Een handig overzicht van alle belangrijke schema's en stappenplannen naar aanleiding van de verplichte literatuur en behandelde stof in de onderwijsgroepen. Hierdoor is eigenlijk een soort mini-samenvatting ontstaan. Handig om mee te nemen naar het open boek tentamen, omdat alle belangrijke informa...
Sociale zekerheid
Maastricht University – Master Arbeid en Gezondheid
Blokperiode 2
Week 1 – Trends en ontwikkelingen in de sociale zekerheid
Het verschil tussen voorzieningen en verzekeringen
Verzekeringen Voorzieningen
Hiervoor geldt een premieverplichting. We kennen twee soorten Hiervoor geldt géén premie-
verzekeringen in het socialezekerheidsrecht: verplichting, maar wordt
betaald uit de algemene
Werknemersverzekeringen Volksverzekeringen middelen. Het dient ertoe om
Deze uitkering wordt bepaald Hier gaat het om de AOW. Er is het bestaansminimum de
aan de hand van je inkomen, je een basisbedrag dat iedere garanderen, waardoor er een
betaalt namelijk een bepaald inwoner van Nederland krijgt, ‘strenge’ middelentoets wordt
procent daarvan als premie. Het ongeacht de hoogte van het gehanteerd. Als iemand
is te kwalificeren als een genoten inkomen. Vereiste is bijvoorbeeld geen inkomen
individuele uitkering en is dat je een x aantal jaren heeft, maar wel ergens een
daarom inkomengerelateerd. woonachtig bent geweest in vermogen (spaarrekening, huis
Hoe meer je verdient, hoe meer Nederland. Daarbovenop kan etc.) dan dient eerst dat te
je betaalt, des te meer uitkering een bedrag worden uitgekeerd worden aangesproken alvorens
je krijgt op het moment dat je dat inkomengerelateerd is. Hoe men een beroep kan doen op
aan alle voorwaarden voldoet. meer je verdient, hoe meer een dergelijke voorziening. Is
pensioen je afdraagt, des te eveneens afhankelijk van
meer pensioen je ontvangt als je eventuele partner of andere
aan alle voorwaarden voldoet. samenwoners.
1
, Sociale zekerheid – schema’s en stappenplannen
Sociale zekerheid
Maastricht University – Master Arbeid en Gezondheid
Blokperiode 2
Week 2 – Werkloosheid
Stappenplan om het recht op een WW-uitkering te toetsen
1. Werknemer
Van belang is dat je op twee manieren als werknemer in de zin van de WW kunt worden gekwalificeerd:
1. Werken op basis van privaatrechtelijke dienstbetrekking: arbeidsovereenkomst
(persoonlijk werk verrichten, loon, gezag). Je bent dan op grond van artikel 3 WW werknemer.
2. Werknemer in de zin van artikel 4 of 5 WW: voorwaarden vind je in het
Rariteitenbesluit. De arbeidsrelatie wordt dan als dienstbetrekking geduid. Dit is het geval bij
musici, artiesten, topsporters en thuiswerkers. Er is ook een vangnet bepaling, artikel 5 onder d
WW. Nadere voorwaarden zijn opnieuw in het Rariteitenbesluit te vinden. Bijvoorbeeld twee
dagen per week werken en daarmee minstens 40% van het wettelijk minimumloon verdienen.
2. Werkloos
Is beschreven in artikel 16 WW. Er worden twee voorwaarden gesteld:
1. Redelijk arbeidsurenverlies. Hoofdregel is dat je minimaal 5 uren moet verliezen, lid 2. Dan ben
je dus gedeeltelijk werkloos. Je hoeft niet meteen volledig werkloos te zijn. Ook gekeken moet
worden naar de loonaanspraken. Als arbeidsuren worden teruggebracht omdat werkgever
tijdelijk geen werk kan aanbieden, bijvoorbeeld een toeleveringsbedrijf gaat failliet waardoor
productie moet worden verminderd. Dit valt in echter in de risicosfeer van de werkgever en
daardoor bestaat een loonaanspraak op grond van artikel 7:628 BW. Dan kun je over die uren
dus geen WW aanvragen.
2. Beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt: bereid en in staat zijn om te werken. Iemand die
vanwege medische redenen niet kan werken is dus duidelijk niet beschikbaar voor werk. Is het
UWV van mening dat iemand niet beschikbaar is voor werk, dan zullen zij dienen aan te tonen
dat dit ondubbelzinnig uit de gedragingen/houding van de werknemer blijkt.
ECLI:NL:CRVB:1993:ZB2423 (zie jurisprudentiedocument pagina 4)
Betrokkene had zich wellicht beschikbaar gehouden voor werk, maar die beschikbaarheid had een zodanig
gering realiteitsgehalte dat niet van beschikbaarheid voor arbeid in de zin van artikel 16 WW kon worden
gesproken.
