Samenvatting van: -Proloog (=blz. VII-XV),
-Hoofdstuk 1 t/m 4 (NB H. 2.2 vanaf Romeinen blz. 41 én leren blz. 35 de goden)
en 5.1 (DA tijdbalken) en 9.1 (blz. 251 beeldvormers)
0.2 tijd voor tijd
Tijd is een abstract begrip. Tijd verstrijkt en verdwijnt voortdurend.
De alledaagse tijd
De wijze waarop tijd is ingedeeld verschilt per cultuur. Lang is de wijze waarop de mensen tijd
ervaren hebben cyclisch van aard geweest. Men leefde van zonsopgang tot zonsondergang en
men leefde volgens de seizoenen = cycli van zaaien en oogsten, groei en bloei en sterfte in de
natuur. In de moderne cultuur is de tijdsindeling lineair en causaal. In de taal is een rijk palet aan
verwijzingen naar tijd. Kinderen leren daar grip op te krijgen. Kinderen ervaren dat tijd iets is waar
vaak gebrek aan is. Tijd vormt een lange keten van schakels.
Dagelijkse tijd
Voorbeelden: de dagelijkse tijd, klok, agenda en kalender. Dagelijkse tijd is zowel objectief
meetbaar in uren en seconden als heel subjectief: wachten duurt lang.
Historische tijd
Het verloop van tijd en gebeurtenissen in het verleden.
Kennis van het verleden: terugkeer van de kaders
De aandacht voor de kennis van het verleden in het onderwijs
verschilt per generatie en onderwijstype. In de huidige
geschiedenismethoden voor het basisonderwijs worden kaders
en overzichten aangereikt. Zij beogen het verleden voor
kinderen overzichtelijk in te delen door aan de tien tijdvakken
kenmerkende aspecten te verbinden waardoor leerlingen inzicht
in het verleden verwerven. De geschiedenis van de westerse
mens vormt de leidraad van het verhaal.
Of kinderen ‘inzicht’ in het verleden hebben verkregen wordt
uiteindelijk door de leerkracht niet zelden beoordeeld aan de
hand van de manier waarop kinderen personen, gebeurtenissen
en tijdvakken een plaats kunnen geven op de tijdbalk of door de
leerlingen een flinke lijst multiplechoicevragen voor te leggen.
Scholen beginnen in groep5/6 met geschiedenislessen. Het is als
docent essentieel je te kunnen verplaatsen in het verleden
(empathisch vermogen). Bij geschiedenisonderwijs: het kunnen
reconstrueren van het verleden op basis van feiten die alleen
toentertijd bekend waren.
Ordenen en beleven
Ordenen en inleven zijn twee vaardigheden die doorslaggevend zijn voor het verkrijgen van inzicht
in het historische proces. Ordenen in de vorm van een volgorde leren aanbrengen of de dingen of
zaken hun juiste plaats geven behoort tot de eerste vaardigheden die het schoolkind leert. De
plaats die een kind krijgt toegewezen, de volgorde van de dagen etc maken deel uit van de
oriëntatie in de ruimte en tijd van de eigen klas. Vertalingen naar een abstracter niveau zijn te
vinden in de vorm van dagroosters, dit zijn de eerste visuele tijdbalken. Kortom: na één jaar
onderwijs in de kleuterklas beschikken kinderen over de vaardigheden om met een visuele tijdbalk
om te gaan.
,0.3 de praktijk: biologisch, dagelijks en historisch tijdsbesef
Het tijdsbesef van de kleuter is gekoppeld aan concrete gebeurtenissen, zoals het ritme van de
dag. Maar ook het verschil tussen dag en nacht, het onderscheid in weertypen. Er zijn ook
historische momenten zoals een verjaardag. Kortom: geleidelijk aan worden jonge kinderen zich
bewust van verschillen in biologische tijd, dagelijkse tijd en historische tijd.
Biologische tijd en dagelijkse tijd
Onder biologische tijd verstaan we het ritme van dag en nacht, de wisseling van de seizoenen,
groeicycli in de natuur, veranderingen in de natuur en het levensritme (groei) van de mens.
Gaandeweg wordt de dagindeling voor kinderen gedetailleerder, ze leren over de klok, over uren
etc. Bij zowel biologische als het dagelijkse tijdsbesef ligt de nadruk op de tijd als cyclus: de
elementen keren met een vaste regelmaat terug.
