100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Samenvatting Basiskennis taalonderwijs $5.83
Add to cart

Summary

Samenvatting Basiskennis taalonderwijs

 52 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van het boek Basiskennis taalonderwijs. Deze samenvatting bevat de volgende hoofdstukken: hoofdstuk 3 t/m 7 en 9.

Preview 3 out of 17  pages

  • No
  • H3, h4, h5, h6, h7, h9
  • December 1, 2019
  • 17
  • 2019/2020
  • Summary
avatar-seller
Basiskennis taalonderwijs
Hoofdstuk 3 Mondelinge taalvaardigheid
3.1 Taalverwerving
3.1.1 Theorieën over taalverwerving
In de loop der jaren zijn er verschillende theorieën geweest over hoe kinderen hun taal verwerven:
- Behaviorisme: stroming binnen de psychologie die ervan uitgaat dat kinderen hun taal leren
door imitatie. Kinderen bootsen de taal die ze in hun omgeving horen na. Ook speelt de
goedkeuring van de ouders een belangrijke rol (beloningen). Wolfskinderen: kinderen die te
vondeling zijn gelegd bij wolven of apen en opgroeiden zonder menselijk contact, bleken na
de leeftijd van zes jaar niet meer in staat te zijn om taal te leren.
- Creatieve constructietheorie: men gaat ervan uit dat kinderen taal niet simpelweg imiteren,
maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve
manier zinnen kunnen bouwen. Een aanwijzing voor een aangeboren taalleermechanisme
ligt in het feit dat een kind elke willekeurige taal kan leren. Met aangeboren
taalleervermogen is kind in staat om zelf structuur te ontdekken in de taal en kan het ook
zinnen vormen die het nog nooit eerder heeft gehoord. Volgorde waarin kind zich een taal
eigen maakt wordt bepaald door biologische rijping.
- Interactionele benadering: men onderschrijft het belang van het aangeboren
taalleervermogen, maar men benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de
interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van taal.
Wel is het zo dat het taalaanbod afgestemd moet zijn op de mogelijkheden.
3.1.2 Eerstetaalverwerving
De taalontwikkeling van kinderen begint op het fonologisch niveau met het vormen van
spraakklanken. Een baby van een paar maanden produceert alleen nog maar losse spraakklanken.
Kinderen ontwikkelen zich ook op het morfologisch niveau, waarbij het gaat om de manier waarop
woorden gevormd worden. Kinderen maken zich geleidelijk aan de regels voor de opbouw van
Nederlandse woorden eigen. Ook op het semantisch niveau, waar het gaat om de betekenis van
woorden, ontwikkelen kinderen zich. Ze leren niet in één keer de exacte betekenis van een woord.
Op het syntactisch niveau van de taal leren kinderen de regels die er zijn voor het combineren van
woorden. Een kind leert de taal ook op het pragmatisch niveau en maakt zich de regels eigen voor
het gebruik van de taal en de communicatie tussen mensen. Het leren van taal is een totaalproces
waar bij een kind met alle niveaus tegelijk bezig is.

In het taalverwervingsproces onderscheiden we twee perioden:
- Prelinguale periode (0 tot 1 jaar): de periode voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt
(voortalige periode). Je kunt nog niet spreken van taal, omdat een kind nog geen systeem
van symbolen en regels hanteert waarmee het een bepaalde boodschap overbrengt. Door
het huilen kan een baby een signaal geven dat hij bijv. honger heeft of pijn voelt. Na een
week of 6 beginnen baby’s zich actief met taal bezig te houden -> ze luisteren naar
stemgeluiden en beginnen ook zelf klanken te produceren. In het begin zijn dit alleen nog
klinkers of vocalen -> vocaliseren. Na ong. 4 maanden begint een kind steeds meer te
experimenteren met het voortbrengen van geluiden -> vocaal spel. Na ong. 7 maanden
begint de fase van het brabbelen. Een kind herhaalt klankgroepen -> zijn klankgroepen die al
een beetje klinken als taal. Een kind oefent dus met verschillende aspecten van taal:
articulatie, klankstructuur van taal, zinsmelodie, maar ook communicatie met anderen.

