Kwaliteit van leven - mensen met GEP 1ste semester
Overzicht te kennen stof (Syllabus)
• Hoofdstuk 1: Terminologie, classi catie en diagnostiek
• 1. Inleiding
• 2. Terminologie en de niëring
• 3. Classi catie
• 4. Diagnostiek
• Hoofdstuk 2: Personen met gedragsstoornissen
• 1. Inleiding
• 2. Gedragsstoornissen in de DSM-5
• 3. Prevalentie en comorbiditeit
• 4. Diagnostiek
• 5. Etiologie
• Hoofdstuk 3: Ondersteuning bij gedrags- en emotionele problemen
• 1. Inleiding
• 2. Het competentiemodel
• 3. Tot slot
• Hoofdstuk 4: Personen met hechtingsproblemen of met hechtingsstoornissen
• 1. Pioniers in de wetenschap over hechting
• 2. De nitie
• 3. Ontwikkeling van hechting
• 4 Onderzoek naar de kwaliteit van hechting
• 5 Klinisch-psychiatrische classi catie van hechtingsstoornissen
• 6 Prevalentie
• 7 Etiologie van hechtingsstoornissen
• 8. Prognose
• 9. Comorbiditeit en di erentiaaldiagnostiek
• 10. Ondersteuning
• Hoofdstuk 5: Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
• 1. Inleiding
• 2. Terminologie
• 3. Verbintenisproblematiek bij kansarmoede (Van Regelmortel)
• 4. Gevolgen van kansarmoede op de ontwikkeling van kinderen
• 5. Hoe kijken naar gezinnen met meervoudige en complexe problemen?
• 6. Hulpverlening aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen
• Hoofdstuk 6: Interpersoonlijk geweld
• 1. Inleiding
• 2. Wat is kindermishandeling
• 3. Prevalentie van kindermishandeling
• 4. Gevolgen van kindermishandeling
• 5. Verklaringen voor het ontstaan van kindermishandeling
• 6. Wat kan je doen als hulpverlener bij een vermoeden van kindermishandeling?
• 7. Enkele andere vormen van geweld
• 8. Preventie m.b.t interpersoonlijk geweld
• 9. Waar kan je terecht met vragen over interpersoonlijk geweld?
, Kwaliteit van leven - mensen met GEP 1ste semester
• Leggen de betekenis van het concept ‘gedrags- en emotioneel probleem’ en ‘gedrags- en emotionele stoornis’ uit;
• Noemen aandachtspunten bij het de niëren van gedrags- en emotionele problemen en leggen deze uit;
• Leggen het verschil uit tussen internaliserend en externaliserend probleemgedrag en illustreren dit met voorbeelden;
• Geven aan waarom er nood is aan een classi catiesysteem;
• Beschrijven het klinisch-psychiatrische en empirisch-statistische classi catiesysteem;
• Onderscheiden beide classi catiesystemen van elkaar;
• Noemen een aantal vernieuwende elementen van de DSM-5 op;
• Noemen voor- en nadelen van beide classi catiesystemen op en lichten deze toe;
• Geven voor- en nadelen van diagnostiek;
• Leggen het verschil uit tussen diagnostiek in enge zin en diagnostiek in ruime zin;
• Leggen het verschil uit tussen classi catie en diagnostiek.
