100% satisfaction guarantee Immediately available after payment Both online and in PDF No strings attached
logo-home
SOTA Inequality and Social Exclusion: samenvatting verplichte literatuur $6.92
Add to cart

Summary

SOTA Inequality and Social Exclusion: samenvatting verplichte literatuur

1 review
 200 views  6 purchases
  • Course
  • Institution

Verplichte literatuur SOTA Inequality and Social Exclusion (mastervak) SOTA 1 - 2 -3 -4 -5 -6 -7; samenvatting in het Nederlands. 1.1 The Idea of Antipoverty Policy (Revallion, 2013) 1.2 Social Exclusion and Social Solidarity: Three paradigms (Silver, 1994) 2.1 The evolution of the social situat...

[Show more]

Preview 8 out of 32  pages

  • December 26, 2019
  • 32
  • 2019/2020
  • Summary

1  review

review-writer-avatar

By: marlieslievens • 4 year ago

avatar-seller
Teksten SOTA Inequality and social
exclusion: samenvatting (ndl) (2019-2020)
Inhoud
SOTA 1: On Social Exclusion, inequality and poverty: a conceptual exploration ..................................... 1
1.1 The Idea of Antipoverty Policy (Revallion, 2013) ............................................................................. 1
1.2 Social Exclusion and Social Solidarity: Three paradigms (Silver, 1994) ............................................. 9
SOTA 2: Poverty Reduction in Rich Countries: The Grand Story ............................................................ 11
2.1 The evolution of the social situation and social protection in Belgium 2019 ‘Slowly falling behind’ 11
SOTA 3: Urban Poverty.......................................................................................................................... 12
3.1 Social Polarisation, Economic Restructuring and Welfare State Regimes (Hamnett, 1996) ............ 12
3.2 Logics of urban polarization: the view from below (Wacquant, 2000) ........................................... 15
SOTA 4: The determinants of increasing inequality ............................................................................... 18
4.1 Opkomst van de mondiale middenklasse en de mondiale plutocraten (Milanovic) ....................... 18
4.2 Ongelijkheid binnen landen .......................................................................................................... 20
SOTA 5: The cultural dimensions of poverty and wealth ....................................................................... 21
5.1 Reconsidering Culture and Poverty (Small, Harding, 2010)............................................................ 21
5.2 What is missing? Cultural processes and causal pathways to inequality (Lamont, Beljean, Clair, 2014)
.......................................................................................................................................................... 23
SOTA 6: Reference Budgets ................................................................................................................... 26
6.1 What does it mean to live on the Poverty Threshold? Lessons from Reference Budgets (Goedemé,
2017) ................................................................................................................................................. 26
SOTA 7: Old and new policy paradigms : what can be done ? Solutions? .............................................. 28
7.1 The paradox of the social investment state: growth, employment and poverty in the Lisbon era
(Cantillon, 2011) ................................................................................................................................ 28
7.2 Poverty reduction and social security: Cracks in a policy paradigm (Cantillon, 2013) ..................... 30

