Samenvatting jurisprudentie Internationaal Privaatrecht, Radboud Universiteit 2019/2020
Relevante rechtsoverwegingen van alle arresten in één bestand
Zie ook de samenvatting van het boek
Week 2 – Rechtskeuze en objectieve aanknoping aan de
hand van Rome I
HR 1966 Alnati
Dat deze opvatting echter niet in overeenstemming is met het Nederlandse internationaal
privaatrecht, volgens hetwelk in beginsel toelaatbaar is dat bij een overeenkomst welke,
als de onderhavige, een internationaal karakter draagt, pp. de algehele
toepasselijkheid kiezen van een ander rechtsstelsel dan volgens de zonder zodanige
rechtskeuze geldende regels van het internationale privaatrecht van toepassing zou zijn
geweest, en volgens hetwelk zulk een rechtskeuze, voor zover de wet zich daartegen
niet verzet, dan meebrengt dat die overeenkomst alleen door het gekozen rechtsstelsel
wordt beheerst met uitsluiting niet alleen van het aanvullende, maar ook van het
dwingende recht van andere rechtstelsels, ook van dat hetwelk, ware die rechtskeuze
niet gedaan, op de overeenkomst had behoren te worden toegepast.
(…)
Dat het met overeenkomsten als waarvan hier sprake is weliswaar kan voorkomen dat
voor een vreemde staat bij de inachtneming van bepaalde van die staat afkomstige
voorschriften ook buiten zijn territoir zo grote belangen zijn betrokken dat de
Nederlandse rechter daarmede beheert rekening te houden en daarom aan de toepassing
van die voorschriften voorrang moet geven boven het door pp. bij de betreffende
overeenkomst gekozen voor een andere staat afkomstig recht, doch de door het Hof te
dezen toegepaste Belgische voorschriften niet van dien aard zijn dat de Nederlandse
rechter met het oog op de bij de toepassing daarvan betrokken Belgische belangen
gehouden zou zijn daaraan boven het door pp. te dezen gekozen Nederlandse recht
toepassing te geven.
HR 1992 Balenpers
Met name als het gaat om een multilateraal verdrag dat ertoe strekt ook in de
verdragsstaten eenvormige, algemene geldende regels van internationaal privaatrecht in
te voeren, zal een dergelijk toepassing (anticiperend) op haar plaat zijn – ook indien het
verdrag inhoudt of meebrengt dat die regels slechts behoeven te worden toegepast op na
zijn inwerkingtreden voorgevallen rechtsfeiten – wanneer de rechtsregel niet wezenlijk
verschilt van de ongeschreven regels die zich eerder in het Nederlandse internationaal
privaatrecht hadden ontwikkelt en te verwachten valt dat het verdrag binnen afzienbare
tijd voor NL in werking zal treden. Een en anders is voor wat art. 4 EVO betreft het geval.
Bij de toepassing van de evengenoemde uitzonderingsbepaling is het Hof kennelijk en
terecht ervan uitgegaan dat zowel de bewoordingen en de structuur van art. 4 EVO, als
de met het verdrag beoogde eenvormigheid van rechtstoepassing meebrengen dat deze
uitzondering op de hoofdregel van lid 2 restrictief moet worden gehanteerd, in dier
voege dat eerst dan van de hoofdregel behoort te worden afgeweken, indien gegeven de
bijzonderheden van het geval, geoordeeld moet worden dat de plaats van vestiging van
de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten, geen reële
aanknopingswaarde heeft.
,Rechtbank Almelo 2000 INA SA
Volgens vaste jurisprudentie is in geval van koop en verkoop de verkoper degene die de
meest kenmerkende prestatie verricht. Dat zou in dit geval tot gevolg hebben dat Grieks
recht van toepassing is.
Gelet op de door partijen genomen conclusies, lijkt het er echter op dat zij zich dit ofwel
niet hebben gerealiseerd, ofwel bedoeld hebben een keuze voor het Nederlandse recht te
maken als bedoeld in art. 3 van het EVO. Een dergelijke keuze kán stilzwijgend worden
aangenomen, doch slechts indien de keuze voldoende duidelijk blijkt uit de bepalingen
van de overeenkomst of de omstandigheden van het geval. De rechtbank is van oordeel
dat in dit geval niet zonder meer kan worden aangenomen dat partijen een keuze voor
Nederlands recht hebben gemaakt. Gelet echter op het hiervoor overwogene zal de
rechtbank partijen in de gelegenheid stellen om zich bij akte uit te laten over de vraag
welk recht naar hun mening van toepassing is en/of een uitdrukkelijke rechtskeuze te
maken.
