100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Systemisch en contextueel werken - Samenvatting $6.37   Add to cart

Summary

Systemisch en contextueel werken - Samenvatting

 8 views  0 purchase
  • Course
  • Institution
  • Book

Samenvatting van: - Systeemgericht werken in sociale beroepen: hf. 1 t/m 6 + 8 - Met Nieuwe Ogen: paragraaf 7.7 - Contextuele hulpverlening: hf. 1, 2, 4 & 6 De meeste gemarkeerde begrippen in het boek zijn dikgedrukt in samenvatting. Onderzoekers zijn rood gemarkeerd. Voor 2e jaars Pedagogiek...

[Show more]

Preview 4 out of 34  pages

  • No
  • Hoofdstuk 1 tm 6 en 8
  • September 19, 2024
  • 34
  • 2024/2025
  • Summary
avatar-seller
Systeemgericht werken in sociale beroepen
2e druk, Uitgeverij Boom
Marmeren-Broers
Hoofdstuk 1. Perspectieven op gedrag
Paragraaf 1.2 Psychodynamisch perspectief
Het psychodynamisch perspectief benadrukt de invloed van vroege jeugdervaringen en
onbewuste processen op ons gedrag. Het richt zich met name op het verklaren van
psychische processen. Freud is de grondleggen van deze stroming. Volgens hem wordt het
gedrag van mensen in grote mate bepaald door onbewuste driften. Hij onderscheidt drie
lagen van de persoonlijkheid:

1. Id: direct bij geboorte aanwezig en bestaat uit de twee driften. De levensdrift (syn.
Eros of libido) zet aan tot liefhebben en creëren, de doodsdrift (syn. Thanatos)
zet aan tot vernietiging en agressie.
2. Ego: vormt zich in de peutertijd en ontwikkelt zich over een lange periode. Als het
ego voldoende is ontwikkeld, beseft het kind dat het zelf iemand is, wat belangrijk is
bij mentaliseren (vermogen om na te denken over eigen innerlijke wereld en die
van anderen).
3. Superego: ontwikkelt zich in de kleutertijd en bestaat uit het geweten en een
ideaal-ik. Het geweten bevat bewuste en onbewuste normen, het ideaal-ik omvat
een beeld van hoe je in het ideale geval zou zijn. Het Superego ontwikkelt zich door
het internaliseren van de normen van ouders.

Overtreed je de normen van het Superego, dan ervaar je schuldgevoelens. Het Ego is de
bemiddelaar voor wanneer de driften het Superego in conflict met elkaar zijn (wanneer je
iets wilt wat niet zou ‘mogen’). Het Ego kan reageren met afweermechanismen:
onbewuste strategieën waarmee ongewenste gevoelens en herinneringen buiten het
bewustzijn worden gehouden. Voorbeelden zijn verdringing, ontkenning, verschuiving,
rationalisatie en projectie. Een gezond afweermechanisme is sublimatie, waarbij je je
gevoelens omzet in sociaal aanvaarde activiteiten, zoals sporten.
Freud onderscheidde in zijn theorie 5 leeftijdsgebonden psychoseksuele
ontwikkelingsstadia, waarin een bepaald lichaamsdeel geassocieerd is met een behoefte
die in dat stadium centraal staat. Tijdens de eerste 3 stadia ontwikkelen zich de lagen van
de persoonlijkheid en de afweermechanismen. Na de fallische fase komt het kind in een
rustige periode, de latentiefase. Vanaf de puberteit begint de genitale fase. Freud koppelde
psychische problemen aan deze ontwikkelingsfasen. Als er moeilijkheden voordoen bij een
fase kan de psychoseksuele ontwikkeling stagneren (fixatie). Het kind past hierbij
afweermechanismen toe, maar het onderliggende gevoel blijft beladen. Als een latere
ervaring onbewust geassocieerd is met dat gevoel, past het dezelfde afweermechanisme
toe, ook als die niet meer nodig zijn. Terugval in een eerdere ontwikkelingsfase is ook
mogelijk (regressie).
Overdracht is het verschijnsel dat (onbewuste) ervaringen van vroeger in de huidige
situatie worden geprojecteerd. Er worden gevoelens losgemaakt die eigenlijk niet bij deze
persoon in het hier en nu horen, maar bij sleutelfiguren uit de jeugd. Freud ontdekte dat dit
ook voorkwam in therapie. Wanneer deze gevoelens werken herkend en besproken, kon dit
zorgen voor een mooi groeiproces. Als de overdracht niet herkend wordt, maar de ander hier
juist in meegaat, is er sprake van tegenoverdracht. Dit kan ontstaan wanneer kenmerken
van de client resoneren met een onbewust thema van de professional.
Neo-Freudianen waren leerlingen van Freud die nieuwe inzichten toevoegden aan de
psychodynamische theorie. Jung veronderstelde dat het onbewuste ook een collectief deel
omvatte. Ook veronderstelde hij dat men niet alleen seksuele en agressieve behoeften
hebben, maar ook spirituele. De wetenschappelijke onderbouwing van de
psychodynamische theorie laat te wensen over. Een groot deel van de theorie is niet
wetenschappelijk te toetsen (o.a. onderbewuste). Inhoudelijk zijn delen van de theorie