, 1



SOTA 1: On Social Exclusion, inequality and poverty: a conceptual
exploration

1.1 The Idea of Antipoverty Policy (Revallion, 2013)

A) Algemeen

 De laatste 200 jaar heeft er een enorme verandering plaatsgevonden in het denken over armoede
en de mate waaraan er aandacht werd besteed in het beleid
o 18e eeuw: armoede als wenselijk voor het economisch succes van een land
 Armoede als een ‘social good’
 Essentieel om arbeiders incentives te geven om te werken en hun lonen laag te
houden en zo een sterke, globaal competitieve economie te creëren.
 Twijfel over de wenselijkheid van overheidsinterventies tegen armoede
o Vandaag: armoede als een belemmering voor het economisch succes in een land
 Het is algemeen aanvaard dat het verminderen van armoede een legitiem doel is
voor de overheid (het neemt een bepaalde verantwoordelijkheid op)
 Antipoverty-maatregelen:
 Sociaal beleid: directe interventies
 Economisch beleid: economische ontwikkelingen hebben een belangrijke
invloed op de mate van armoede
 Een goed anti-armoede armoede beleid is gericht op verbetering
(promotion: uit virtuele cirkel halen; nieuwe steady state van welvaart
bereiken) en bescherming (protection: oplapmiddelen, korte termijn
ingrepen die u brengen tot een bepaald niveau om basisbehoeften te
voldoen, geen langdurige verandering)
 Recent idee van ‘promotion’: origines eind 19e eeuw, duidelijk
geïmplementeerd eind 20e eeuw
 Drie premisen voor anti-armoede maatregelen
 1. Armoede wordt gezien als een ‘sociaal bad’
 2. Armoede kan worden geëlimineerd
 3. Publiek beleid kan hierbij helpen
o Armoede kende een switch van ‘social good’ naar ‘social bad’
 Samuel Fleischacker (2004): distributive justice: armoede is verdeeld over de samenleving zodat
iedereen in een bepaalde hoeveelheid materiële zaken wordt voorzien
o Voor eind 18e eeuw: giften aan armen (vond dit niet gelijk aan distributieve
rechtvaardigheid)

, 2


B) Individuele rijkdomdynamiek: kenmerken

 Welvaart = zowel menselijk kapitaal (human capital) als fysiek kapitaal (physical capital)
o Er zijn zes types van kapitaal waar armen tekort aan hebben (Sach, 2005): menselijk
kapitaal, business-kapitaal, infrastructuur, natuurlijk kapitaal, publiek institutioneel
kapitaal en kenniskapitaal
 Threshold capital = minimale stock aan kapitaal dat nodig is om een output te produceren
 Poverty trap = door promottion kan je hieruit geraken

C) Het nut van armoede (the utility of poverty)

 200 jaar geleden (1820) leefde 84% van de bevolking in extreme armoede (<1USD PPP)
o Categorieën als rijke landen en arme landen & ontwikkelde en onontwikkelde landen
werden weinig gebruikt (was 200 jaar geleden niet echt van toepassing)
 Er waren wel ongelijkheden (disparities), maar veel minder dan de dag van
vandaag (West-Europa was wel iets rijker dan Azië en Afrika, maar het verschil
was veel kleiner dan vandaag)
 Mercantilisme in een tijd van armoede
o 16-18e eeuw: West Europa baadde in armoede
o Mercantilisten zagen armoede als istrumenteel goed
 Moedigt werken aan; honger is incentive om te werken (men geloofde niet in de
ambitie van arbeiders, genoeg geld/geen honger = niet werken)
 loon verhogen is hetzelfde als de hoeveelheid beschikbare arbeid verminderen
 dalende arbeidsaanbodcurve
 Maximaliseert het export-surplus van een land (handelsbalans positief,
belangrijkste doelstelling van de mercantilisten)
 Goedkope productie-inputs (grondstoffen, maar ook arbeid)
 Toekomstige arbeid moest gegarandeerd blijven
 Inzetten op grote families
 Te veel scholing ontmoedigt zowel huidige als toekomstige arbeid
 Mandeville (1732): scholing is sociaal verwerpelijk (vglb met
ontwikkelingslanden vandaag), de tijd op de schoolbanken is de tijd
zonder inkomen
o Er was weinig hoop om de welvaartsarmoede te verlagen, er was weinig kans om te
ontsnappen aan de armoedeval (poverty trap)
 Opwaartse mobiliteit onder arbeiderskinderen was zeldzaam
 Arm geboren = arm blijven
o Weinig staatsinterventie, beperkte rol van bescherming voor de staat