Historische tijd (gaat om wat geweest is, wat gaande is en wat gaat komen. Het gaat niet om
terugkerende gebeurtenissen). De tijd verloopt hierbij lineair. De begrippen heden, verleden en
toekomst krijgen langzaam inhoud.
Expanding horizons of voorstellingsvermogen
Het idee dat wij leren van dichtbij naar veraf. Kinderen leren eerst het biologisch tijdsbesef,
daarna het dagelijks tijdsbesef en als laatst het historisch tijdsbesef. Deze theorie hangt
samen met de leerpsychologische opvatting dat de leerstof aan moet sluiten bij de
belevingswereld, de ervaringswereld, de belangstellingswereld en de leefwereld van het kind.
Dit sluit goed aan bij ‘the expanding horizons theory’. Via de expanding horizonstheorie wordt
de wereld keurig geordend. Die theorie is ook terug te vinden in de ordening van
geschiedenisstof: we behandelen in de bovenbouw de tien tijdvakken met hun kenmerkende
aspecten, maar voordat de leerlingen toe zijn aan de historische tijd moeten zij de dagelijkse
tijd op een rijtje hebben. De geschetste uitwerking hangt samen met de leerpsychologische
opvatting dat de leerstof moet aansluiten bij de belevingswereld, de ervaringswereld, de
belangstellingswereld, en de leefwereld van het kind. Wat wordt er met die overlappende of
synonieme werelden bedoeld? Gezien de uitwerking bij voorbereidend geschiedenisonderwijs
lijkt het zicht te beperken tot de materiële, geografische wereld waarbinnen het kind opgroeit.
Dit is twijfelachtig. Voor een dreumes is er al meer dan de materiële wereld. Zeker op de
basisschool houden kinderen zich met veel meer bezig dag alleen deze zogenaamde eigen
wereld.
Rekenkundig en taalkundig
Het leren van kinderen is vooral door de grote verschillen in individuele beginsituatie een
diffuus proces. Bij het voorbereidende geschiedenis zijn er voor het verkrijgen van de
vaardigheden voor het ‘echte’ geschiedenisonderwijs twee constanten: rekenkundig en
taalkundig. Rekenkundig wil zeggen: dat wij kinderen leren de gebeurtenissen op volgorde te
zetten, er vervolgens een tijdstip aan verbinden en ze uiteindelijk voorzien van een jaartal. De
taalkundige kant is dat wij kinderen in vele vormen gebeurtenissen laten beleven en
herbeleven in verhaalvorm. Ook is de taalkundige kant dat wij volgorde aanbrengen door
kinderen het verleden te laten (her)beleven.
Rekenkundig en taalkundig?
Het lijkt of de rekenkundige vaardigheid in het geschiedenisonderwijs belangrijker wordt
geacht dan de taalkundige vaardigheid het verleden te ordenen. Om meerdere redenen is dat
onjuist:
De taalkundige vaardigheid om de tijd te leren begrijpen gaat aan de rekenkundige
vaardigheid vooraf en is voor voorbereidend geschiedenisonderwijs van belang.
, De benodigde rekenkundige vaardigheid om tijd in te deken is afhankelijk van de
ontwikkeling van getalbegrip.
Het begrip van volgorde in de dagelijkse tijd maakt het kinderen al jong mogelijk vele
visuele tijdbalken te maken zonder jaartallen.
Volgorde kan evenzeer in taal als in getal worden uitgedrukt.
Veel kinderen hebben al jong een notie van het verleden.
Veel kinderen zijn al jong zeer ontvankelijk voor verhalen over het verleden, die zij ook
een plaats kunnen geven.
Hoe ontwikkelen kinderen historisch tijdsbesef?
Theorieën voor het historisch tijdsbesef ontwikkelen van kinderen:
1. Jean Piaget (1896-1980)
Zijn uitgangspunt was dat denken, en dus ook historisch denken zich ontwikkeld via een aantal
fasen. Hij benoemde deze fasen zoals de concreet-operationele fase en koppelde daar
leeftijden van kinderen aan. Kinderen rollen volgens zijn visie van de ene fase in de andere en
het onderwijs dient zich aan te sluiten bij die ontwikkelingsfasen. Het heef geen zin om stof
aan te bieden die bij een fase hoort waar de kinderen nog niet aan toe zijn.