,bekritiseerd. De klassieke vorm van psychoanalyse was gericht op het bewustmaken van
verdrongen herinneringen en het doorvoelen van de betekenis ervan (veel lange sessies).
Moderne psychodynamische psychotherapie is korter dan de klassieke psychoanalyse
en meer gericht op actuele relaties. Er is versterkte aandacht voor hechting, mentaliseren,
neurologische en intentionele processen.



Paragraaf 1.3 Behavioristisch perspectief
Het behavioristisch perspectief benadrukt de invloed van leerervaringen op ons gedrag.
Het richt zich op waarneembaar gedrag en niet op onbewuste processen. De radicale
zienswijze: S  R, en wat er tussen de stimuli en respons gebeurd is een black box die je
niet wetenschappelijk kunt bestuderen. Pavlov ontwikkelde de klassieke conditionering:
leren door associatie (koppelen). Hij probeerde of het zou lukken een hond te laten kwijlen
in reactie op een neutrale stimulus. Voedsel was hierin de ongeconditioneerde
stimulus, een prikkel die een natuurlijke respons uitlokt. Telkens als de honden voedsel
kregen, liet Pavlov een geluid horen. Na verloop van tijd gingen de honden kwijlen bij het
geluid, ook als er geen voedsel was. Het geluid werd een geconditioneerde stimulus en
de reactie op het geluid werd de geconditioneerde respons genoemd.
Het behavioristische perspectief ontleent zijn naam aan het behavioristisch manifest van
Watson. In zijn rede erkent Watson het bestaan van psychische processen, maar stelt hij ook
dat introspectie geen wetenschappelijk onderzoeksmiddel is. Hij ging er van uit dat al het
gedrag was aangeleerd, dus ook emoties. Hij probeerde de conditioneringsprincipes bij
mensen uit (experiment met Albert).
Operante conditionering is leren door de gevolgen van gedrag, aangetoond door
Thorndike. Hij observeerde gedrag van dieren in een puzzle box. Op het overhalen van een
hendeltje/knop volgde eten of de mogelijkheid om te ontsnappen. Eerst probeerde de dieren
willekeurige handelingen uit (trial and error) maar daarna handelden ze meer doelgericht.
Thorndike formuleerde de wet van effect: gedrag dat een positief resultaat oplevert, wordt
eerder herhaald dan gedrag dat geen of een negatief resultaat oplevert.

- Bekrachtiging: gedrag heeft een aangenaam gevolg, kans op herhaling neemt toe.
o Positieve bekrachtiging: gevolg is een aangename stimulus.
o Negatieve bekrachtiging: gevolg is het verminderen/verdwijnen van
onaangename prikkel.
- Straf: gedrag heeft een onaangenaam gevolg, kans op herhaling neemt af.
o Positieve straf: gevolg is een onaangename stimulus.
o Negatieve straf: gevolg is dat een prettige stimulus afneemt/verdwijnt.

Skinner verfijnde de inzichten van de operante conditionering door onderzoek met duiven
waarin hij reacties manipuleerde met bekrachtiging en straf. Hij ontdekte dat een variabel
bekrachtigingsschema (actie levert soms wel en soms niet iets op) voor meer en
langdurige pogingen zorgt. Skinner neemt een radicale positie in binnen het behaviorisme
door te stellen dat gedrag volledig wordt bepaald door aanleg, leerervaringen in het
verleden en omstandigheden. Vrije wil bestond volgens hem niet.
Volgens Tolman was een wetenschappelijk behaviorisme met een ruimere visie op gedrag in
de ogen van verschillende auteurs wel degelijk mogelijk. Objectieve waarnemingen en
passende introspectie zouden elkaar als onderzoeksmethode moeten aanvullen. Later
toonde Tolman aan dat dieren beschikten over een cognitieve kaart, een mentale
voorstelling van de fysieke omgeving. Onderzoek van Bandura toonde aan dat het direct
ervaren van stimuli geen noodzakelijke voorwaarde is om te leren: men leert ook door het
observeren van anderen. Dit heet sociaal leren/leren door imitatie/observerend leren.
Chomsky toonde aan dat mensen over een aangeboren taalsysteem (Language Aquisition
Device, LAD) beschikken. Door deze onderzoekers werd het behaviorisme in een ruimer
perspectief geplaatst.