• Bespreken het domein van de disruptieve, impulsbeheersings- en andere gedragsstoornissen zoals is opgenomen in de DSM-5;
• Geven de DSM-5 criteria voor de oppostioneel-opstandige stoornis (ODD) en de normoverschrijdend-gedragsstoornis (CD);
• Beschrijven de periodiek explosieve stoornis;
• Duiden het verschil tussen de oppostioneel-opstandige stoornis, de normoverschrijdend-gedragsstoornis en de periodiek
explosieve stoornis;
• Leggen uit wanneer men spreekt van een comorbiditeit tussen ODD en ADHD;
• Bespreken kritisch de prevalentie van gedragsproblemen en de besproken gedragsstoornissen met oog voor leeftijd, gender en
culturele aspecten;
• Beschrijven het verschil tussen monocausale en multicausale modellen ter verklaring van probleemgedrag;
• Noemen de besproken monocausale modellen op en lichten deze toe;
• Geven andere benamingen of synoniemen voor een multicausaal model ter verklaring van probleemgedrag;
• Noemen de uitgangspunten van multicausale modellen op en lichten deze toe;
• Leggen het meervoudig risicomodel van van der Ploeg uit;
• Leggen het verschil uit tussen risicofactoren en protectieve factoren in het ontstaan en/of in stand houden van probleemgedrag en
illustreren dit aan de hand van voorbeelden;
• Begrijpen en beschrijven wat Patterson bedoelt met een coërcief proces (cf. PowerPoint);
• Beschrijven beknopt de mogelijke hulpmiddelen die gebruikt worden bij een onderkennende diagnostiek;
• Duiden het belang en de beperkingen van onderkennende diagnostiek;
• Duiden het belang van een multimodale ondersteuning aan personen met gedragsstoornissen;
• Schetsen kort het ontstaan en de theoretische achtergrond van het competentiemodel;
• Kennen Slot en Spanjaard als grondleggers van het competentiemodel en de aangehaalde onderzoeksresultaten;
• Gebruiken de symboliek en het schema van de balans met al zijn componenten (kan de componenten uitleggen en de balans
toepassen op een casus);
• Leggen uit wat draagkracht en draaglast is;
• Kennen de mogelijke strategieën die kunnen toegepast worden en kan deze herkennen in een casus;
• Kennen de uitgangspunten bij de meest gebruikte technieken van het competentiemodel.
• Beschrijven de pioniers in de wetenschap over hechting;
• De niëren het begrip hechting;
• Beschrijven de ontwikkeling van hechting vanuit de algemeen gangbare identiteitsontwikkeling van het kind;
• Beschrijven de ontwikkeling van hechting vanuit de psychodynamische benadering;
• Beschrijven het onderzoek naar de kwaliteit van hechting;
• Onderscheiden de verschillende types van hechting aan de hand van een oefening of een casus;
• Beschrijven de klinisch-psychiatrisch classi catie met betrekking tot hechtingsstoornissen;
• Passen de verschillende criteria van de DSM-5 toe op een oefening of een casus;
• Beschrijven de etiologie van hechtingsstoornissen;
• Beschrijven de prognose met betrekking tot hechtingstoornissen;
• Beschrijven de verschillende ondersteuningsvormen met betrekking tot hechting;
• Onderscheiden de verschillende ondersteuningsvormen met betrekking tot hechting aan de hand van oefeningen of een casus.
, Kwaliteit van leven - mensen met GEP 1ste semester
• Schetsen de historiek binnen de terminologie en duiden waarom de voorkeur verschuift naar de term ‘gezin met meervoudige en
complexe problemen’;
• Geven een de niëring van het begrip ‘multiprobleemgezin’ en beschrijven, begrijpen en illustreren de kenmerken van een
‘multiprobleemgezin’;
• Geven de de nitie van het begrip ‘kansarmoede’ geformuleerd door Kind & Gezin;
• Omschrijven de multidimensionaliteit (het multi-aspectuele) van kansarmoede;
• Kennen en omschrijven kort de zes vooropgestelde toetsingscriteria voor kansarmoede door Kind & Gezin;
• Leggen de kansarmoede-index uit;
• Schetsen de actuele tendensen (algemene conclusies) van de KA-index uit het jaarlijks rapport van het Agentschap Opgroeien;
• Beschrijven de kenmerken van de huidige hulpverleningssystemen en hoe de hulpverlener het contact tussen gezinnen en
hulpverleners ervaren wordt;
• Verklaren waarom de huidige hulpverleningssystemen soms hindernissen ervaren in het ondersteunen van de gezinnen met
meervoudige en complexe problemen;
• Leggen kort de 4 gemeenschappelijke kenmerken van kansarmoede uit en schetsen
• De invloed op de hulpverleningsrelatie (Tine Van Regelmortel);
• Omschrijven wat de verbintenisproblematiek als centraal kenmerk van kansarmoede inhoudt (Tine Van Regelmortel);
• Duiden de problemen waarmee gezinnen met meervoudige en complexe problemen kampen vanuit verschillende niveaus (micro/
macro) en modellen (schuldmodel/ongevalmodel);
• Duiden de nood aan een benadering van gezinnen in kansarmoede vanuit multiperspectiviteit;
• Geven de gevolgen van kansarmoede voor de latere ontwikkeling;
• Duiden hoe gezinnen met meervoudige en complexe problemen en hulpverleners naar elkaar kijken en wat de impact daarvan is
op de hulpverleningsrelatie;
• Schetsen de zes principes van hulpverlening aan gezinnen met meervoudige en complexe problemen.