, 3


 Vroege vormen van sociale bescherming
o Charles de Montesquieu (18e eeuw): moderne idee van distributieve rechtvaardigheid
 De staat is haar volk volgende zaken verschuldigd: bepaalde levensonderhoud,
een goede voeding, voldoende kleding en een soort leven dat niet onverenigbaar
is met gezondheid
 Enkel optreden bij shocks
 Waarschuwing dat de incentive om te werken niet onder druk mag komen te
staan
o Pre-mercantilisme
 Feudale samenleving: slaven-economie
 De werkgever had de verantwoordelijkheid voor de bescherming van zijn
arbeiders (ze werden in bepaalde zin beschermd)
 Geen altruïstische insteek maar puur uit eigenbelang (in leven houden)
o Pauperisme (16-17e eeuw)
 Toename in aantallen daklozen, werklozen, bedelaars
 Nieuwe vorm van sociaal beleid
 Werk werd gezien als de oplossing (bv. rond 1600: introductie van publiek
gefinancierde werkhuizen), leiden tot bescherming ipv uit armoedeval te geraken
o Englands’ Poor Laws (16-18e eeuw)
 = een systeem van publiek voorziene verzekering tegen inkomensarmoede die te
wijten is aan bepaalde gebeurtenissen: te oud, weduwe, gehandicapt, ziekte of
werkloosheid, tot aan de 19e eeuw bleef dit een succesvol beleid in
armoedebescherming
 Hielden 300 jaar stand, werd politiek gesteund en iedereen kon er gebruik van
maken (1830: hervorming °New Poor Laws)
 De centrale overheid richtte lokale parochies op om het armoedeprobleem op te
vangen
 Antwoord op de Anti-armoede programma’s in Europa rond die tijd ( waren vooral
gebaseerd op charity en free-riding), de Poor Laws werden gefinancierd door een
lokale armoedebelasting
 Horizontale ongelijkheid: groot verschil in bescherming tussen verschillende
parochies (rijke vs. Arme gebieden)
 De stabiliteit die hierdoor ontstond vonden de mercantilisten prima, stabiliteit is
noodzakelijk om productie te garanderen.
 Poor Laws worden gezien als niet-gericht beleid: het werd eerder gezien als een
beleid om de sociale stabiliteit te garanderen dan een beleid van liefdadigheid of
rechtvaardigheid (toch werd dit gezien als een goede basis, gebruikmakend van
herverdelende belastingen): kwamen in de buurt van pre-modern beleid gericht
op herverdeling en rechtvaardigheid
 Eerder protectie dan promotie (gaven bescherming maar zorgden er niet voor dat
ze uit de armoedeval konden ontsnappen)
o Vanaf eind 18e eeuw: verandering in stijgers

, 4


D) De eerste armoedeverlichting (The First Poverty Enlightenment)

 De eerste (armoede)verlichting bracht heel wat nieuwe ideeën omtrent armoede en armoedebeleid
MAAR zorgde niet voor een grote verandering in het leven van de armen. Vooral de middenklasse
ging er op vooruit.
 Welke verandering waren er merkbaar?
o 1. In het tweede deel van de 18e eeuw vielen de lonen terug, er ontstond in Europa en
Noord-Amerika een toegenomen bezorgdheid over mogelijke sociale instabiliteit en
rebellie van de arbeidersklasse. Ook de middenklasse was gefrustreerd, ze merkten vele
belemmeringen om op te groeien (beperkte opwaartse mobiliteit mogelijk)
o 2. Er was een nieuw massabewustzijn van de mogelijkheden voor economische en
politieke instellingen om de materiële behoeften van alle mensen te dienen. politieke
vertegenwoordiging, met name kiesrecht, werd algemeen gezien als de sleutel.
o 3. Nieuwe filosofisch/economisch gedachtengoed (progressief) zorgt voor meer respect
voor armen
 Kant (1785): armen en rijken hebben dezelfde morale waarde
 T. Hobbes: het sociale contract: hoe een ideale staat vormen? Het idee dat de
heersende armoede onvermijdelijk was, werd verworpen
 J.J Rouseau: empathie voor anderen en distributieve rol van de staat (de staat en
andere instituties spelen een rol in de inkomensdistributie), idee dat armoede
vermijdbaar is.
 A. Smith (1776): doet de mercantilistische visie verdwijnen. Eigenbelang wordt de
drijfveer. Hij opende de weg om vooruitgang tegen armoede te zien als een doel
voor ontwikkeling, in plaats van een bedreiging ervoor. Desondanks zijn bekende
‘anti-interventie’ gedachte, pleitte hij voor een verbetering van het anti-
armoedebeleid. Hij wilde een beperkt aantal subsidies voor basiseductatie voor
het gewone volk
o 4. Veranderende rol van de staat: de weldadigheid rol werd voordien door lokale
religieuze organisaties uitgevoerd, nu moet de staat dit doen (shift van
verantwoordelijkheid van de religieuze sfeer naar de staat)
o 5. Waarden van de Franse Revolutie (1789), gelijke tendens in Amerika
 Liberté: moderniteit, vrijheid
 Egalité: niet gelijkheid in uitkomsten maar de kansen moeten gelijk zijn
 Fraternité: hier hoopten armen op
 er was eerst niet echt een teken dat de rol van de staat werd om te herverdelen
(vanaf 1790 linkse Jacobin Club, Baboef etc wilden dit wel)
o 6. Idee dat inkomenbelasting progressief en herverdelend moest zijn
o 7. Nieuwe visie over het belang van scholing: ongeletterdheid  gratis basiseducatie
(economisten hadden echter nog geen zin in massa publieke scholing)
 Er waren dus heel wat veranderingen, maar de drie premises (introductie) waren nog verrevan
voldaan. Ook in de 19e eeuw werden armen nog beschuldigd voor hun armoede (eigen schuld)