,Paragraaf 1.4 Cognitief perspectief
Het cognitieve perspectief benadrukt de invloed van cognitieve processen op het gedrag.
Het richt zich op informatieverwerkingsprocessen die tussen de stimulus en de respons
plaatsvinden (de black box). Een centraal concept in dit perspectief is het cognitieve
schema: een samenhangend cluster van informatie over een bepaald onderwerp. In de
cognitieve ontwikkelingstheorie van Piaget staan schema’s centraal. Hij ziet de cognitieve
ontwikkeling als een proces van adaptie, waarbij schema’s zich ontwikkelen a.d.h.v.
ervaringen. Voortdurend toetsen we of informatie bij onze schema’s past en als dat niet zo
is, passen we ons schema aan (accommodatie) of vervormen we de waarneming
(assimilatie). Op deze manier hebben onze schema’s voortdurend invloed op onze
waarnemingen van gebeurtenissen en personen. Cognitieve schema’s verklaren dat mensen
in eenzelfde situatie verschillend reageren. Vanuit verschillende schema’s nemen ze de
werkelijkheid waar. Men reageert verschillend  men lokt hierdoor verschillende reacties uit
 men beïnvloedt onbewust de situatie. Door dit proces creëert men hun eigen
werkelijkheid, zowel in hun hoofd als in de realiteit (constructivisme).
Schema’s hebben dus onbewust invloed op ons gedrag, hangen samen met onze
waarneming en ons geheugen en houden zichzelf op deze manier in stand. Schema’s
creëren orde, maar er ontstaan ook waarnemingsfouten en vertekeningen. Er zijn 4 stappen
in het waarnemingsproces, waarbij onze omstandigheden invloed hebben op de uitkomst:

1. Beperking van de zintuigen: zintuigen zijn maar gevoelig voor een deel van de
stimulus.
2. Selectie: aandacht is beperkt en we kunnen niet alle prikkels tegelijk verwerken.
Hierdoor maken we een selectie. Welke indrukken we opmerken en welke niet, hangt
samen met de stimulus, de context en onze persoonlijke voorkeuren.
3. Interpretatie: vervolgens wordt betekenis gegeven aan waarnemingen, waar
schema’s ook een rol in spelen. Interpretaties kunnen heel erg verschillen per
persoon.
4. Geheugen: bij het waarnemen slaan we vooral betekenissen en gevoelens op en vaak
niet de details van de waarneming.

Het terughalen van herinneringen is ook een subjectief proces. In sombere stemmingen
komen andere herinneringen naar boven en zijn andere schema’s actief dan in een blije
stemming. Ellis ontwikkelde de allereerste cognitieve therapie, de Rationeel Emotieve
Therapie (RET). Volgens Ellis zijn het niet de gebeurtenissen die ons overstuur maken,
maar de gedachten die daaraan voorafgaan. Deze hebben invloed op hoe we handelen en
ons voelen. Ellis vindt dat een mens daarin keuzes kan maken. RET werkt met het ABC-
model: tussen een situatie (A, Activating Event) en de gevoels- en gedragsmatige reactie
daarop (C, Consequenses) zitten gedachten over de situatie (B, Beliefs).
Beck ontwikkelde ook een cognitieve therapie (die leek op RET) die zich richtte op het
behandelen van mensen van een depressie. De cognitieve schema’s zouden zo negatief zijn
dat ze zich vanzelf depressies moesten gaan voelen. Door negatieve ervaringen in het
verleden nemen mensen haan dat ze nieuwe waarnemingen ook negatief moeten
interpreteren.
Het cognitieve perspectief werd aanvankelijk bekritiseerd omdat het zich te veel zou richten
op gedachten en niet op emoties en lichamelijke sensaties. Inmiddels is dit veranderd, en is
het cognitief-gedragstherapeutische perspectief 1 van de dominante stromingen in de
psychologie. Het omvat processen zoals waarnemen, aandacht en bewustzijn, geheugen,
denken, intelligentie, taal en leren en houdt daarbij rekening met de invloed van emoties,
lichamelijke processen en de sociale context.

