Inleiding in de pedagogische en onderwijswetenschappen 1
Institution
Universiteit Leiden (UL)
Book
Pedagogiek in beeld
Het document bevat alle stof die tijdens de hoorcolleges van IPO1B aan bod is gekomen. De aantekeningen zijn aangevuld met de verplichte literatuur die voor het vak gelden ("Pedagogiek in Beeld", evenals de artikelen). Met het leren van deze samenvatting heb ik uiteindelijk een 9,1 gehaald!
Sociale angststoornis
Kinderen met een sociale angststoornis zijn bang voor sociale situaties waarin ze mogelijk door anderen
kritisch beoordeeld worden. Ze zijn bang zich beschamend te gedragen of zich vernederd te voelen.
Prevalentie:
De sociale angststoornis is de meest voorkomende angststoornis (7% van kinderen heeft er last van).
• Pas sinds 1980 erkend als een officiële stoornis.
• Bij jonge kinderen komt de sociale angststoornis even vaak voor bij jongens als bij meisjes. Bij
adolescenten komt het meer bij meisjes voor.
• De stoornis ontstaat rond het 13e levensjaar en bij 75% van de kinderen begint de stoornis
tussen de leeftijd van 8 en 15 jaar.
• Wanneer de stoornis niet behandeld wordt, heeft het kind eerder kans op een depressie,
externaliserende stoornissen of andere angststoornissen te ontwikkelen. Andere negatieve
langetermijneffecten zijn eenzaamheid, een laag zelfbeeld, schooluitval, een minder succesvolle
carrière en meer relatie-/huwelijksproblemen.
Sociale angststoornis: achtergrond
De sociale angststoornis kwam pas in de derde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental
Disorders voor. De stoornis werd voorheen voornamelijk beschreven als prestatieangst/plankenkoorts
(het geven van een prestatie of speech), er was nauwelijks aandacht voor de angst voor andere sociale
situaties (bv. gesprek voeren of naar een feestje gaan).
• In de DSM-III werden sociaal-angstige kinderen meestal gediagnosticeerd met een vermijdende
stoornis van de kindertijd en adolescentie. In de DSM-IV bestond deze diagnose niet meer.
Sociale angst werd bij kinderen volgens dezelfde criteria voor sociale angststoornis voor
volwassenen vastgesteld.
• Wel werden in DSM-IV een aantal criteria toegevoegd die alleen voor kinderen golden, zoals:
o Sociale angst moet zich ook voordoen als het kind zich onder leeftijdsgenoten bevindt
(niet alleen onder volwassenen).
, o Uitingen bij kinderen als gevolg van sociale angst (anders dan bij volwassenen): huilen,
woede-uitbarstingen, verstijven of terugtrekken uit sociale situaties met onbekende
personen.
o Kind hoeft niet (in tegenstelling tot volwassenen) te herkennen dat zijn angst
overdreven of onredelijk is.
5e editie DSM: stoornis heet nu niet meer sociale fobie, maar sociale angststoornis. Er zijn twee manieren
toegevoegd waarop kinderen hun angst kunnen uiten:
• Extreem aanhankelijk gedrag.
• Angst voor spreken in sociale situaties.
DSM-5 criteria voor de sociale angststoornis:
A. Duidelijke angst of vrees voor een of meer sociale situaties waarin de betrokkene wordt
blootgesteld aan mogelijke kritische beoordeling door anderen. Voorbeeld: sociale interacties
(gesprek voeren), geobserveerd worden (eten en drinken) en een prestatie leveren in het bijzijn
van anderen.
Bij kinderen moet de angst optreden in gezelschap van leeftijdsgenoten en niet alleen tijdens interacties met
volwassenen!
B. De betrokkene vreest dat hij of zij zich zodanig zal gedragen of in zo'n mate angstverschijnselen
zal vertonen dat anderen hierover negatief zullen oordelen.
C. De sociale situaties roepen bijna altijd angst of vrees op.
Bij kinderen kan de angst of vrees zich uien in huilen, driftbuien, verstijven, vastklampen, wegduiken of niet
spreken in sociale situaties.
D. De sociale situaties worden vermeden, of alleen verdragen met intense angst of vrees.
E. De angst of vrees is buiten proportie ten opzichte van het werkelijke gevaar dat de sociale
situatie met zich meebrengt.
F. De angst, vrees of vermijding is persisterend en duurt meestal zes maanden of langer.
G. De angst, vrees of vermijding veroorzaakt klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het
sociale of beroepsmatige functioneren of in andere belangrijke domeinen.
H. De angst, vrees of vermijding kan niet worden toegeschreven aan de fysiologische effecten van
een middel (drug/medicatie) of een somatische aandoening.
I. De angst, vrees of vermijding kan niet beter worden verklaard door de symptomen van een
andere psychische stoornis, zoals de paniekstoornis of autismespectrumstoornis.