, - Linguale periode, die weer onder te verdelen is in:
 Vroeglinguale periode (1 tot 2,5 jaar): brabbelen gaat langzamerhand over naar
betekenisvol taalgebruik. Eerst zijn woorden nog sterk gebonden aan specifieke
context. Gaandeweg ontdekt kind dat je met woorden ook kunt verwijzen naar
concrete voorwerpen uit de werkelijkheid. Een kind begint zinnen te maken met 1
woord -> fase van eenwoordzin. Begint gemiddeld genomen rond het eerste
levensjaar. Eind fase kind is in staat eigenschap aan voorwerp te koppelen. Eerst
woorden verwijzen vooral naar personen, dieren, voorwerpen en acties uit het
dagelijks leven. Op de leeftijd van 1,5 jaar beginnen kinderen woorden te
combineren en dan spreken we van periode van tweewoordzin (telegramstijlfase).
Kind kan nu met behulp van taal ook allerlei relaties aangeven. Regels voor volgorde
van woorden gaat rol spelen en kind begint met leren van grammatica. Periode
relatief snel gevolgd door periode van meerwoordzin -> kind kan nu zinnen van meer
dan 2 woorden maken. Woordenschat maakt enorme groei.
 Differentiatiefase (2,5 tot 5 jaar): taalgebruik begint steeds meer op dat van
volwassenen te lijken. Vanaf nu leert kind ook allerlei morfologische en pragmatische
aspecten. Kinderen leren dat woorden van vorm kunnen veranderen en dat die
vormverandering ook iets betekent. De taalontwikkeling wordt veel
gedifferentieerder, op alle niveaus van de taal ontwikkelt een kind zich ->
differentiatiefase. Een kind krijgt ruimtelijk inzicht, tijdsbesef en leert op een
gedetailleerdere manier dingen waar te nemen. Kinderen ontdekken ook dat de
vorm van een woord belangrijke informatie bevat -> morfologische principes:
meervoud van woorden, vormen van verkleinwoorden of vervoegen van
werkwoorden. Neologismen: nieuwe niet-bestaande woorden die kinderen zelf
bedenken.
 Voltooiingsfase (5 tot 9 jaar): kind leert niet zo spectaculair veel nieuwe dingen bij ->
alle processen die in vorige fase zijn begonnen, worden nu verder uitgebouwd. Je
kunt zeggen dat aan het eind van deze periode een kind de taal op dezelfde manier
beheerst als een volwassenen. Wel zijn er nog verschillen -> voor belangrijk gedeelte
te maken met de grootte van de woordenschat: volwassene beschikt over veelmeer
woorden dan kind.
3.1.3 Tweedetaalverwerving
Simultane tweetaligheid: iemand die twee talen min of meer gelijktijdig leert.
Successieve tweetaligheid: kinderen leren een tweede taal nadat ze een eerste taal hebben geleerd.
Iemand leert de tweede taal altijd met zijn kennis van de eerste taal -> er treden interferentiefouten
op: fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en een tweede taal. Ook verschil in
tijd waarbinnen de taalontwikkeling plaatsvindt. Taalvaardigheid ligt vaak onder het niveau van
iemand die dezelfde taal als moedertaal heeft. Overeenkomsten: tweedetaalontwikkeling verloopt
ook in een aantal stappen en leert iemand geleidelijk aan de taal correct spreken.

3.2 Spreek- en luisterstrategieën
In informele situaties verloopt de mondelinge communicatie min of meer automatisch -> we zijn ons
niet al te zeer bewust van de manier waarop we iets moeten formuleren.
3.2.1 Spreekstrategieën
Spreekstrategie: manier van spreken die iemand hanteert om een bepaald spreekdoel te bereiken.
Elke strategie heeft te maken met de manier waarop de deelnemers aan de communicatie elkaar
beschouwen en benaderen.

, Voordracht/monoloog: iemand die een voordracht houdt, gaat ongeveer op een zelfde manier te
werk als iemand die een schriftelijke tekst wil produceren. Stappen die van belang zijn:
- Oriënteren op de inhoud
- Doel en publiek bepalen
- Plannen
- Presenteren
- Reflecteren op doel en inhoud
Volgorde kan soms iets verschillen, aar ze komen wel allemaal voor bij het houden van een
monoloog. Binnen deze stappen kan een spreker nog weer andere spreekstrategieën gebruiken:
- Gespreksvorm hanteren
- Presentatietechnieken hanteren
- Bepaald taalgebruik hanteren
3.2.2 Luisterstrategieën
4 verschillende luisterstrategieën:
- Globaal luisteren: je probeert globaal te volgen wat de spreker te vertellen heeft, het gaat
om het begrijpen van de informatie (begrijpend luisteren). Als we in kleutergroepen
aandacht besteden aan begrijpend luisterend aan is dat een geode voorbereiding op
begrijpend lezen.
- Intensief luisteren: je probeert ook alle details van een verhaal in je op te nemen, zodat je
een zo volledig mogelijk beeld krijgt van wat de spreker te vertellen heeft.
- Kritisch luisteren: je probeert om tijdens het luisteren een mening te vormen. Je wilt
beoordelen of het verhaal van de spreker waar is of volledig of juist misleidend.
- Gericht/selecterend luisteren: pas je toe als je geïnteresseerd bent in bepaalde aspecten van
een verhaal.
Actief luisteren: de luisteraar zet zich maximaal in om de spreker te volgen en te begrijpen (kritisch
luisteren). Middelen gebruiken als aankijken, luisterresponsen geven en vragen stellen.
Voorbeelden van luistervaardigheden:
- Beschrijving kunnen volgen
- Gevoelens en meningen begrijpen en waarderen
- Inhoud interpreteren en beoordelen
- Uitleg volgen
- Strategie van de spreker doorzien
- Passende feedback geven
- Vragen stellen

3.3 Spreek- en luisterdoelen
4 belangrijkste spreekdoelen:
- Informeren: het gaat om het overbrengen van feitelijke informatie. Spreker is bezig met
taken als uitleggen, vertellen, aanwijzen of voordoen.
- Amuseren: de spreker heeft het doel om de toehoorders te vermaken, te boeien of te
ontroeren.
- Instrueren: de spreker wil iets uitleggen f verduidelijken. Spreker is bezig met taken als
uitleggen, vertellen, aanwijzen of voordoen.
- Overtuigen: spreker wil de luisteraar overhalen een bepaald standpunt of bepaalde mening
in te nemen. Het kan soms ook inhouden dat de spreker de luisteraar wil overhalen om tot
actie over te gaan.
Andere spreekdoelen:
- Emotioneren: de spreker wil bepaalde gevoelens losmaken of overbrengen.
- Waarderen: de spreker wil zijn oordeel over iets geven.
- Beschouwen: de spreker wil verschillende kanten ven een probleem belichten.

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller ERitsma. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $5.83. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

48298 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 15 years now

Start selling
$5.83
  • (0)
Add to cart
Added