,Week 1
Soorten recht
Objectief recht: geheel van rechtsnormen zoals het op een bepaald moment van toepassing is
(positief recht)
Subjectief recht: geldt alleen voor een bepaald individueel rechtssubject
Relatief recht: een specifieke persoon
Absoluut: tegen iedereen
Formeel recht = handhaving van het recht (WSV)
Materieel recht = inhoudelijke gedragsnormen (WSR) het verbod om op iemands computer in te
breken.
Dwingend recht= regels waar men niet van mag afwijken (ius Cogens= dwingende norm van
internationaal recht waarvan niet mag worden afgeweken).
Regelend/aanvullend recht = regels waar men van mag afwijken door regelingen en overeenkomsten
Wet in formele zin: Tot stand gekomen door formele wetgever
Wet in materiële zin: algemeen verbindend voorschrift, ongeacht procedure van totstandkoming.
Privaatrecht (civielrecht) = regeling van rechtsverhoudingen tussen burgers onderling
Publiekrecht = verhouding tussen burger en overheid + overheidsinstanties onderling
De Hoge Raad heeft als taak ervoor zorgen dat er eenheid in rechtspraak is door het geven van
richtinggevende uitspraken. Beroep bij Hoge Raad heet cassatie.
Contextualisme
Bredere manier van kijken naar het recht; contextualisme. Het recht krijgt pas betekenis als je het
kan toepassen in een concreet geval. Alleen handhaven van de juridische regels is te beperkt.
Kenmerken contextualisme:
1. Om het recht te begrijpen moet je naar concrete gevallen kijken
2. Je moet het recht zien in de omstandigheden waarin het functioneert
3. Je moet recht bekijken vanuit de omstandigheden waarin het tot stand gekomen is. 3
historische benaderingen=
- Interne rechtsgeschiedenis
- Ideeëngeschiedenis
- Politieke en sociale geschiedenis
Aristoteles zei “Waar het gaat om handelingen en belangen bestaat geen vast patroon.”
Interne rechtswetenschap: rechtswetenschap opgedeeld in subdisciplines die verbonden zijn met
steeds meer onderscheiden rechtsgebieden
Casus= je bent op een feestje en weet niet of je teveel hebt gedronken om te rijden.
1. Welke regel is hier specifiek van toepassing? Hoeveel heb je op?
2. Feiten; het is gevaarlijk om te rijden
3. In de loop van de tijd zijn regels strenger geworden, omdat er meer informatie is over
gevaren van alcohol. Strengere regels als je net je rijbewijs hebt
Driehoekmodel
Driehoekmodel van recht. Bij ieder juridisch probleem kan je drie dimensies of momenten betrekken.
1. Normatieve moment
juridische regels, beginselen, beslissingen (het positieve recht) het nu geldende recht. Het
recht wat nu geldt bestuderen, ordenen, beoordelen en commentariëren.
2. Ideeële moment
, ideeën, waarden en uitgangspunten voor de inhoud (waarom vinden we dit belangrijk)
3. Actuele moment
De praktijk, uitwerking en sociale werkelijkheid (hoe gaan mensen met het recht om)
Rechtsdogmatiek: studie van geldende recht. Interdisciplinaire benadering van het recht: verbinden
van wetenschappen. Multidisciplinariteit: vanuit verschillende perspectieven bekijken maar geen
eenheid vormen, ze hebben elkaar niet nodig voor oplossen van het probleem.
Rechtswetenschap is de wetenschap van het recht.
1. Taal zorgt voor ordening, wat valt wel onder definitie en wat niet.
2. Discussie, problemen oplossen door taal
3. Karakter is de ‘open texture’ van het recht (H.L.A Hart). De betekenis van woorden staat
nooit helemaal vast. Dat komt door twee dingen: algemeenheid van begrippen en de
veranderende werkelijkheid
Soorten rechtsvinding
Regelgeleide rechtsvinding; rechter is gericht op het goed toepassen van de regels.
Toepassing van de regel staat voorop. Rechtsgelijkheid: gelijke gevallen gelijk behandelen.
Casuïstische rechtsvinding; rechter verdiept zich in het geval en maakt daaruit een beslissing.
De rechter kijkt naar de omstandigheden van het concrete geval. Een weging van factoren
die in het concrete geval van de orde zijn. (redelijkheid en bilijkheid)
Casuïstusche rechtsvinding is niet hetzelfde als contextualisme. Het is een bepaalde vorm van
rechtsvinding die naar de omstandigheden van het geval kijkt. Contextualisme legt wel nadruk om
casuïstische rechtsvinding. Casuïstische= meer over praktijk, wat rechter in de rechtszaal doet.
Gelijkheidsbeginsel: gelijke gevallen moeten gelijk behandeld worden.
Blz 36 RIC
Personen in het recht. Rechtssubject = drager van rechten en plichten. Zijn onder te
verdelen in natuurlijke personen en rechtspersonen. Onder rechtspersonen vallen publiekrechtelijke
rechtspersonen, kerkgenootschappen, de verenging etc. Natuurlijke persoon = mensen van vlees en
bloed. Rechtspersoon = juridische constructie die rechten en plichten krijgt toegediend (kerk,
verenging, de staat).
Feit valt onder te verdelen tussen niet-rechtsfeit en een rechtsfeit. Een niet-rechtsfeit is een
gebeurtenis zonder rechtsgevolg. Een rechtsfeit is weer onder te verdelen in een handeling en een
bloot rechtsfeit. Bloot rechtsfeit: dingen die gebeuren waar niet de handeling van de persoon achter
zit. Rechtshandelingen zijn dingen die worden gedaan door personen, met juridische gevolgen, waar
sancties aan zijn gebonden (3:33 BW). Subjectieve rechten in publiekrecht zijn mensenrechten en
grondrechten en vermogensrechten. Tussencategorie: persoonlijkheidsrecht, zoals recht op de naam.
Privaatrechtelijke feitelijke handeling: OD
Publiekrechtelijke feitelijke handeling: strafbaar feit, reactie op wederrechtelijk handelen.
Beschermen fundamentele waarden: zwaardfunctie
Bescherming rechten verdachte: schildfunctie
Een rechtshandeling kan eenzijdig (1 persoon handelt) of meerzijdig zijn (2 of meer partijen zijn
betrokken). Pacta sunt servanda= afspraak is afspraak (wilsovereenstemming). Consensualisme: geen
formele eisen aan totstandkoming, alleen overeenstemming tussen twee partijen. Overeenkomst is
een handeling en een verbintenis is de rechtsbetrekking die ontstaat uit de handeling.
Legisme: juridische stroming uit 19de eeuw waarbij werd verondersteld dat alle rechtsregels op de
wet zijn gebaseerd en de rechter slechts de wet hoeft toe te passen. De wet is in beginsel de enige en
volledige rechtsbron. Billijk: fair
Niet alle wettelijke bepalingen sturen menselijk gedrag (Niet-normatieve regels). Drie categorieën
voor niet-normatieve rechtsregels:
- Kwalificatieregels/ definitiebepalingen
- Verwijzingsregels/schakelbepalingen
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller eveliensnoep. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $13.62. You're not tied to anything after your purchase.