Fundamentals of Anatomy & Physiology, Global Edition
De hoorcollege aantekeningen voor het vak thorax beslaan de hele studiestof, zodat je het boek niet nodig hebt. Daarnaast zijn de aantekeningen van de fysiologie practica ook hierin opgenomen.
TEST BANK –Fundamentals of Anatomy & Physiology,11Th Edition ( Frederic Martini , Judi Nath ,Edwin Bartholomew),Updated 2024
homeostasis
body as a whole
All for this textbook (4)
Written for
Vrije Universiteit Amsterdam (VU)
Gezondheid en Leven
Thorax
All documents for this subject (8)
Seller
Follow
joyceburger71
Reviews received
Content preview
30/10/2019 HC 01: Fysiologie vaten
Practicumhandleidingen moeten geprint meegenomen worden.
Er vindt terug circulatie plaats via het lymfevatenstelsel naar het bloedvatenstelsel. De
fysiologie kijkt meer naar de functie van het bloedvatenstelsel. De mens heeft 5 a 5,5 liter
bloed.
Functies van bloedvatenstelsel:
- Afvoer van afvalstoffen
- Aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen
- Transportbaan: cellen moeten “vervoerd” worden van en naar de weefsels
Eisen van bloedvatenstelsel:
- Permeabel op specifieke plekken
- Elastisch, drukgereguleerd
- Vloeibaar blijven, maar mag niet onbeperkt weglopen
- Gesloten
Drukregulatie
Grootste verschil tussen arteriën en venen:
- Dikte van de wand
- Aanwezigheid van kleppen > alleen in venen
- Arteriën zijn elastisch
- Arterie kent een hoge druk
- Wanneer er geen druk is, krijgt de arterie een kleine diameter en de venen
collaberen
- Zuurstofrijk vs zuurstofarm (behalve de longslagader en longader die uitzonderingen
zijn)
De gemiddelde arteriële druk is rond de 100 in arteriën en in de venen is hij rond de 10
(MAP). Het drukverschil vindt vooral plaats in arteriolen > kleine slagaders voor de
capillairen. Mean arterial pressure = diastolische druk + (verschil tussen systolische en
diastolische druk/3). Compliantie van een vat (maat van de vaatstijfheid) = volumevergroting/
drukverschil. Hoe hoger de compliantie, hoe hoger de elasticiteit van een vat. Bij oudere
mensen is de compliantie minder, omdat er meer collageen in de vaten aanwezig is.
Tot de macrocirculatie behoren de grote bloedvaten (aorta). Tot de microcirculatie behoren
de kleine arteriën, arteriolen en haarvaten. De macrocirculatie kent als voornaamste functie
transport. Arteriolen (voornamelijk) en kleine arteriën zorgen voor regulatie van de
bloeddruk. Bij de capillairen vindt uitwisseling plaats. Normaal zijn de grote bloedvaten niet
permeabel, behalve bij pathogenen stoffen (muggenbeet).
De weerstand in de arteriolen is het hoogst > bloeddruk stijgt hier vaak enorm. Arteriolen
worden ook wel weerstand vaten genoemd. Deze weerstand R kan berekend worden:
8*lengte*viscositeit van het bloed/pi*straal van het bloedvat⁴. Op het moment dat de straal . Op het moment dat de straal
daalt, zorgt dit voor een enorme verhoging van de weerstand > straal is dus de belangrijkste
parameter binnen weerstand. In de arteriolen zitten precapillaire sfincters (gladde
spiercellen) die het bloedvat open en dicht kunnen zetten en bepalen dus de hoeveelheid
bloed die de capillairen in stroomt. Deze reageren voornamelijk op insuline, waardoor de
bloeddruk in zijn geheel veranderd. De straal en de precapillaire sfincters zijn 2 oorzaken
,voor de verandering van de bloeddruk en weerstand in arteriolen.
Er zijn verschillende bloeddruk regulerende systemen:
- De bloedvaten > wanneer je schrikt, zullen je precapillaire sfincters dichtklappen en
het bloed zal niet terechtkomen in de arteriolen en je trekt wit weg.
- De nieren > via het RAA systeem wordt de hoeveelheid vocht gereguleerd. Vocht
kwijtraken, zorgt voor een verlaging van de bloeddruk.
- Het hart > bepaalt de cardiac output: de hoeveelheid bloed die bij één slag van het
hart uitgepompt wordt > hartfrequentie * slagvolume.
We kennen een lokale autoregulatie, centrale endocriene regulatie en de neurale regulatie.
De nieren kennen een long-term effect > langdurige verhoging/verlaging van de
bloeddruk/bloedvolume. Het zenuwstelsel zorgt juist voor effecten op korte-termijn. Het kan
lijden tot vasoconstrictie bijv. Bij een short-term regulatie zien we een een te hoge bloeddruk
die geregistreerd wordt (stimulus) door baroreceptoren in de carotis in de nek. Een signaal
gaat naar de hersenen (medulla oblongata) en de hersenen zorgen ervoor via de
zenuwbanen, dat of het hart geactiveerd/gedeactiveerd wordt en er gaat een signaal naar de
bloedvaten wat leidt tot vasoconstrictie/vasodilatatie. Zo zal de bloeddruk weer hersteld
worden. Dit is anders dan de lokale autoregulatie, dit is de centrale regulatie.
