- 3de fase: vanaf 2de jaar. Er ontstaat een zekere samenhang in de woorden die het kind kent.
Kinderen leren dat er categorieën zijn waarin de afzonderlijke woorden kunnen worden
gerangschikt. Er kan ook een overgeneralisatie optreden: het kind noemt bijv. alle dieren
poes.
- 4de fase: kinderen creëren netwerken van woorden -> ze zien in dat er allerlei relaties tussen
woorden zijn, zowel op het niveau van de betekenis als van de vorm. Ook beseffen ze dat er
woorden zijn de hetzelfde betekenen, woorden die een functionele relatie hebben, woorden
die een specificatie zijn van een categorie en woorden die het kind zelf met elkaar verbindt
door eigen ervaringen.
4.1.2 De woordenschat van anderstalige kinderen
Kinderen die thuis een andere taal dan het Nederlands spreken, hebben over het algemeen al een
redelijke woordenschat in hun eigen taal. Verhallen (1995) geeft aan dat er twee manieren zijn
waarop anderstalige kinderen Nederlandse woorden leren:
- Het kind leert een nieuw Nederlands woord dat het in de eerste taal al kent -> meestal
eenvoudiger -> begrip is al bekend, dus alleen nog vertalen.
- Het kind leert een nieuw Nederlands woord dat het in de eerste taal nog niet heeft
verworven -> begrip leren kennen en vertalen.
4.2 Woordenschataanbod
4.2.1 Invloed van de omgeving op de woordenschat
Voor het leren van woorden is het van belang dat een kind kwantitatief veel taalaanbod krijgt. Om
tot praten te kunnen komen, moet het kind eerst veel taal horen. Ook moet het taalaanbod
kwalitatief goed zijn. Kwalitatief goed taalaanbod is rijk en wordt niet ingeperkt; moeilijke woorden
, worden niet geschuwd. In de ideale situatie is het taalaanbod van de omgeving steeds net iets
moeilijker dan het taalgebruik van het kind zelf.
Bus (2005) geeft aan dat met name het voorlezen van prentenboeken het leren van nieuwe woorden
bevordert. In prentenboeken staan veel woorden die iet tot het (dagelijkse) taalgebruik van
ouders/leerkrachten behoren. Door het voorlezen komen de kinderen in aanraking met deze nieuwe
woorden.
4.2.2 Thuistaal
Anderstalige ouders kunnen een positieve rol spelen bij de woordenschatverwerving van hun
kinderen, ook als zijzelf het Nederlands niet (voldoende) beheersen. Als de kinderen over een
redelijke woordenschat in de moedertaal beschikken, zullen ze met meer gemak nieuwe woorden in
het Nederlands leren.
4.3 Tussendoelen woordenschat
Binnen het ontwikkelingsproces kunnen belangrijke momenten worden gemarkeerd, die voor alle
kinderen gelden. Het Expertisecentrum Nederlands heeft tussendoelen voor woordenschat
geformuleerd als onderdeel van de tussendoelen mondelinge communicatie. De tussendoelen
maken de belangrijke stappen in de woordenschatontwikkeling zichtbaar. Voor de onderbouw zijn de
volgende doelen geformuleerd:
- Kinderen beschikken over een basiswoordenschat:
- Ze breiden gericht hun (basis)woordenschat uit
- Ze leiden nieuwe woordbetekenissen af uit verhalen
- Ze zijn erop gericht woorden productief te gebruiken
- Ze maken onderscheid tussen betekenisaspecten van woorden
1. Kinderen beschikken over een basiswoordenschat
De groei van de woordenschat gaat hand in hand met de ontdekking en uitbreiding van de
omringende wereld. Uitgangspunt voor het verwerven van woordkennis is dat alle leerlingen aan het
einde van de basisschool elementaire kennis hebben van minimaal 15.000 woorden en deze
woorden in ieder geval receptief beheersen (gemiddeld 25 woorden per week). Zelfstandige
naamwoorden en werkwoorden die betrekking hebben op het hier en nu worden het eerste
verworven. Naarmate de ontwikkeling vordert, gaan kinderen woorden steeds meer los van de
context gebruiken.
2. Kinderen breiden gericht hun (basis)woordenschat uit
De woorden binnen een netwerk horen bij elkaar, ze hebben een onderlinge relatie. Conceptuele
netwerken breiden zich steeds verder uit, er komen steeds nieuwe woorden bij. Kinderen onthouden
woorden dan ook beter wanneer ze thematisch, in samenhang, worden aangeboden.
Observaties, onderzoek en ontdekactiviteiten stellen kinderen in de gelegenheid hun kennis van de
wereld te vergroten. Tijdens het uitvoeren van ontdekactiviteiten is interactie tussen de kinderen
bijna onvermijdelijk. Om de samenwerking goed te laten verlopen, moeten ze met elkaar overleggen
over de handelingen die ze gaan uitvoeren.
3. Kinderen leiden nieuwe woordbetekenissen af uit verhalen
Kinderen breiden hun woordenscat actief uit tijdens het luisteren naar verhalen, en gebruiken allerlei
strategieën om woordbetekenissen te achterhalen. Binnen interactief taalonderwijs is het leren van
woordbetekenisstrategieën een belangrijk doel, omdat de school niet alle woorden kunnen worden
geleerd. Het is daarom nodig dat kinderen leren om zelf hun woordenschat uit te breiden. Daarnaast
is het belangrijk dat de woordenschat zich ook na de basisschool verder uitbreidt.
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ERitsma. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.83. You're not tied to anything after your purchase.