Dit document bevat de uitgebreide samenvatting van het basisboek psychologie voor het tentamen in periode twee, sociaal werk. Naast uitgebreide leerstof, voorbeelden en tabellen staan hier ook de aantekeningen uit de lessen bij.
Heel veel succes met leren!
Tentamen: dinsdag 28 januari
Hoofdstukken: alle stof uit de handleiding, powerpoints en stof toepassen op casussen
Toetsvorm: 60 meerkeuzevragen
Hoofdstuk 1 (blz 53 -59); hoe komt onze erfelijke aanleg tot stand?
Inleiding in de psychologie
Psychologie = wetenschap
Onderzoeksobject = (waarneembaar) gedrag en innerlijk gedrag (beweegredenen)
Psychologie gaat over wat mensen denken, voelen en doen.
Over verschillen en overeenkomsten, niet alleen over afwijkingen.
1.7.4: genotype & fenotype
Genotype = de genen of de verzameling erfelijke eigenschappen van een persoon die via de
ouders aan de kinderen worden doorgegeven (niet zichtbaar, soms wel indirect via
fenotype).
Fenotype = alle zichtbare eigenschappen, genotype + omgevingsfactoren.
- Voorbeelden: lengte, gewicht, oogkleur, intelligentie, verlegenheid
1.8.1: het debat; waar gaat het om?
Nature-nurture debat= welke factoren zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van
menselijke eigenschappen?
Nature = aanleg (aangeboren, genen)
Nurture = bijvoorbeeld opvoeding (aangeleerd, imiteren, omgeving)
Jaren ’70 & ’80: vooral invloed van de omgeving/ maakbaarheidsideaal
Jaren ’90: vooral genen
2003: nature denken tot hoogtepunt door volgorde van menselijk DNA
Junk-DNA: DNA op de genen die nog geen bekende functie hebben (95%).
1.8.2: nieuwe visies op de relatie tussen nature en nurture
gen-omgevingscorrelatie = samenhang tussen genen en omgeving, genen selecteren de
omgeving die bij hen past.
Bijvoorbeeld: muzikaliteit door muzikale aanleg en muziekles/oefenen.
3 typen gen-omgevingscorrelaties die op verschillende leeftijden actief zijn:
1. Passieve gen-omgevingsverband (biologische ouders bieden zonder erbij na te
denken een omgeving die bij de aanleg van het kind past, ‘’dat is er met de paplepel
ingegoten’’)
, 2. Evocatief gen-omgevingsverband (evocatief = uitlokken, wat voor reacties bepaalde
eigenschappen bij anderen oproepen kan die eigenschappen versterken, spiraal)
3. Actieve gen-omgevingsverband (bewust zelf een omgeving passen die bij jou past)
Genen en omgeving zijn geen losstaande factoren maar beïnvloeden elkaar of hebben elkaar
nodig om zich te ontwikkelen.
1.8.3: gen-omgevingsinteractie
Gen-omgevingsinteractie (G X O) = situaties (omgeving) die de effectiviteit van genen
beïnvloeden. Werking van DNA is afhankelijk van een omgeving met bepaalde kenmerken.
Bijvoorbeeld: slaapgebrek beïnvloed of sommige genen zoals je immuunsysteem sneller of
langzamer gaan werken.
Genen kunnen aan- en uitgezet worden door omgevingsfactoren, net als bij een
lichtschakelaar.
Aanhangers van deze visie spreken van erfelijk voorbereid gedrag i.p.v. erfelijk bepaald
gedrag. Of het ‘’voorbereide gedrag’’ tot ontwikkeling komt is afhankelijk van de omgeving.
Kangoeroeën = huid op huid contact tussen een ouder en het kind.
Hoofdstuk 2: hoe onze hersenen werken en zich ontwikkelen
2.1: inleiding
1. EEG – elektrische hersenactiviteit wordt gemeten in golven
2. MRI – magnetisch veld
3. fMRI – driedimensionale scan
hersenen zijn uniek, iedereen heeft andere hersenen.
2.2: wat is de invloed van erfelijke aanleg, omgeving en oefening op onze hersenen?
Werk maakt sterk: lichaamsdelen of delen van de hersenen die vaak en intensief gebruikt
worden, sterker en groter worden dan lichaamsdelen waarbij dit niet gebeurt.
- vooral op jonge leeftijd
Hersenen zijn voor de ontwikkeling afhankelijk van drie factoren:
1. erfelijke aanleg (structuur van de hersenen, aantal neuronen en synapsen)
2. omgeving (wat wordt er geleerd en hoe, ontwikkeling van de hersenen)
3. oefening (eigen inzet, use it or lose it, herhalen en oefening)
De eerste is niet te beïnvloeden, de anderen wel.
Deze factoren zorgen er ook voor dat ieder brein uniek is.
Deze factoren kennen ook interactie.