De belangrijkste stoffen die betrokken hierbij zijn is epinephrine (norepinephrine). Als
hormonale controller kan het vasoconstrictie teweegbrengen, maar tegelijkertijd zou het ook
vasodilatatie tot effect hebben > komt doordat het aan verschillende receptoren kan binden.
Afhankelijk van de concentratie bindt het aan één van de twee receptoren. B2 heeft een
hogere affiniteit dan a en zal dus aan gebonden worden bij een lage concentratie en
andersom.
Lokale autoregulatie heeft niks te maken met zenuwen. Bijvoorbeeld een tekort aan zuurstof
(stimulus) > effectors (precapillaire sfincters) zullen open gaan staan > bloedvaten gaan
openstaan > meer bloed naar de cellen. Een andere stimulus is een hoge hoeveelheid aan
CO2. Het zijn lokale stoffen die direct kunnen reageren op de precapillaire sfincters. NO en
ET-1 (endotheline-1). NO is een vasodilator en de ET-1 zijn vasoconstrictors. Deze twee
moeten in evenwicht zijn, naar welke kant dit evenwicht komt te liggen, bepaald of er
vasoconstrictie of vasodilatatie plaatsvindt. Calcium en PKC beide geproduceerd door
activatie van ET-1 zijn nodig voor contractie van een gladde spiercel > sfincters gaan dicht >
bloeddruk stijgt. NO wordt door eNOS gemaakt (endotheelcel zelf) > PKG zorgt voor
relaxatie van de gladde spiercel. Een ETb receptor zit op de endotheelcel zelf, wanneer er
teveel ET-1 is, dan wordt deze receptor geactiveerd > via PI-3-K en AKT > meer NO >
relaxatie van gladde spiercel (negatieve feedbackloop).
De oppervlakte van de capillairen is het grootst vergeleken met arteriën en venen. Er vindt
oppervlaktevergroting in capillairen plaats vanwege het bewerkstelligen van een goede
uitwisseling. Daar wordt zuurstof/voedingsstoffen/CO2 en afvalstoffen. Rode bloedcellen
hebben geen kern, organellen/mitochondriën en zijn betrokken bij de transport van zuurstof.
Het bevat wel glycolyse enzymen en carboanhydrase (omzetting CO2 voor transport) en
hemoglobine. De vorm voor de erythrocyt is belangrijk vanwege het geven van de grootste
oppervlakte > optimaal voor diffusie en passage door haarvaten en is flexibel om door een
membraan te gaan. Nieuwe rode bloedcellen worden gemaakt in het beenmerg en
gestimuleerd door EPO. In de eerste periode dat het Epo belangrijk is om vanuit een
pluripotente stamcel een pro erythroblasts te maken. In de tweede stap is ijzer belangrijk
,voor de heemgroep. Elke keten bevat een heemgroep met een ijzerion nodig voor
zuurstoftransport. Zonder ijzer > geen zuurstofbinding. Rode bloedcellen gaan 120 dagen
mee.
In de nieren kan er detectie plaatsvinden van hypoxie/hyperpoxie > bij hypoxie wordt extra
EPO gemaakt > beenmerg wordt aangezet om vanuit de stamcel een pro erytroblast te
maken > hemoglobine concentratie stijgt > bloed kent een grotere capaciteit om zuurstof te
vervoeren. Hematocriet werd gemeten vroeger als dopingcontrole, maar nu ter bescherming
van sporters met te viskeus bloed. Teveel erytrocyten, zal de viscositeit stijgen en de
weerstand van de vaten ook en dat de bloeddruk stijgt. Te weinig viscositeit (erytrocyten)
kan leiden tot Anemia (bloedarmoede) > afname in het zuurstof dragend vermogen van het
bloed. Kan ontstaan door:
- Dieet (ijzertekort, foliumzuur tekort of vitamine B12 deficiëntie)
- Bloedverlies
- Vroegtijdig RBC lysis (sickle cell anemia)
- Beenmerg defect
- Nierziekte (geen EPO aanmaak)
30/10/2019 HC 02: Anatomie thorax
Thorax kent 2 definities:
- De borst
- Deel van de romp tussen hals en buik, met als basis de benige borstkas, caudaal
begrensd door de apertura thoracis inferior en het diafragma.
In de borstkas hebben we als externe omgeving:
- Huid met vetweefsel
- Borst met klierweefsel
- Spieren
Benige structuren > door het weinige vetweefsel, kunnen we deze structuren gemakkelijk
voelen (luisteren naar longen + hart voor onderzoek):
- Sleutelbeen (clavicula) > veel wielrenners breken hun val met een uitgestrekte hand
en breken daarom hun sleutelbeen.
