100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
Uitgewerkte jurisprudentie goederenrecht (650247-B-6) $9.30
Add to cart

Judgments

Uitgewerkte jurisprudentie goederenrecht (650247-B-6)

 7 views  0 purchase
  • Course
  • Institution

Uitgewerkte jurisprudentie voor het vak goederenrecht voor de bachelor/premaster rechtsgeleerdheid aan Tilburg University

Preview 3 out of 17  pages

  • September 20, 2024
  • 17
  • 2022/2023
  • Judgments
  • Unknown
avatar-seller
Chronologisch overzicht verplichte jurisprudentie
HR 3 maart 1905, W 1905, 8191 (Blaauboer/Berlips)*;
Rechtenstudentje:
- Essentie: In dit arrest wordt er onderscheid gemaakt tussen absolute en relatieve
rechten. Indien je een goed onder titel verkrijgt, ben je niet gebonden aan de
persoonlijke verplichtingen. Dit geldt in het bijzonder als dat goed van een eerdere
rechthebbende is geweest.
- Rechtsregel: De persoonlijke verplichtingen van een goed gaan niet over op degene
die dat goed onder bijzondere titel verkrijgt. Persoonlijke rechten ten aanzien van een
goed (in tegenstelling tot verplichtingen), gaan wel over op de verkrijger van dat goed
onder bijzondere titel. Dit wordt dan ook wel een kwalitatief recht genoemd (zie art.
6:251 BW).

HR 25 januari 1929, NJ 1929, 616 (Bierbrouwerij-arrest);

HR 12 januari 1968, NJ 1968, 274 (Teixeira de Mattos)*;
Rechtenstudentje:
- Essentie: Dit arrest gaat over de stelplicht en bewijslast bij revindicatie van een
roerend goed, namelijk certificaten. Eisers brengen een aantal certificaten onder bij
een bank. Aan de bank wordt surseance van betaling verleend. Vervolgens willen de
eisers hun certificaten terug. De certificaten zijn bij de bank ondergebracht zonder
nummers en zijn daardoor niet meer te onderscheiden van de andere certificaten. In
dit arrest is door de Hoge Raad erkend dat eigendomsverkrijging buiten de door de
wet erkende wijze van eigendomsverkrijging mogelijk is; in dit geval vond
eigendomsverkrijging plaats doordat de eigendom van de goederen onder de
feitelijke omstandigheden niet meer identificeerbaar was.
- Rechtsregel: De hoofdregel uit dit arrest is, indien wanneer iemand zijn
eigendomsrecht op een zaak uit een hoeveelheid soortgelijke zaken erkend wil zien,
hij precies en nauwkeurig moet kunnen aantonen welke zaak aan hem toebehoort.
De zaak moet te onderscheiden zijn van andere zaken en voldoende identificeerbaar
zijn.

HR 17 april 1970, NJ 1971, 89 (Grensoverschrijdende garage)*;
Rechtenstudentje:
- Essentie: In dit arrest gaat het om de bouw van een garage door Kuipers, waarbij
deels de perceelgrens wordt overschreden. Buurvrouw De Jongh is hier niet blij mee
en stelt een vordering tot amotie in. Hiermee vordert zij om dat gedeelte van de
garage, welk op haar perceel was gebouwd, van dat perceel te verwijderen, althans
deze strook grond te ontruimen en ter vrije beschikking te stellen. Kuipers beroept
zich erop dat hij te goeder trouw was geweest. De rechtsvraag in dit arrest luidt: ‘Is er
sprake van misbruik van recht (art. 3:13 BW) bij uitoefening van het recht van
amotie?’
- Rechtsregel: Van misbruik van het recht, in de zin van art. 3:13 BW, door het
uitoefenen van het recht van amotie kan slechts dan sprake zijn, indien het nadeel
dat Kuipers door de amotie zou lijden, zowel op zichzelf beschouwd als in zijn
verhouding tot het belang dat De Jongh met haar vordering nastreeft, zo groot zou
zijn dat, alle verdere omstandigheden in aanmerking genomen, De Jongh naar
redelijkheid niet tot de uitoefening van haar recht van amotie te vorderen had kunnen
komen.

