Kern levenslooppsychologie:
- Geboorte tot 18 jaar
- Ook van volwassen tot bejaarden
Wat is levenslooppsychologie?
Aantal gebieden;
1. Lichamelijk lichamelijke rijping
2. Denken en gevolgen overzien cognitief
3. Inschatten wat mag en niet mag moraliteit
4. Zelfvertrouwen en identiteit sociaal emotioneel
Ontwikkelingspsychologie: bestuderen van deze ontwikkelingsgebieden per levensfase
H2 De geboorte en de eerste zes maanden
2.1 De geboorte als een biologisch proces
Het feit dat sommige baby’s ontroostbaar zijn en meer overstuur raken na troostpogingen in de
eerste weken na de geboorte, zou een aanwijzing kunnen zijn voor een trauma. Echter kunnen
baby’s zich fysiek herstellen en aanpassen aan alle grote veranderingen die ze in korte tijd hebben
doorgemaakt. Wanneer dit niet lukt om deze aanpassing soepel te laten verlopen (bijv. omdat er
complicaties waren bij de bevalling), kunnen er ernstige stoornissen ontstaan bij het kind.
Een belangrijke risicofactor tijdens de geboorte (perinataal risico) vormt een vroeggeboorte
(prematuriteit). Het risico op ontwikkelingsstoornissen kan worden verminderd door factoren als
goede onderlinge steun van de ouders, goede zorg van de pasgeborene oftewel; neonatale zorg en
een goede stimulatie van de baby door de ouders.
Pasgeboren baby; neonaat.
,Een neonaat heeft al bijna alle hersencellen die hij voor de rest van zijn leven nodig heeft. Belangrijk
is dat deze cellen zich verbinden met andere cellen. Dat verbinden komt neer op leren en
ontwikkelen.
Hoe meer het kind leert, hoe meer zintuiglijke ervaringen er binnenkomen, hoe meer nieuwe
verbindingen worden gemaakt tussen hersencellen en hoe sterker deze verbindingen worden.
In verhouding tot het oudere brein is het babybrein erg plastisch (een hersengebied bij
beschadigingen, bijv. tijdens de geboorte, gemakkelijk door een ander hersengebied kan worden
geactiveerd om de bedoelde handeling te compenseren).
2.2 De lichamelijke groei, de rijping en de ontwikkeling van de motoriek
De motorische ontwikkeling is als voor de geboorte begonnen. Na de geboorte kan hij alleen nog in
elkaar gedoken, liggend bewegen. Met een jaar kan hij over het algemeen de eerste stappen zetten
en met twee jaar kan hij bijvoorbeeld overal naartoe lopen. De grotere lichaamsbeheersing is het
resultaat van rijping.
Het kind beschikt over een aantal reflectorische gedragsmogelijkheden die deels zijn terug te voeren
tot de oertijd.
De mororeflex was bijvoorbeeld bedoeld om zichzelf vast te grijpen bij een dreigende val.
Als de verbindingen in de visuele hersenschors in de tweede en vierde maand toenemen, verliezen
baby’s dus bepaalde aangeboren reflexen. De volgende reflexen verdwijnen relatief snel na de
geboorte;
- De snuffel- of zoek reflex; baby maakt ritmisch heen en weer bewegingen als hij honger
heeft
- De loopreflex; voor elkaar zetten van de voeten als iemand de baby vasthoud onder de
oksels en zacht de vloer laat aanraken
- De zwemreflex; het kind maakt in het water zwembewegingen
- De bijtreflex; (overlevingsreflex) een ritmische beweging van de onderkaak om melk uit de
tepel of speen te drukken
- De wurg- kokhalsreflex; (overlevingsreflex) een beschermingsreactie tegen het mogelijke
verslikken als er melk in de luchtpijp komt
- De mororeflex; als een baby schrikt, opent hij zijn vingers en de armen en spreidt hij zijn
benen. Vervolgens brengt hij de armen voor de borst alsof hij iemand wil omhelzen.
- De zuigreflex; als de baby op de wang of mond wordt aangeraakt. Het hoofd draait in de
richting van de aanraking en helpt zo de tepel of de speen te vinden.
- De babinskyreflex; tenen spreiden en de grote teen omhoog bij het wrijven over de
voetzool.
Als de bovenstaande babyreflexen niet tijdig verdwijnen kan dit duiden op een hersenbeschadiging.
Bij de ontwikkeling van de groei en de motoriek kun je twee groeirichtingen onderscheiden
waarlangs de ontwikkeling zich voltrekt;
- De cefalocaudale groeirichting; de groeispurt start bij het hoofd en gaat vandaar naar
beneden toe verder. Het hoofd groeit eerder dan de rest van het lichaam. En de armen
groeien eerder dan de benen. Start bij twee maanden en gaat door tot ongeveer 6 jaar.
- De proximodistale groeirichting; van dicht bij het centrum van het lichaam, proximaal, tot
verder naar de buitenkant, distaal. De romp groeit eerder dan de ledematen en de armen
, groeien eerder dan de handen en de vingers (centrale lichaamsdelen ontwikkelen zich eerder
dan de extremiteiten). Groeipatroon vanaf een jaar of 6.
Bij de ontwikkeling van de grote bewegingen (de grove motoriek) onderscheid je in de eerste
maanden drie fasen;
- Eerste maanden: Embryonale houding; in elkaar gebogen liggen
- Tweede maand: het kind kan zijn hoofd in balans houden met een beetje steun. Trappelt met
zijn benen en begint zijn armen meer te gebruiken om te grijpen.
- Derde maand: houdt zijn hoofd steeds meer in balans. Zitten gaat beter met steun. Als hij op
zijn buik ligt, probeert hij met zijn handen te steunen.