2
Hogeschool Leiden
,Alle mensen hebben met elkaar gemeen:
1. de (erfelijke) aanleg voor twee hersenhelften
2. de aanleg om taal te leren
3. de aanleg om 90 miljard zenuwcellen te produceren
erfelijke aanleg verschilt wel wat betreft de kwaliteit van bepaalde functies
2.3: hoe verloopt de ontwikkeling van onze hersenen?
Drie weken na de bevruchting start in een hoog tempo de neurogenese = het ontstaan van
zenuwcellen.
- Bij de geboorte zijn er ongeveer 90 miljard zenuwcellen.
- Sommige zenuwcellen specialiseren zich al tijdens de zwangerschap
(pijnzenuw/gehoorzenuw/hart/ademhaling)
Twee processen die voor flexibiliteit en specialisatie van de hersencellen zorgen:
1. Tijdens en na de geboorte: synaptogenese = de geboorte van de synapsen,
verbindingen tussen zenuwcellen via synapsen.
- Netwerken van cellen ontstaan.
- Spontaan proces
- Synapsdichtheid hoog
2. Pruning/terugsnoeien = het verminderen van het aantal synapsen
(tegenovergestelde)
- Vind plaats tijdens de specialisatie, als een kind iets aan het leren is.
- Verbindingen die weinig worden gebruikt verminderen waardoor de grote
verbindingen sterker kunnen worden.
- Geen spontaan proces
- Start rond ongeveer twee of drie jaar.
Autisten: autisten hebben een pruningsproces van de verkeerde synapsen, waardoor ze
informatie onthouden die niet noodzakelijk is.
Neuraal netwerk = een groep zenuwcellen die onderling verbonden zijn en samenwerken bij
een bepaalde vaardigheid (weefsel).
Een vaardigheid op jonge leeftijd leren gaat sneller en beter dan op oudere leeftijd.
2.3.1: zijn onze hersenen te veranderen? Het begrip plasticiteit van de hersenen.
Plasticiteit/kneedbaarheid = de verandering in structuur en/of de organisatie van de
hersenen als gevolg van het op doen van ervaringen, leren en oefenen.
Bijvoorbeeld: de hersenschors wordt dikker als we een bepaald gedeelte daarvan vaak
gebruiken (viool spelen – tastreceptoren in de hersenschors).
De uitspraak ‘’use it or lose it’’ slaat op het verschijnsel dat vaardigheden en kennis actief
onderhouden moeten worden, omdat zij anders vervagen. De netwerkverbindingen
verzwakken of verdwijnen, net zoals je beenspieren verslappen als je been in het gips zit.
3
Hogeschool Leiden
, Motivatie = wat iemand tot een bepaald gedrag drijft.
Alleen als iemand gemotiveerd is voor bepaalde vaardigheden of kennis zal de hersenschors
verdikken.
2.3.2: zijn er periodes in ons leven waarin we iets sneller en beter leren? Het begrip
‘sensitieve periode’
Het aanleren van vaardigheden gaat sneller als je jong bent, en als het plaats vind in de
sensitieve (of gevoelige) periode = tijdsperioden in de ontwikkeling waarin een kind
makkelijk een bepaalde vaardigheid leert te ontwikkelen.
- Het kind is zeer gemotiveerd
- De perioden zijn begrensd
- Als een vaardigheid na deze periode geleerd wordt kost het meer tijd en heeft het
niet altijd hetzelfde effect
- Het effect kan zowel positief als negatief zijn
- Vooral tijdens de zwangerschap en de eerste levensjaren
2.3.3: blijven onze hersenen hun plasticiteit levenslang behouden?
Plasticiteit neemt af bij het ouder worden maar verdwijnt niet.
Volwassen neurogenese = het proces waarbij er na de geboorte nieuwe zenuwcellen in de
hersenen worden aangemaakt.
Hippocampus = een hersendeel aan de binnenzijde van elke slaapkwab.
- In elke hersenhelft zit een hippocampus.
- De hippocampus is vooral actief als mensen informatie opslaan in hun geheugen.
- Het is een zeepaardvormig onderdeel.
- Bij mensen met een depressie is de hippocampus vaak kleiner, hoe dit komt weten
we nog niet.
Puberhersenen/tienerhersenen = enorme groeispeurt in vooral de frontale kwab. Eerst veel
synaptogenese en later pruning.
- Gevolg: gedrag van puber vaak anders dan andere kinderen en volwassenen.
- Bijvoorbeeld: geen rem, risico’s opzoeken, beïnvloedbaar
- Kijken vaak naar korte i.p.v. naar lange termijn
Moederhersenen/vaderhersenen = de hersenen van een jonge ouder veranderen en passen
zich aan aan de nieuwe situatie.
- Onder invloed van hormonen
- Sociale vaardigheden vergroten
- Adequaat reageren op signalen van het jonge kind
- Die delen van de hersenschors worden dikker en functioneren beter
- Nieuwe hersencellen en de hippocampus (geheugen)
4
Hogeschool Leiden
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller Rw1. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $9.12. You're not tied to anything after your purchase.