, 5


De lange ontkieming van het idee van een wereld zonder armoede

 19e eeuw: Mercantilitsme  klassieke economen
o Klassieke economen na Smith waren gen fan van directe overheidsinterventies om
armoede te bestrijden
 Industriële Revolutie: slechte gezondheidsomstandigheden en werkcondities in Engelse steden in
midden 19e eeuw
 Het debat over de Poor Laws
o Begin 19e eeuw start een debat over de Poor Laws
o Veel kritiek hierop door klassieke economen in Engeland en VS
o Alexis de Tocqueville (1835): Poor Laws zorgen voor een disincentive om te werken, ze
hebben het armoedeprobleem gecreëerd ipv opgelost.
o Townsed (1786): als de honger verdwijnt zal de wil om te werken verdwijnen. De fiscale
lasten voor de landeigenaar zal de groei en innovatie van de landbouw verhinderen.
o Ook Malthus en Ricardo (begin 19e eeuw) wilden een hervorming van de Poor Laws (ze
wilden betere targetting)
 En Malthus: Poor Laws leiden tot vroeg trouwen en hoge vruchtbaarheid en moral
hazard
 Ricardo: de kosten van de Poor Laws lopen uit de hand
o Kritiek op de mening van deze economen: weinig evidence, eenzijdige argumenten
 Hervorming van de Poor Laws in 1834
o Meer inzetten op werkhuizen
o 19e eeuwse werkhuizen waren onaangenaam en leken op strafkampen, armen
behandelen als criminelen
o De Poor laws; nieuw beleid zorgde voor betere targetting maar werden wel onderwerp
van sociale kritiek
 Utilitarisme (18-19e eeuw) een ethische stroming die de morele waarde van een handeling afmeet
aan de bijdrage die deze handeling levert aan het algemeen nut, waarbij onder algemeen nut het
welzijn en geluk van alle mensen wordt verstaan.
o Bentham: sociale keuzen moeten de som van het nut maximaliseren (nut = happiness)
o Armoede bleef echter het geval en werd gezien als de normale gang van zaken, armen
werden bovendien beschuldigd voor hun eigen armoede (eigen schuld), ze moeten maar
niet zoveel kinderen maken
o Andere aanhanger: Stuart-Mill
 Het debat over scholing
o Om als familie te overleven in de 19e eeuw moest elk levend wezen werken
 Kinderarmoede als wenselijk
 Scholing was verspilling en gevaarlijk (vglb met Mandeville)
 Scholing werd voorzien door religieuzen
 Betere, private scholen konden enkel door de meer gegoede betaald worden