Indien partijen kiezen voor Nederlands recht, wijst de rechtbank partijen er op dat dan in
beginsel het CISG van toepassing is. Ook dit staat echter ter vrije keuze van partijen (art.
6 CISG).
De rechtbank merkt nog op dat er alleen sprake is van een rechtskeuze als beide partijen
het daarmee eens zijn. Het moet een gezamenlijke keuze zijn.
HvJ 2009 ICF/Balkenende
34.
Een van de doelstellingen van die bepaling is dus om de werkingssfeer van de regel van
internationaal privaatrecht die is opgenomen in artikel 4, lid 4, tweede volzin, van het
verdrag, uit te breiden tot overeenkomsten die, hoewel zij naar nationaal recht als
bevrachtingsovereenkomst zijn gekwalificeerd, hoofdzakelijk het vervoer van goederen
betreffen. Om vast te stellen of dit laatste het geval is, moet worden gekeken naar het
doel van de contractuele verhouding, en bijgevolg naar alle verplichtingen van de partij
die de kenmerkende prestatie verricht.
35.
Bij een bevrachtingsovereenkomst verplicht de vervrachter, die een dergelijke prestatie
verricht, zich er gewoonlijk toe om de bevrachter een vervoermiddel ter beschikking te
stellen. Het is echter niet uitgesloten dat de verplichtingen van de vervrachter niet alleen
betrekking hebben op het enkel ter beschikking stellen van het vervoermiddel, maar
tevens op het eigenlijke vervoer van de goederen. In dat geval valt de betrokken
overeenkomst binnen de werkingssfeer van artikel 4, lid 4, van het verdrag wanneer zij
hoofdzakelijk het vervoer van de goederen betreft.
36.
Het vermoeden van artikel 4, lid 4, tweede volzin, van het verdrag geldt echter alleen
wanneer de vervrachter — gesteld dat hij als de vervoerder wordt aangemerkt — ten tijde
van de sluiting van de overeenkomst zijn hoofdvestiging heeft in het land waar de plaats
van inlading of lossing dan wel de hoofdvestiging van de verzender is gelegen.
37.
Op basis van deze overwegingen dient op de eerste vraag en op het eerste deel van de
tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 4, laatste volzin, van het verdrag in
die zin moet worden uitgelegd dat het aanknopingscriterium van dit artikel 4, lid 4,
tweede volzin, slechts van toepassing is op een bevrachtingsovereenkomst niet zijnde
een overeenkomst tot bevrachting voor een enkele reis, wanneer de overeenkomst
,hoofdzakelijk niet de enkele terbeschikkingstelling van een vervoermiddel, maar het
eigenlijke vervoer van de goederen betreft.
(…)
46.
Om te bepalen of een deel van de overeenkomst aan een ander recht kan worden
onderworpen, moet dus worden vastgesteld of het voorwerp ervan autonoom is ten
opzichte van het voorwerp van de rest van de overeenkomst.
47.
Indien dat het geval is, moet elk deel van de overeenkomst aan één recht worden
onderworpen. Wat met name de voorschriften inzake de verjaring van een recht betreft,
deze moeten tot dezelfde rechtsorde behoren als die welke wordt toegepast op de
daarmee overeenkomende verplichting. In dit verband zij eraan herinnerd dat
overeenkomstig artikel 10, lid 1, sub d, van het verdrag het recht dat op de
overeenkomst toepasselijk is, onder meer de verjaring van de verplichtingen beheerst.
48.
Gelet op deze overwegingen dient op het tweede deel van de tweede vraag en op de
derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 1, tweede volzin, van
het verdrag in die zin moet worden uitgelegd dat een deel van de overeenkomst alleen
door een ander recht kan worden beheerst dan het recht dat wordt toegepast op de rest
van de overeenkomst, indien het voorwerp ervan autonoom is.
49.
Wanneer het aanknopingscriterium dat op een bevrachtingsovereenkomst wordt
toegepast, het criterium van artikel 4, lid 4, van het verdrag is, moet dit criterium op de
gehele overeenkomst worden toegepast, tenzij het deel van de overeenkomst
betreffende het vervoer autonoom is ten opzichte van de rest van de overeenkomst.
(…)
61.