3. Referte-eis
Artikel 17 WW geeft de referte-eis. Dit is een periode van 36 weken voorafgaand aan de eerste
werkloosheidsdag. Je voldoet aan deze referte-eis als je kunt aantonen dat je in die periode minimaal 26
weken hebt gewerkt als werknemer. Het aantal uren daarbij is niet van belang. Die weken hoeven
overigens niet op elkaar aan te sluiten en hoeft evenmin bij één bedrijf te hebben plaatsgevonden. Wel
opletten voor artikel 17a WW: bepaalde periodes dienen echter buiten beschouwing te worden gelaten,
bijvoorbeeld ziekte. Maar volgens artikel 17a WW komt dat dan ook weer goed. Want het buiten
beschouwing laten van ziekte betekent dat dat die periode aan de referteperiode wordt geplakt, dus dan
niet 36 weken, maar 36 weken + aantal weken ziekte. In die periode moet je 26 weken kunnen
aanwijzen waarin je als werknemer hebt gewerkt.
2
, Sociale zekerheid – schema’s en stappenplannen
4. Geen uitsluitingsgronden
Dit zijn omstandigheden die maken dat een recht op uitkering niet kan ontstaan, artikel 19 lid 1 en 3
WW.
Bijvoorbeeld detentie, langdurig verblijf in het buitenland of het nog niet bestreken zijn van de rechtens
geldende opzegtermijn. Ook bij een einde van rechtswege moet de opzegtermijn in acht worden
gehouden, anders pas ná opzegtermijn recht op uitkering. Je kijkt altijd naar het einde van de maand. Als
werknemer moet je dus opletten dat die termijn in acht wordt gehouden wil je meteen een WW-uitkering
kunnen krijgen.
Gevolg:
Als aan deze vereisten is voldaan, dan heb je sowieso recht op een WW-uitkering van 3
maanden. Vervolgens ga je kijken of die uitkering kan worden verlengd. Dus: heb je recht op
meer dan alleen de basisuitkering van 3 maanden? Dat zegt echter nog niks over het geldend
maken van die uitkering, dat komt pas bij de volgende stappen aan de orde.
Stappenplan om de lengte van de uitkering te bepalen
1. De 4 uit 5 eis
Staat beschreven in artikel 42 lid 1 WW. Je gaat dan het arbeidsverleden bepalen. Het arbeidsverleden
bestaat uit twee componenten:
1. Feitelijk arbeidsverleden: begint te lopen vanaf 1998 en loopt tot aan het jaar je werkloosheid
bent geworden. Dat jaar zelf telt niet mee. In die periode telt elk jaar mee waarin je 208 loonuren
of 52 loondagen hebt gemaakt.
2. Fictief arbeidsverleden: begint te lopen in het jaar waarin je 18 bent geworden. Dat loopt tot
1998. Doet er niet toe of je feitelijk gewerkt hebt of niet, je krijgt die jaren dan als het ware
cadeau. Ben je 18 geworden in ‘96? Fictief arbeidsverleden van 2 jaar. Ben je 18 geworden in
2003? Dan geen fictief arbeidsverleden, want dat is na 1998. Is een overgangsrecht, dit zal dan
ook langzaam verdwijnen en heb je nog alleen het feitelijke arbeidsverleden.
Bij deze stap dient eveneens gekeken te worden of iemand aan de uren eis voldoet. Hier dient een
onderscheid te worden gemaakt tussen twee situaties:
1. Situatie voor 2013: in een periode van 5 jaar voorafgaand het jaar dat je werkloos werd, moeten
er 52 loondagen per kalenderjaar zijn gemaakt.
2. Situatie na 2013: in een periode van 5 jaar voorafgaand het jaar dat je werkloos werd, moeten er
208 loonuren per kalenderjaar zijn gemaakt.
Aan de voorwaarden voldaan? Dan kan de lengte worden berekend.
2. Fictief arbeidsverleden
Het jaar dat je achttien bent geworden tot aan het jaar 1998 worden als werkjaren geteld, ook al heeft
iemand in die jaren feitelijk niet gewerkt. Stel dit is vijf jaar, dan bestaat er dus een recht op WW-
uitkering voor 5 maanden. Is er geen fictief arbeidsverleden? Dan kan deze stap worden overgeslagen.
3. Feitelijk arbeidsverleden
Hierbij dient het jaar 2016 in acht te worden genomen, omdat toen nieuwe wetgeving is opgeteld. Thans
geldende hoofdregel is dat je voor de eerste 10 jaren arbeidsverleden 1 maand uitkering per gewerkt jaar
opbouwt. Alle jaren die je daarboven werkt, tellen nog maar als halve maand mee. Dat levert de
volgende tweedeling op:
1. Situatie voor 2016: voor ieder jaar dat je werkt bouw je 1 maand WW-uitkering op, ongeacht de
lengte van het arbeidsverleden.
3
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dena15. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.93. You're not tied to anything after your purchase.