HR 1 mei 1976, NJ 1976, 450 (Modehuis Nolly)*;
Rechtenstudentje:
- Essentie: Middellijke vertegenwoordiging is niet toegestaan bij registergoederen.

, - Rechtsregel: Een man koopt op zijn eigen naam onroerend goed. Dat het is betaald
met geld uit het bedrijf/van zijn vrouw, betekent niet dat de vrouw daardoor eigenaar
is van de panden. Dat is namelijk in strijd met art. 3:89 BW en de openbaarheid van
eigendomsverkrijging van onroerend goed. Uit de openbare registers moet duidelijk
zijn wie de eigenaar is. Middellijke vertegenwoordiging bij onroerend goed mag dus
niet.

HR 29 juni 1979, NJ 1980, 133 (Hoogovens/Matex)*;
Rechtenstudentje:
- Essentie: Indien goederen onder eigendomsvoorbehoud worden geleverd en deze
vervolgens worden doorverkocht, rust er op de derde verkrijger geen informatieplicht
naar de beperking van de beschikkingsbevoegdheid van de doorverkoper, indien er
geen feiten zijn die daartoe aanleiding geven. De derde verkrijger mag er dan vanuit
gaan dat de doorverkoper beschikkingsbevoegd is.
- Rechtsregel: Onjuist is de stelling dat het enkele feit dat Matex rekening had moeten
houden met de mogelijkheid dat de leveranciers van Swarttouw onder
eigendomsvoorbehoud aan Swarttouw hadden geleverd, reeds meebrengt dat Matex
zodanige grond had te twijfelen aan de bevoegdheid van Swarttouw om over het
voormelde materiaal te beschikken, dat zij een nader onderzoek naar de
beschikkingsbevoegdheid van Swarttouw had behoren te doen.
Indien Swarttouw bekend stond als financieel betrouwbaar, kan het Matex niet
worden verweten dat zij geen verder onderzoek heeft gedaan. Matex komt in dat
geval een beroep toe op de goede trouw uit art. 3:86 BW. Als Swarttouw niet in die
mate betrouwbaar bekend stond, had dit anders kunnen zijn.

HR 30 januari 1987, NJ 1987, 530 (WUH/Emmerig q.q.)*;
Navigator:
- Essentie: Faillissement.
- Samenvatting: Cessie van huurtermijnen van tot de boedel behorende, aan derden
verhuurde onroerende goederen is, voor wat betreft de na de dag van de
faillietverklaring verschenen huurtermijnen, te beschouwen als cessie van
toekomstige vorderingen die niet tegen de boedel kan worden ingeroepen.

HR 25 maart 1988, NJ 1989, 200 (Staal Bankiers/Ambags q.q)*;
Navigator:
- Essentie: Cessie tot zekerheid
- Samenvatting: Vordering die ten tijde van de faillietverklaring van de debiteur wel
haar onmiddellijke grondslag vond in een toen reeds bestaande rechtsverhouding
(maatschapsovereenkomst) maar toen nog niet bestond, ook niet als voorwaardelijke
vordering.

HR 5 oktober 1990, NJ 1992, 226 (Breda/Antonius)*;
Navigator:
- Essentie: Zaaksvorming. Maatstaf. Opschortingsrecht.
- Samenvatting: Antonius vervaardigt in opdracht en voor rekening van Breda uit haar
door Breda geleverd staal voorwerpen ‘van een nieuwe soort’ (art. 661 BW).
Indien vaststaat dat Breda deze zaken voor zichzelf door Antonius heeft doen vormen
uit de door Breda daartoe ter beschikking gestelde materialen, brengt art. 661 naar
zijn strekking (overeenkomend met die van het nader uitgewerkte art. 5:16 lid 2 BW)
mee dat Breda en niet Antonius eigenares van de gevormde zaken is geworden. Of
dit het geval is hangt af van wat in het licht van de daarop betrekking hebbende
verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding van partijen voortvloeit.
Omstandigheden waarop het daarbij aankomt bij industriele fabricage.
Voor de vraag wie (naar art. 661 BW en nieuw recht) door zaaksvorming eigenaar
wordt is in beginsel de geringe waarde van de gebezigde materialen in verhouding tot