- Borstbeen
- Ribben met ribbenboog
We snijden de huid weg > de pectoralis major is de grote spier met daarop een klein eilandje
vetweefsel met klierweefsel. Klierweefsel maakt voornamelijk de borst.
- Huid
- Bindweefsel en vet
- Klierweefsel
- Spieren > bewegen voornamelijk de arm en niet de borst
Bij de vrouwen is er duidelijk meer klierweefsel aanwezig. Mannen hebben ook melkklieren
en deze groeien iets meer tijdens de puberteit.
Vrouwelijke borst (mamma):
Subdermaal
- Tepel met areola (tepelhof)
- Ligamenten van Cooper > borst wordt vastgemaakt aan de fassi aan de borstspier.
De huid wordt vastgemaakt aan de borst.
, Klierweefsel
- Lobi glandula mammaria (melkklieren)
- Ducti lactiferi en deze monden uit in de tepel en verbinden deze met de melkklieren
Bloedvoorziening van de borst:
- Kleine aftakkingen van a. thoracica interna uit de slagader van de arm.
Lymfedrainage (hangen samen met borstkanker)
- Nodi lymphoidei axillares (oksel) station 1+2 bevatten de meeste
- Nodi lymphoidei parasternales (borstbeen) station 3
O.a. een rol in het kijken of er uitzaaiingen zijn. Je kan 3 niveaus onderscheiden van lateraal
naar binnen toe.
Borstkas biedt bescherming voor de vitale structuren. Hij bestaat uit:
- Benige onderdelen > borstbeen, ribben en ribbenboog (arcus costalis) en thoracale
wervels.
- Functie > beschermt de borstorganen en het faciliteert beweging voor ademhaling
middels de aanhechting met kraakbeen.
Borstbeen wordt ook wel sternum genoemd en verbindt de ribben en clavicula. De ribben en
arm zitten vast aan het sternum. Het bestaat uit 3 segmenten:
- Manubrium > incisura jugularis (bovenkant > goed kan voelen en je kan belangrijke
structuren voeren) en angulus sterni (tussen manubrium en corpus > scherpste hoek
van het sternum).
- Corpus
- Processus xiphoïdeus
- Aan de zijkanten zitten gewrichtjes > articulatio sternocostalis > eerste plekken waar
het mogelijk is voor beweging.
Ribbenkast, op basis van de plek waar ze vastzitten, geven we ze een naam. Costae verae
(echte ribben) zijn de eerste zeven. De costae spuria zijn de ribben 8 t/m 10 en zitten
middels kraakbeen op de ribben van de bovenbuurman (valse ribben). De laatste ribben (11
en 12) noemen we costae fluctuantes (zwevende ribben) > bescherming van de nieren.
De ribben zijn weer vastgeplakt aan thoracale wervels, middels een gewricht die beweging
mogelijk maakt. In totaal hebben we er ook weer 12. Op de thoracale wervels zitten twee
articulatio costovertebralis en maakt dus contact met 2 ribben. Deze gewrichten faciliteren
beweging.
In de wervelkolom zien we vaak osteoporose (botontkalking). Van een stugge wervelkolom
ga je naar een meer brosse botstructuur. Ten gevolge van: weinig botgroei, hoge afbraak en
weinig aanmaak. Vaak hormonen/medicijngebruik als oorzaak.
Art. sternocostalis en art. costovertebralis maken beweging mogelijk. de beweging wordt
gemaakt door het:
- Diafragma (middenrif) > bij aanspanning zal hij afplatten en zal de thorax in
beweging komen.
- Tussenribspieren
- Hulpademhalingsspieren.
2 fases van ademhaling:
- Inspiratie > vergroten thorax door contractie, meer volume geeft onderdruk en
inademing als gevolg. Het diafragma staat in contact met de longen en trekt deze
The benefits of buying summaries with Stuvia:
Guaranteed quality through customer reviews
Stuvia customers have reviewed more than 700,000 summaries. This how you know that you are buying the best documents.
Quick and easy check-out
You can quickly pay through credit card or Stuvia-credit for the summaries. There is no membership needed.
Focus on what matters
Your fellow students write the study notes themselves, which is why the documents are always reliable and up-to-date. This ensures you quickly get to the core!
Frequently asked questions
What do I get when I buy this document?
You get a PDF, available immediately after your purchase. The purchased document is accessible anytime, anywhere and indefinitely through your profile.
Satisfaction guarantee: how does it work?
Our satisfaction guarantee ensures that you always find a study document that suits you well. You fill out a form, and our customer service team takes care of the rest.
Who am I buying these notes from?
Stuvia is a marketplace, so you are not buying this document from us, but from seller joyceburger71. Stuvia facilitates payment to the seller.
Will I be stuck with a subscription?
No, you only buy these notes for $3.22. You're not tied to anything after your purchase.