• Beschrijven wat er verstaan wordt onder interpersoonlijk geweld;
• Beschrijven en begrijpen waarom kindermishandeling beschouwd wordt als een sociaal construct;
• Beschrijven nauwkeurig de verschillende vormen van kindermishandeling;
• Verklaren de redenen waarom kindermishandeling voorkomt;
• Bespreken kritisch de prevalentie van kindermishandeling;
• Beschrijven de gevolgen van kindermishandeling op korte en lange termijn;
• Beschrijven de verschillende vormen van preventie en ondersteuning bij kindermishandeling;
• Herkennen signalen die kunnen wijzen op kindermishandeling;
• Beschrijven andere vormen van geweld waarmee je als hulpverlener in het werkveld geconfronteerd kan worden (zoals
bijvoorbeeld partnergeweld, oudergeweld, sexting, cyberpesten);
• Situeren hoe preventief gewerkt wordt rond interpersoonlijk geweld;
• Weten welke organisatie(s) betrokken zijn in de preventie en hulpverlening van interpersoonlijk geweld.
, Kwaliteit van leven - mensen met GEP 1ste semester
H1: Terminologie, classi catie en diagnostiek
1.1 Inleiding
1.2 Terminologie en de niëring
“Kinderen met gedrags- en emotionele problemen” ⇢ Overkoepelende term voor: alle kinderen én
jongeren zichtbaar ongewoon gedrag of zichtbaar abnormale emoties vertonen. Los van ernst, oorzaak of
context. Zowel externaliserende (storend voor omgeving) als internaliserende (storend voor kind zelf)
problemen en/of stoornissen.
“Gedrags- en emotionele problemen” ≠ vormen:
• Lichte, tijdelijke problemen als reactie op nieuwe situaties
• Gedragingen in specifieke situaties of ten aanzien van specifieke personen
• Gedragingen die leeftijds- of fasegebonden zijn
• Ernstige gedrag- en emotionele problemen ⇢ chronisch, langdurig, blijvend, frequenter, overheen
meerdere domeinen = stoornissen
“Gedrags- en emotionele stoornissen” ≠ ontwikkelingsstoornissen
Ontwikkelingsstoornis ⇢ vormt belemmering voor de normale ontwikkeling (vb. Verstandelijke
beperking, autismespectrumstoornis, ADHD, …). De ontwikkeling kan vertraagd of verstoord
verlopen ivm normale ontwikkeling op één of meerdere domeinen. Vaak komen er bij
ontwikkelingsstoornissen ook nog gedrags- en emotionele problemen kijken.
Vaak suggereren bovenstaande termen dat het probleem bij het kind ligt of zit. Echter kunnen
deze problemen ook ontstaan door de omgeving en opvoedingsfactoren ⇢
“Opvoedingsproblemen” (gestoord interactieproces)
Gedrag of problemen kan men pas benoemen rekening houdend met onderstaande factoren:
• Ontwikkelingsperspectief
• Continuümgedachte
• Context
• Informant
Ontwikkelingsperspectief
• Kennis van de normale ontwikkeling v/e kind vereist
• Verwacht aangepast en adequaat gedrag volgens de leeftijd
Continuümgedachte
• Gedragingen van een kind met gedrags- en emotionele problemen komt ook wel eens
voor bij kinderen zonder problemen (vb. Agressie, angst, …)
• Gedrag op een continuüm plaatsen van: ernst, intensiteit en chroniciteit
• Resultaat: gedrag komt frequenter, intenser, langduriger en in ≠ situaties voor (grens met
normaal gedrag = niet evident)
Context
• Kind kan in de ene setting anders gedrag vertonen dan in een andere setting.
• Belangrijk uit te zoeken of het gedrag zich voordoet in één of meerdere contexten/
settings.
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller evelinevandenberghe. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $8.04. You're not tied to anything after your purchase.