, 6


o In midden 19e eeuw: verandering: onder leiding van Marxisten (Marx, Engels): scholing
voor kinderen en betere werkcondities
 Massa-scholing werd gezien als positief, externe effecten zoals daling van misdaad
 Scholing leidt tot verbetering van het individu en mobiliteit
 Desondanks: midden 19e eeuw: 40% van de 5-9 jarigen in Engeland zat niet op
school
 De industrie lobbyde tegen de invoering van verplichte basisschool (ze hadden die
kinderen nodig voor de productieà, waardoor verplichte school niet het geval was
in de meeste Westerse landen
 Socialisme
o Enkel communisme kan armoede elimineren
o Communistisch Manifes (1848): Engels en Marx: progressieve inkomensbelastingen en
gratis scholing in publieke scholen
 Sociaal onderzoek
o Heel wat nieuw onderzoek over sociale problem verscheen in de 19e eeuw, armoede werd
gezien als een sociaal probleem
 Booth: ‘bedenker’ van de armoedelijn
 Sti!muleerde het debat rond armoede
 Introductie van publiek pensioen en nationale verzekering in Engeland (begin 20e
eeuw)
 Vele kwantitatieve studies over steden volgden
 Chicago School of Sociology: urban poverty in US in de Jaren 1930 onderzoeken
o Leidde tot argumenten pro anti-armoede beleid
 Na WOI: stijgend enthousiasme voor beleidsinterventies in het Westen
o Elimineren van armoede werd een legitieme taak voor de overheid
o Pigou (1920): het verlies in nationaal dividend kan gerechtvaardigd worden door een winst
voor de armen.
 Tussen WOI en WOII
o Armoede wordt niet langer gezien als de schuld van de arme, maar als een sociaal of
economisch probleem behandeld.
o Great Depression: onvrijwillige werkloosheid (niet de schuld van de werkloze zelf) maakt
dit duidelijk

, 7


De tweede armoede verlichting (vanaf 1960)

 In het midden van de 20e eeuw: een verandering in armoede wereldwijd
o Het aandeel extreme armoede in de wereld is lager dan voorheen
o 1950: keerpunt
 Een verandering in economisch en filosofisch denken (vglb met eerste verlichting)
o Belangrijke taak van het beleid: vechten tegen armoede
o Aandacht voor armoede is hoger terwijl de extreme armoede op het laagste punt ooit zit
o Nieuwe gedachten over amoede
 Explosie aan interesse in meten van armoede en ongelijkheid (zowel theoretisch
als praktisch gericht) vanaf 1970
 Verschijnen van behavioral economics
 John Rawls ( 1971) veil of ignorance en maximin principe (vglb met ‘fraternité,
publieke actie moet zich focussen op zij die het het slechtste hebben), het gaat
hierbij breder dan basisbehoeften (ook sociale inclusive en basisvrijheden)
 Tegen utilitarisme: rijken ten koste van de armen erop vooruit
 Herontdekking van de Armoede in VS
o Boom in sociale uitgaven in de tweede helft van de 20e eeuw
o Harrington: sociale exclusie
o Old poor  middenklasse, maar anderen bleven achter
o Zelfs pro-arme vooruitgang gaat samen met winnaars en verliezers
o Er zijn structurele ongelijkheden die moeten aangepakt worden
 De rijke wereld herontdekt globale armoede
o Op de hoogte van het bestaan van sterke en wijdverspreide armoede in
ontwikkelingslanden
o Beleid hierop inspelen
o Door visuele media en reizen wordt dit duidelijk
o Werldbank 1990: World Development Report: Poverty
 Een wereld zonder armoede
o Start 21e eeuw: nieuw optimisme: Milennium Ontwikkelings Doelen
o Armoede wordt een globale verantwoordelijkheid
 1950: shift in denken over beleid
o Ervoor: denken aan de ontwikkeling van arme families is verspilling van geld
o Na: is een voorwaarde voor groei en ontwikkeling

The benefits of buying summaries with Stuvia:

Guaranteed quality through customer reviews

Guaranteed quality through customer reviews

Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.

Quick and easy check-out

Quick and easy check-out

You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.

Focus on what matters

Focus on what matters

Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!

Frequently asked questions

What do I get when I buy this document?

You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.

Satisfaction guarantee: how does it work?

Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.

Who am I buying these notes from?

Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller uastudent. Stuvia facilitates payment to the seller.

Will I be stuck with a subscription?

No, you only buy these notes for $6.92. You're not tied to anything after your purchase.

Can Stuvia be trusted?

4.6 stars on Google & Trustpilot (+1000 reviews)

56326 documents were sold in the last 30 days

Founded in 2010, the go-to place to buy study notes for 14 years now

Start selling
$6.92  6x  sold
  • (1)
Add to cart
Added