Derhalve moet worden vastgesteld of deze vermoedens enkel niet gelden wanneer zij
geen reële aanknopingswaarde hebben dan wel ook reeds wanneer de rechter
vaststelt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander land.
62.
Blijkens de letterlijke bewoordingen en het doel van artikel 4 van het verdrag moet de
rechter steeds op basis van die vermoedens, die beantwoorden aan het algemene
vereiste van voorzienbaarheid van het recht en dus van rechtszekerheid in de
contractuele verhoudingen, bepalen welk recht toepasselijk is.
63.
Wanneer echter uit het geheel der omstandigheden duidelijk blijkt dat de overeenkomst
nauwer is verbonden met een ander land dan het land dat wordt aangewezen op basis
van de in artikel 4, leden 2 tot en met 4, van het verdrag genoemde vermoedens, staat
het aan die rechter om dat artikel 4, leden 2 tot en met 4, buiten toepassing te laten.
64.
Gelet op een en ander dient op de vijfde vraag te worden geantwoord dat artikel 4, lid 5,
van het verdrag in die zin moet worden uitgelegd dat wanneer uit het geheel der
omstandigheden duidelijk blijkt dat de overeenkomst nauwer is verbonden met een ander
land dan het land dat wordt bepaald op basis van een van de criteria van artikel 4, leden
2 tot en met 4, van het verdrag, de rechter die criteria buiten toepassing dient te laten en
, het recht dient toe te passen van het land waarmee die overeenkomst het nauwst is
verbonden.
HvJ 2017 Karedo/Benkö
Het begrip verbintenissen uit overeenkomst moet:
a. Autonoom uitgelegd worden
b. De vordering van verzoeker moet zijn gebaseerd op een vrijwillig aangegane
juridische verbintenis van een persoon jegens een andere
Alle verbintenissen die hun grondslag vinden in de overeenkomst waarvan niet-nakoming
wordt aangevoerd ter staving van de vordering van verzoeker, worden geacht onder het
begrip verbintenissen uit overeenkomst te vallen. Een regresvordering tussen hoofdelijke
medeschuldenaren van een kredietovereenkomst valt onder het in het
begrip ‘verbintenissen uit overeenkomst’ valt.
Het begrip dienst:
- Houdt op zijn minst in dat de partij die de dienst verstrekt een bepaalde activiteit
verricht tegen vergoeding
- De dienst in een kredietovereenkomst tussen een kredietinstelling en een
kredietnemer is gelegen in de overdracht van een geldbedrag door de eerste aan de
tweede, in ruil voor een vergoeding die door de kredietnemer, in beginsel, wordt
betaald in de vorm van rente.
- De kenmerkende verbintenis in het kader van een kredietovereenkomst is de
kredietverstrekking zelf, terwijl de verbintenis van de kredietnemer tot terugbetaling
van dat bedrag slechts het gevolg is van de uitvoering van de prestatie van de
kredietverstrekker.
- De vestigingsplaats van de kredietverstrekkende instelling moet dus worden
beschouwd als de plaats waar de diensten verstrekt werden
De bevoegdheidsregels voor consumenten kunnen niet worden toegepast op
verhoudingen tussen twee consumenten onderling.
Week 3 – Consumenten- en arbeidsovereenkomsten
HvJ 2013 Schlecker
31
In dit verband dient in herinnering te worden gebracht dat het Hof, in zijn analyse van de
verhouding tussen de regels in artikel 6, lid 2, sub a en sub b, EVO, voor recht heeft
verklaard dat het in artikel 6, lid 2, sub a, EVO genoemde criterium van het land waar de
werknemer ‘gewoonlijk zijn arbeid verricht’ ruim moet worden uitgelegd, terwijl het in lid
2, sub b, van dat artikel bedoelde criterium van de plaats van ‘de vestiging die de
werknemer in dienst heeft genomen’ slechts toepassing kan vinden wanneer de
aangezochte rechter niet in staat is te bepalen in welk land de arbeid gewoonlijk werd
verricht (zie reeds aangehaalde arresten Koelzsch, punt 43, en Voogsgeerd, punt 35).
32
Voor de bepaling van het toepasselijke recht moet dus het voor aanknoping van de aan
de orde zijnde arbeidsovereenkomst in aanmerking komende criterium van de plaats
waar de werknemer gewoonlijk zijn arbeid verricht, eerst worden toegepast, en
toepassing ervan sluit uit dat het subsidiaire criterium van de plaats van de vestiging die
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller mhr. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.92. You're not tied to anything after your purchase.