J. Als er sprake is van een somatische aandoening of conditie (zoals ziekte van Parkinson of
obesitas) is de angst hieraan duidelijk niet gekoppeld of is excessief.
Sociale angststoornis - Oorzaken
• Erfelijkheid en temperament
Genetische factoren spelen een beperkte rol. Belangrijkste risicofactor is het
temperamentskenmerk gedragsinhibitie dat al vroeg in het leven ontstaat (= de neiging van
sommige kinderen om met extreme verlegenheid, angst of vermijding te reageren op situaties die
nieuw of onbekend zijn voor het kind). Gedragsinhibitie is een breder begrip dan verlegenheid;
het gaat om inhibitie voor zowel sociale als niet-sociale stimuli die onbekend zijn voor het kind.
o Ongeveer 15 tot 20% van kinderen wordt geboren met een extreme mate van
gedragsinhibitie. De helft van deze kinderen ontwikkelt een sociale angststoornis.
• De rol van ouders
Met opvoeding kunnen ouders sociale angst bij hun kind stimuleren of versterken.
− Observationeel leren: kind weet niet hoe hij/zij zich moet gedragen in een onbekende
situatie en gaat op zoek naar signalen van hun ouders om te bepalen hoe zij zich moeten
gedragen (= social referencing). Wanneer het kind het gedrag van hun ouders imiteren,
spreken we van modeling. Angstsignalen van ouders kunnen een negatief effect hebben
op de angst van hun kinderen (bv. ouder reageert angstig op onbekend persoon --> kind
reageert hetzelfde).
, − Verbale informatieoverdracht; ouders vertellen kinderen negatieve of bedreigende
dingen over bepaalde situaties, waardoor dit angst kan veroorzaken bij kinderen (bv.
Ouder vertelt negatieve informatie over dier, dit maakt het kind banger voor het dier).
→ Cuscus onderzoek
Angstige ouders die ambigue informatie kregen, brengen meer angst over op het kind.
Opvoedingsgedragingen die sociale angst bij kind stimuleren
• Afwijzing: de mate waarin de ouder negatief, vijandig en afkeurend gedrag richting het kind
vertoont.
Door het afwijzende gedrag kan het kind de omgeving als bedreigend ervaren en kan het kind een negatief
zelfbeeld ontwikkelen, wat tot angst kan leiden bij het kind.
• Overbescherming: de mate waarin de ouder zich overbeschermend gedraagt richting het kind,
vooral over de gezondheid en veiligheid van het kind.
Door het overbeschermende gedrag komt het kind minder in aanraking met nieuwe mensen en situaties,
waardoor de wereld een enge plek wordt.
• Overcontrole: de mate waarin de ouder het kind onnodig helpt en zich overmatig bemoeit met het
gedrag en de gevoelens van het kind.
Omdat de ouder continu bovenop het kind zit, krijgt het kind niet zelf de kans om (sociale) competenties te
ontwikkelen. Dit kan voor angst bij het kind zorgen.
Opvoedingsgedragingen die sociale angst bij het kind verminderen
• Bevorderen van de autonomie: de mate waarin de ouder de onafhankelijkheid van het kind
aanmoedigt.
Kan ertoe leiden dat het kind meer controle over gebeurtenissen ervaart, waardoor angst bij het kind kan
verminderen.
• Uitdagend gedrag: de mate waarin de ouder het kind speels uitdaagt om risico's te nemen of
zijn/haar grenzen te verleggen.
Experiment Thirlwall & Creswell (2010): angst voor presentatie
Interacties tussen kinderen en ouders zijn bidirectioneel van aard: ouders beïnvloeden hun kinderen,
maar kinderen hebben ook effect op hun ouders. Het experiment van Thirlwall en Cresswell was een
experimenteel onderzoek, waarbij het gedrag van ouders gemanipuleerd wordt (X), waardoor dit effect
heeft op het gedrag van het kind (Y).
Bij dit onderzoek leerden moeders zich overcontrolerend te gedragen of juist de autonomie van hun kind
te bevorderen terwijl hun kind een spreekbeurt moest voorbereiden.
Moeders die overcontrolerend gedroegen
Voorbeeldhandelingen:
− Continu hulp aanbieden.
− Tekenen en schrijven op kladblok.
− Heel dicht naast het kind zitten en kladblok aanraken.
− Bemoeizuchtiger dan nodig.
Moeders die autonomie van kind bevorderden
Voorbeeldhandelingen:
• Kind eigen ideeën laten inbrengen en ondersteunen.
• Achterover zitten in een stoel.
• Alleen helpen als kind het vraagt.
• Kind stimuleren het zelf te doen na interactie.
Conclusie:
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eveliensophie13. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $4.29. You're not tied to anything after your purchase.