Kleinere bewegingen (fijne motoriek) maken een ontwikkeling door in deze periode. Belangrijke
ontwikkeling; verbeterde samenwerking tussen de ogen en de handen en het gebruik van beide
handen (oog-handcoördinatie). Dankzij deze coördinatie is het kind veel beter in staat dingen
doelgericht te pakken en te richten. Er ontstaan bij het leren verbindingen tussen nieuwe en
bestaande informatie in het zenuwstelsel, eerst korte stroompjes, later permanente
verbindingsknopen.
2.3 De ontwikkeling van het leren
Leren; een blijvende verandering in wat iemand kan of weet op grond van ervaring. Via zintuigen en
motoriek doet het kind deze ervaring op. Voor groei en rijping zijn de genen meer een bepalende
factor en bij leren de (toevallige) ervaringen.
De korte verbindingsstroompjes hangen samen met het KTG (korttermijngeheugen), waar de
informatie even wordt vastgehouden.
Bijv. onthouden hoe je een zin begonnen bent
Een andere vorm is het aanmaken van permanente verbindingsknopen, dit hangt samen met het LTG
(langetermijngeheugen), hier wordt informatie opgeslagen.
Bijv. het leren van woorden en begrippen.
Voor het opslaan van informatie heb je een leerstrategie nodig. Deze leerstrategie ontdek je meestal
als je wat ouder bent.
De pasgeborene beschikt over alle menselijke zintuigen, waarmee hij op zijn eigen manier kan
reageren op prikkels uit de buitenwereld. Deze zintuigen werken op elkaar in en werken samen.
(Zie blz. 48,49)!! Horen, zien, ruiken, voelen en proeven.
Het ontbreken van een zintuig wordt als een ernstige handicap gezien; het kind kan daaraan ernstige
leerstoornissen overhouden. Het gehoor en het gezichtsvermogen spelen een belangrijke rol bij de
oriëntatie op de wereld.
Slechtziende kinderen die niet geprikkeld worden via de tastzin, lopen het risico passief te worden.
Passieve kinderen missen de onderzoekingsdrang (exploratiedrang) die nodig is om de nodige kennis
uit de wereld te vergaren.
, De pasgeborene leert zich wereld niet alleen kennen door ervaringen via de zintuigen, maar ook door
de motoriek (sensomotorische ervaringen). Dit loopt via een vast patroon, wat is samengesteld uit
een aantal regels die de organisatie en sturing van bewegingen beschrijven;
- De oriëntatieregel; als er iets opvallends gebeurt, richt de baby zijn waarneming en aandacht
op die gebeurtenis i.p.v. zich te verstoppen
- De onderzoeksregel; als de baby iets ziet of voelt, gaat hij exploreren met zijn ogen of
handen.
- De regel van het scannen; als de baby een voorwerp volgt en dat voorwerp verandert, gaat
hij met zijn ogen zoeken waar dit voorwerp in gebleven, of waar het opnieuw zal verschijnen.
- De preferentieregel; als de baby de keuze heeft tussen verschillende voorwerpen, bekijkt,
betast of beluisterd hij bij voorkeur het interessantste voorwerp. De kwantitatieve
kenmerken vind hij interessant, zoals de grootte, helderheid.
- De habituatieregel; als de baby een voorwerp heeft gezien, besteedt hij er daarna minder
aandacht aan. Als de baby iets nieuws ziet raakt hij geïnteresseerd, daarna verzadigd, dan
weet hij het al.
- De omkeringsregel; kenmerken van voorwerpen die de baby kan voelen, kan hij ook zien en
omgekeerd.
- De circulaire reacties; als een handeling iets leuks heeft opgeleverd in het verleden, voert de
baby die handeling opnieuw uit als de omstandigheden hem daartoe de kans geven.
Piaget primaire circulaire reacties
2.4 De taalontwikkeling
Bij het bestuderen van taalvaardigheid kun je onderscheid maken tussen de passieve (begrijpen van
gesproken taal) en actieve taalontwikkeling (produceren van taaluitingen).
De periode van taalverwerving van de pasgeborene noem je de voortalige periode, omdat van echte
woorden en zinnen nog geen sprake is. De eerste zes maanden vindt een belangrijke ontwikkeling
van de passieve taalverwerving plaats. Met intonatie en volumewisselingen trekt de volwassene de
aandacht van de pasgeborene.
Enkele weken na hun geboorte gaan de meeste kinderen experimenteren met klanken of
vocalisaties. Deze klanken zijn universeel.
Tateren; vanaf twee tot drie maanden begint de baby te oefenen met alle medeklinkers die een
mens kan maken. Je hoort ook klanken die niet in de aangeboden (moeder)taal voorkomen. Deze
klanken komen niet via imitatie tot stand, maar komen uit het kind zelf.
Brabbelen; na drie maanden, bestaat uitsluitend uit de klanken die in de moedertaal voorkomen. Het
lijkt op de aangeboden taal en bevat dus maar een selectie van de klanken van het tateren. Het
brabbelen wordt wel beïnvloedt door imitatie en dat blijkt ook uit de intonatie en de melodie van de
brabbelproductie. Uit dat brabbelen ontstaan later de echte woorden en zinnen.
2.5 Visies op de pasgeboren mens
Behaviorisme; beschouwt de pasgeboren mens als tabula rasa. Dit principe komt van de filosoof
Locke. Hij ziet het kind als een passief wezen, waarop de omgeving en de opvoeding hun stempel
drukken. De mogelijke verschillen in gedrag tussen baby’s worden volgens deze stroming verklaard
door leerervaringen voor en tijdens de geboorte. (Omgeving)
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller melissalutgens. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $5.35. You're not tied to anything after your purchase.