Paragraaf 1.5 Humanistisch perspectief
Het humanistisch (of cliëntgericht) perspectief benadrukt keuzevrijheid en het belang
van authentiek contact bij het vormgeven van het eigen leven. Centraal staat

, zelfactualisering/zelfverwerkelijking: de natuurlijke neiging van mensen om uit te
groeien tot wie ze werkelijk zijn. Ondersteuning hiervan heeft de vorm van empathisch
luisteren en het erkennen van de eigen beleving. Inspiratiebronnen van het humanistisch
perspectief waren o.a. humanisme en fenomenologie. De aangeboren neiging van
zelfactualisering wordt zelfactualiseringstendens genoemd. Maslow stelde dat
zelfactualisering pas plaatsvindt nadat aan meer basale behoeften is voldaan. In zijn
behoeftepiramide zijn fysieke behoeften het meest basaal. Daarna komen veiligheid,
contact met anderen, waardering en zelfactualisatie. Dat mensen hun aandacht verleggen
naar een hogere behoefte nadat aan een lagere behoefte is voldaan, is wetenschappelijk
aangetoond. Er zijn echter uitzonderingen, bijv. baby heeft anderen nodig om aan eten en
drinken te komen. Pinto gaf later aan dat de behoeftepiramde niet opgaat voor veel niet-
westerse culturen, omdat deze niet zelfactualisatie maar het belang van de groep het
hoogste doel is.
Volgens Rogers is bij psychische problemen de interne dialoog (contact met innerlijke
ervaringen) verstoord. Dat bemoeilijkt ook de externe dialoog (contact met anderen).
Rogers verklaart dit uit opvoedingsprocessen waarbij ouders het kind niet onvoorwaardelijk
accepteren zoals het is. Ouders kunnen bijv. afwijzend reageren op een bepaalde emotie,
waardoor het kind leert dat gevoelens en ervaringen ‘goed’ of ‘fout’ zijn en dat het als
persoon alleen ‘oké’ is onder bepaalde omstandigheden. Daarmee gaat het een deel van
zichzelf afwijzen. Rogers omschreef een cliëntgerichte basishouding als een houding die
gekenmerkt wordt door:

- Echtheid/authenticiteit: open zijn en tonen wat je ervaart. Denken, voelen en
spreken zijn in overeenstemming (congruentie).
- Onvoorwaardelijke acceptatie/positieve waardering: de client altijd accepteren
voor wie hij is.
- Empathie: invoelend contact maken met behoeften en belevingen van anderen.

Contact maken van mens tot mens is bij deze houding belangrijk.
Gordon ontwikkelde de Gordon-methode, met als uitgangspunt dat opvoeders en kinderen
gelijkwaardig zijn, ongeacht hun verschil in positie. Naast elkaar luisteren, elkaars grenzen
accepteren, gebruik van ik-boodschap etc. Tijdens een Gordon-training leren opvoeders
om met een aantal bewuste afwegingen onderscheid te maken tussen hun eigen gevoel en
het gedrag van het kind. Luisteren is hierbij belangrijk.
De kritiek op het cliëntgerichte perspectief is dat de onderliggende concepten en ideeën
vaag zijn, en onwetenschappelijk. De cliëntgerichte basishouding is echter algemeen
aanvaard als een goede manier om contact te maken en een samenwerkingsrelatie op te
bouwen. Verder blijkt dit perspectief goed voor lichtere psychosociale problematiek.

Paragraaf 1.6 Biologisch perspectief
Het biologisch perspectief richt zich op de wisselwerking tussen biologische factoren men
gedrag. Biologische verklaringen voor gedrag zijn grofweg in 4 categorieën in te delen:

1. Evolutie en gedrag: evolutie staat voor de verandering van biologische en
psychologische processen in de mens, waarbij genetische variaties die gunstig zijn
voor overleving en voortplanting zullen worden doorgegeven aan de volgende
generatie. Een verklaring van gedrag vanuit evolutie kun je vinden door af te vragen
welk voordeel dat gedrag zou kunnen hebben (gehad) voor het overleven.
2. Fysiologie en gedrag: betrekking op lichamelijke structuren en processen. Het
zenuwstelsel, immuunsysteem en hormoonstelsel zijn voortdurend actief en de
samenwerking daartussen is nodig om gedrag mogelijk te maken. Elk psychologisch
en gedragsmatig proces gaat samen met een hele serie lichamelijke gebeurtenissen.
3. Genen en gedrag: een genetische verklaring voor gedrag is een verklaring
vanuit erfelijke eigenschappen. Erfelijke informatie is in elke cel van ons lichaam
opgeslagen in genen, het informatiedragende deel van ons DNA (molecuul dat een

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller dout1986T. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.37. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

62555 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.37
  • (0)
  Add to cart