, die van de gebezigde arbeid niet van belang.
De feitelijke vervaardiger van een produkt die daarvan geen eigenaar door
zaaksvorming wordt kan zich weliswaar de eigendom niet voorbehouden met werking
tegen zijn opdrachtgever of diens bank-zekerheidseigenaar, maar zal in de regel de
nakoming van zijn verplichting tot aflevering kunnen opschorten overeenkomstig art.
6:52 lid 2 BW tot de voldoening van wat hem aan tegenprestaties toekomt, ook ter
zake van uit hoofde van eerdere opdrachten reeds vervaardigde en afgeleverde
produkten.

HR 15 november 1991, NJ 1993, 316 (Dépex/curatoren Bergel c.s.)*;
Rechtenstudentje:
- Essentie: Art. 3:4 lid 1 BW bepaalt dat al hetgeen volgens verkeersopvatting
onderdeel van een zaak uitmaakt, een bestanddeel van die zaak is. De Hoge Raad
geeft in dit arrest een maatstaf, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld
wanneer iets volgens verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een zaak, en dus
een bestanddeel is.
- Rechtsregel: Voor de beantwoording van de vraag of apparatuur volgens
verkeersopvatting onderdeel uitmaakt van een gebouw, dient men te beoordelen of
de apparatuur en het gebouw in constructief opzicht specifiek op elkaar zijn
afgestemd, dan wel of het gebouw in algemene zin bij het ontbreken van de
apparatuur als onvoltooid moet worden beschouwd (denk aan leidingen, verlichting,
verwarming, etc.). Het gaat hierbij niet om de vraag of het productieproces dat in het
gebouw wordt uitgeoefend zonder de desbetreffende apparatuur kan worden
voortgezet of niet.

HR 23 september 1994, NJ 1996, 461 (Kas Associatie/Drying)*;
Navigator:
- Essentie: Wet giraal effectenverkeer. Verkrijging via een commissionair van een
aandeel in een effectendepot; vraag of opdrachtgever rechtstreeks rechthebbende
wordt.
- Samenvatting: Wanneer door een neki (een commissionair die niet in het bezit is van
een vergunning om als effectenkredietinstelling in de zin van de Wet toezicht
kredietwezen op te treden) in opdracht en voor rekening van een cliënt ter beurze
effecten zijn aangekocht en deze effecten vervolgens op naam van de neki zijn
bijgeschreven in de administratie van de aangesloten instelling, dan is de neki
rechthebbende geworden op het desbetreffende aandeel in het door de aangesloten
instelling gehouden verzameldepot. De cliënt kan vervolgens slechts rechthebbende
op dat aandeel worden doordat de neki het aan hem doorlevert overeenkomstig het
in art. 17 WGE bepaalde.

HR 14 oktober 1994, NJ 1995, 447 (Spaarbank Rivierenland/Gispen q.q.);
Navigator:
- Essentie: Stille verpanding van vorderingen op naam; registratie van pandakte; mate
van bepaaldheid waarmee de te verpanden vordering in de akte dient te zijn
omschreven. Tijdstip waarop registratie plaatsvindt.
- Samenvatting: In het wettelijk stelsel met betrekking tot de overdracht van, en
vestiging van pandrecht op vorderingen op naam ligt besloten het vereiste dat de
vordering ten tijde van de levering of verpanding in voldoende mate door de in art.
3:94 lid 1 respectievelijk art. 3:239 lid 1 BW bedoelde akte wordt bepaald. Dit
betekent echter niet dat de vordering in de akte zelf moet worden gespecificeerd door
vermelding van bijzonderheden zoals de naam van de debiteur, het nummer van een
factuur of een aan de debiteur toegekend cliëntnummer. Voldoende is dat de akte
zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden
vastgesteld om welke vordering het gaat. Ook het in art. 3:239 lid 1 neergelegde
voorschrift van registratie van onderhandse akten van verpanding van vorderingen op

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mg99x. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $9.30. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

53340 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$9.30
  • (0)
Add to cart
Added