2. Lev Vygotsky (1896-1934)
Hij is vooral bekend door zijn ‘zone van naaste ontwikkeling’. Het is aan de leerkracht om stof
aan te bieden die de kinderen nog niet kennen. Taal en sociale interactie spelen een belangrijke
rol. Schooltaal en de geboden stof moeten dus niet precies op niveau zijn maar net iets
daarboven. Onderwijs heeft bovendien de taak lesstof aan te reiken waar leerlingen normaal
niet mee in aanraking komen. Vygotski’s denkwijze is dat hij benadrukt dat leren gaat via
associatieve processen, niet al het leren en denken gaat logisch of rationeel.
3. Jerome Bruner (1915-1916)
Borduurde voort op Vygotsky’s werk. Hij kwam tot het inzicht dat het belangrijk is dat leerlingen
een totaalbeeld en overzicht van een vak krijgen. Basisideeën moeten in samenhang snel
aangeleerd worden. Daarna kan kennis en inzicht uitgebouwd worden. Spiraalcurriculum: het is
belangrijk dat dezelfde stof herhaald wordt, maar steeds op een hoger niveau. Basisideeën
moeten snel aangeleerd worden, en daarop kan op voortgebouwd worden. De keuze die door de
Commissie-De Rooy gemaakt is voor een raamwerk in de vorm van tien-tijdvakken is gebaseerd
op de theorie van Bruner.
4. Howard Gardner (geb. 1943)
Niet elk kind leert op dezelfde manier. De theorie (over meervoudige intelligentie) gaat van 8
verschillende intelligenties uit: verbaal-linguïstisch, logisch-mathematisch, visueel-ruimtelijk,
lichamelijk-kinesthetisch, muzikaal-ritmisch, natuurlijk, interpersoonlijk en intrapersoonlijk. De
nadruk ligt op vertellen, luisteren en lezen.
5. Kieran Egan (geb. 1942)
Beschreef in zijn boek de ontwikkeling van kinderen in verschillende fasen. Kinderen tot 7 jaar
bevinden zich in de fase van mythisch denken (leren door verhalen, moeilijk onderscheid te
maken tussen werkelijkheid en fantasie), en dan het romantisch denken tot 14/15 jaar
(uitersten en records zijn interessant). Op de middelbare school volgt de filosofische fase en
vanaf het begin van de volwassenheid de ironische fase. Deze ontwikkeling van het denken
van de mens ontwikkeld zich zoals de mensheid zich eerst heeft ontwikkeld: eerst praten en
luisteren dan schrijven. In de mythische fase leren kinderen door verhalen. Op oproep van
Egan is dat in deze fase in het onderwijs aandacht besteed moet worden aan verhalen
vertellen met tegenstellingen tussen bijvoorbeeld goed en kwaad. Leerkrachten zouden beter
moeten inspelen op de behoefte die leerlingen in elke fase hebben. In de romantische fase
, (midden en bovenbouw leerling) leerling heeft onderscheid geleerd tussen mythe en
werkelijkheid en is opzoek naar feiten. In deze fase hebben kinderen ook een verzamelwoede,
ook identificeren ze zich graag met helden. Hier moet het onderwijs bij aansluiten. De
filosofische en ironische fase zijn n.v.t. in dit boek.
Tijd van jagers en boeren (tot 3000 v. Chr.)
Het didactische aspect: de lesvoorbereiding
Een lesvoorbereiding maak je om van tevoren om vat te krijgen op het onderwerpen de groep.
Een goed doordachte les is de opstap naar een geslaagde les. Een specifieke moeilijkheid voor
geschiedenislessen is dat je zonder kennis van het onderwerp geen les kunt geven of onzin
gaat vertellen. Er moet veel aandacht zijn voor de achtergrondinformatie en de omzetting
daarvan in leerinhouden. Heb kennis van het onderwerp, dan lesdoel en dan beschrijven hoe je
dit gaat overbrengen. Voor een geschiedenisles focus je je vooral op:
Hoe plaats je het onderwerp in de tijd?
Welke beeldvormers zet je in?
Welke bronnen zet je in?
Vanuit welke invalshoek benader je het
onderwerp?
Welke verwerking kies je?
Hoe ontwikkel je het historisch tijdsbesef
van kinderen?
Hoe laat je kinderen historisch denken en
redeneren?
Hoe sluit ik in deze les aan bij de
kerndoelen?
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Suzanne110. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.21. You're not tied to anything after your purchase.